In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een vordering op grond van de Overleveringswet (OLW) met betrekking tot een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Regional Court of Law in Częstochowa, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, werd in Nederland aangehouden op basis van dit EAB, dat strekt tot zijn overlevering aan Polen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn rechtmatig verblijf in Nederland beoordeeld. De rechtbank heeft eerder, in een tussenuitspraak van 23 oktober 2018, geoordeeld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, omdat hij ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en er geen verwachting is dat hij zijn verblijfsrecht verliest door de opgelegde straf.
De rechtbank heeft vervolgens de weigeringsgronden van de OLW beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden geweigerd op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen, omdat deze niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen en de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland bevolen.
De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, maar deze onmiddellijk geschorst, gezien de omstandigheden van de zaak en de lange tijd dat de opgeëiste persoon al in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen genoemd en benadrukt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.