ECLI:NL:RBAMS:2023:6446

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
13/028460-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verjaring van straffen en vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Zamość, Polen. Het EAB betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld voor verschillende strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenuitvoerleggingstermijnen van twee vonnissen naar Nederlands recht zijn verjaard, waardoor de overlevering voor deze vonnissen moet worden geweigerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering voor de vervolging van een ander feit wel kan worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en er een terugkeergarantie is verstrekt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering voor de verjaring van de straffen afgewezen, maar de overlevering voor de vervolging toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon na de straf in Nederland kan worden teruggebracht. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan, en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/028460-23 (was: 13/751795-17)
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 6 september 2017 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 mei 2010 door
the District Court in Zamość, Second Penal Division (Polen)(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1972,
verblijvend op het adres: [adres], [woonplaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting op 31 oktober 2017
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 oktober 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Tussenuitspraak van 14 november 2017
Bij tussenuitspraak van 14 november 2017 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie nadere informatie te laten opvragen met het oog op de toetsing van het bepaalde in artikel 12 van de OLW.
Nadere informatie van uitvaardigende justitiële autoriteit
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de bij tussenuitspraak van 14 november 2017 gevraagde nadere informatie verstrekt bij brief van 22 november 2017. Ook is een verklaring van 31 oktober 2017, met annex, van de uitvaardigende justitiële autoriteit, die ten tijde van de zitting van 31 oktober 2017 nog niet beschikbaar was, aan het dossier toegevoegd.
Zitting op 30 november 2017
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 30 november 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak 14 december 2017
Bij tussenuitspraak van 14 december 2017 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om - voor zover het EAB strekt tot strafvervolging - een terugkeergarantie te overleggen en, - voor zover het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen - na te gaan of strafovername gegarandeerd is en hieromtrent een standpunt in te nemen.
Zitting 10 juli 2018
De behandeling van de vordering is hervat op de zitting van 10 juli 2018, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op 10 juli 2018 het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de in zaak C-573/17 (Poplawski II) gestelde prejudiciële vragen.
De rechtbank heeft in verband daarmee de beslistermijnen opgeschort.
Zitting 28 september 2023
De behandeling van de vordering is met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 28 september 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Tussenuitspraak 14 december 2017
De rechtbank verwijst naar de tussenuitspraak van 14 december 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:9368), waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW en de strafbaarheid van de feiten heeft beoordeeld. Voorts heeft zij in die tussenuitspraak geoordeeld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld aan een Nederlander. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Vervolging
In het EAB wordt melding gemaakt van:
- een beslissing
on temporary arrestvan
the Regional Court in Hrubieszówvan
23 mei 2007, met kenmerk (II Kp. 144/07 en) Ds. 338/07/S.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Polen strafbaar feit.
Executie
In het EAB wordt tevens melding gemaakt van:
  • een vonnis van
  • een vonnis van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van
  • één jaar (IV K 1014/05), en
  • één jaar en acht maanden (IV K 484/06),
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder f OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de termijnen voor tenuitvoerlegging van de vonnissen met nummers IV K 1014/05 en IV K 484/06 naar Nederlands recht zijn verjaard. De overlevering voor deze vonnissen dient daarom te worden geweigerd.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de termijn voor tenuitvoerlegging van het vonnis met nummer IV K 1014/05 naar Nederlands recht nog niet is verjaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de feitelijkheden kunnen worden gekwalificeerd als zware mishandeling. De tenuitvoerleggingstermijn zou dan 26 jaren bedragen, zodat de termijn in 2032 verloopt.
De officier van justitie heeft gesteld dat de termijn voor tenuitvoerlegging van het vonnis met nummer IV K 484/06 is verjaard, maar dat dit zeer recent is gebeurd. Naar Pools recht is de termijn voor tenuitvoerlegging nog niet verjaard. Om die redenen heeft de officier van justitie onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, ECLI:NL:RBAMS:2023:735, verzocht af te zien van haar bevoegdheid de overlevering op grond van dit artikel te weigeren.
Oordeel van de rechtbank
In de hiervoor genoemde tussenuitspraak van 14 december 2017 heeft de rechtbank de feitelijkheden van het vonnis met nummer IV K 1014/05 gekwalificeerd als medeplegen van mishandeling. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover nu anders te oordelen. Dit betekent dat de termijn voor tenuitvoerlegging van dit vonnis sinds 2014 is verjaard.
Ten aanzien van het vonnis met nummer IV K 484/06 geldt dat de termijn voor tenuitvoerlegging in 2022 is verjaard. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat dit recent is, maar ziet daarin geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Zij overweegt daartoe dat de opgeëiste persoon in ieder geval sinds 1 januari 2012 onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijft. Hij heeft zijn leven in Nederland opgebouwd, hij heeft sociale en economische binding met Nederland en is nadien niet voor soortgelijke delicten als de Poolse veroordelingen in aanraking met justitie gekomen.
Daarnaast is het niet aan de opgeëiste persoon te wijten dat de behandeling van de vordering na de aanhouding daarvan op de zitting van 10 juli 2018, pas op 23 september 2023 is voortgezet. Verder acht de rechtbank van belang dat de opgeëiste persoon desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat hij zich ervan bewust is dat weigering van de overlevering wegens verjaring naar Nederlands recht niet betekent dat het EAB niet langer van kracht is, maar de raadsvrouw niettemin het beroep op de weigeringsgrond van artikel 9 lid 1 onder f OLW heeft gehandhaafd.
Nu de rechtbank de overlevering voor de vonnissen met nummer IV K 1014/05 en
IV K 484/06 zal weigeren vanwege de verjaring van het recht op tenuitvoerlegging van de straffen naar Nederlands recht, is weigering voor deze vonnissen op grond van artikel 6a OLW niet meer aan de orde.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
In haar tussenuitspraak van 14 december 2017 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld aan een Nederlander. Het is de rechtbank niet gebleken dat de opgeëiste persoon nadien zijn verblijfsrecht is verloren.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het EAB ten grondslag liggen voor het deel dat ziet op de vervolging.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND). Uit de brief van de IND van 30 oktober 2017 volgt dat de opgeëiste persoon zijn recht op verblijf in Nederland niet zal verliezen, hetgeen door de IND wordt bevestigd met een e-mail op 31 augustus 2023.
Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De overlevering kan daarom worden toegestaan wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
The Deputy President of the Second Penal Division of the Regional Court in Zamośćheeft bij brief van 22 augustus 2023 de volgende garantie gegeven:
If the court in Amsterdam decides on the surrender of sought [opgeëiste persoon] from the Netherlands to Poland for the purposes of continuing the criminal proceedings against him, with the reservation that he be surrendered back to the Netherlands after the criminal proceedings are completed, in order for him to possibly serve the penalties of deprivation of liberty in the territory of the Netherlands, such surrender shall be executed in line with article 5 of the Council Framework Decision.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Zamość, Second Penal Division (Polen)voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, voor zover deze zien op de beslissing
on temporary arrestvan
the Regional Court in Hrubieszówvan 23 mei 2007, met kenmerk (II Kp. 144/07 en) Ds. 338/07/S (vervolging).
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft de in het EAB omschreven feiten, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht voor zover deze zien op het vonnis van
the Regional Court in Hrubieszówvan 28 juni 2006, met kenmerk IV K 1014/05 en het vonnis van
the Regional Court in Hrubieszówvan
8 november 2006, met kenmerk IV K 484/06 (executie.)
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. L. Sanders en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (