In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1989, was aangeklaagd voor verkrachting, gepleegd op 18 mei 2016 te Zaandam. De tenlastelegging omvatte diverse seksuele handelingen die de verdachte met het slachtoffer heeft verricht, waarbij geweld is gebruikt. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf geëist, maar het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 40 maanden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de verkrachting. De verdachte had wisselend verklaard en zijn lezing van vrijwilligheid werd niet geloofd. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €20.000,00 voor immateriële schade toegewezen, en de verdachte is verplicht deze schade te vergoeden. De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele delicten en de impact daarvan op slachtoffers.