ECLI:NL:RBAMS:2023:6436

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
22/3479
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bewonersvergunning voor parkeren in Amsterdam wegens nulplafond en stallingsplaats

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2023, zaaknummer 22/3479, is het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bewoners(parkeer)vergunning behandeld. De vergunning was ingetrokken per 1 november 2022, omdat in het vergunningengebied waar eiser woont, geen parkeervergunningen voor bewoners kunnen worden verleend. Eiser stelde dat hij als herhuisvester recht had op de vergunning, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was, aangezien eiser over een stallingsplaats kan beschikken. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de vergunning terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een bewonersvergunning. Het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel werd door de rechtbank verworpen, omdat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen recht had op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3479

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. D.R. de Vries).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het intrekken van zijn bewoners(parkeer)vergunning per 1 november 2022 op grond van de Parkeerverordening Amsterdam 2013 (hierna: Parkeerverordening).
1.2.
Met het bestreden besluit van 7 juli 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de bewonersvergunning heeft ingetrokken, omdat op het adres [adres 1] 9 te Amsterdam geen parkeervergunningen voor bewoners worden uitgegeven. In het bestreden besluit heeft verweerder daaraan toegevoegd dat er voor eiser de mogelijkheid is geweest om een stallingsplaats te huren, waardoor de vergunning ook op grond van artikel 37, eerste lid, van de Parkeerverordening moet worden ingetrokken.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Besluitvorming
3.1.
Eiser woont op de [adres 1] 9 en heeft een bewonersvergunning voor het kenteken [kenteken] . Verweerder heeft deze vergunning op 2 december 2021 ingetrokken per 1 november 2022.
3.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit tegengeworpen dat uit artikel 6, derde lid, van het Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening Amsterdam 2022 (hierna: het Uitwerkingsbesluit) volgt dat er in het betreffende vergunningengebied nul vergunningen per adres kunnen worden verleend. Er wordt daarom niet voldaan aan de voor een parkeervergunning geldende voorwaarden, zodat de vergunning op grond van artikel 37, eerste lid, onder c, van de Parkeerverordening moet worden ingetrokken. Er kan geen geslaagd beroep worden gedaan op het vertrouwensbeginsel. Verweerder werpt daarnaast tegen dat de vergunning op grond van artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening moet worden ingetrokken, omdat eiser over een stallingsplaats kan beschikken. Bovendien is er volgens verweerder geen sprake van bijzondere hardheid, waardoor de algemene regels opzij zouden moeten worden gezet.
Herhuisvester
4.1.
Eiser stelt dat zijn vorige woonadres zou worden gerenoveerd. Eiser mocht daar niet blijven wonen. Eiser wijst op de uitzondering van Beleidsregel 1 van de Nota Parkeernormen auto waarin staat vermeld: “tevens geldt een uitzondering voor huurders van sociale huurwoningen die worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Voor hen blijft hun reeds geldige parkeervergunning van kracht”. Eiser voert aan dat hij zijn bewonersvergunning sinds eind 2017 heeft. Toen woonde hij op een ander adres. Wegens renovaties was hij genoodzaakt ergens anders te wonen, eiser mocht niet terugkomen naar zijn woning.
4.2.
De rechtbank ziet dat eiser doelt op artikel 46, achtste lid, van de Parkeerverordening. In dit artikel is geregeld dat de weigeringsgrond uit artikel 32, derde lid, van de Parkeerverordening niet van toepassing is op aanvragen van een bewonersvergunning als de aanvrager een herhuisvester is. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser een herhuisvester is in de zin van artikel 46, achtste lid, van de Parkeerverordening.
4.3.
Volgens artikel 1, eerste lid, onder uu, van de Parkeerverordening wordt onder herhuisvester verstaan: de bewoner die vanwege een project tot stedelijke vernieuwing terugkeert in een gerenoveerde of nieuwbouwwoning van dat project. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is wat onder een “project” wordt verstaan. Volgens eiser werd zijn oude woning gerenoveerd, en kon hij daarin niet terugkeren. Zijn huidige woning, een nieuwbouwwoning, is om de hoek van zijn oude woning. Onduidelijk is of de renovatie van zijn oude woning en de nieuwbouw van zijn huidige woning, zijn aan te merken als één project in de zin van artikel 1, eerste lid, onder uu, van de Parkeerverordening. Het is daarom volgens de rechtbank niet uitgesloten dat eiser, die in een sociale huurwoning woont, onder het begrip herhuisvester valt. Voor een oordeel daarover heeft de rechtbank te weinig informatie over de renovatie en de nieuwbouw. De rechtbank vindt een verder onderzoek daarnaar echter niet nodig, omdat verweerder ook tegenwerpt dat eiser over een stallingsplaats kan beschikken en deze intrekkingsgrond naar oordeel van de rechtbank terecht is tegengeworpen. De rechtbank legt dat hierna uit.
Stallingsplaats
5.1.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of eiser beschikt of kan beschikken over een stallingsplaats in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening.
5.2.
De vraag of eiser kan beschikken over een stallingplaats moet worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder hh van de Parkeerverordening 2013. Volgens dit artikel wordt onder een stallingsplaats verstaan: plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk, waarbij voor een solitaire inpandige stallingsplaats of garagebox geldt dat deze tenminste 2,35 meter breed en ten minste 4,00 meter lang is, en een toegangsdeur heeft van ten minste 2,00 meter breed.
5.3.
Verweerder voert aan dat er stallingsplaatsen te huur zijn bij het complex waarin eiser woont. Eiser erkent dat er stallingsplaatsen bij zijn woning zijn, maar voert aan dat deze niet beschikbaar zijn.
5.4.
De regels en de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) gaan uit van een ruime interpretatie bij de vraag of iemand over een stallingsplaats kan beschikken. Van belang voor de vraag of iemand over een stallingsplaats kan beschikken is of de (theoretische) mogelijkheid bestaat om voor de ingetrokken vergunning een plek te huren. [1] Dit betekent dat wanneer iemand in theorie een stallingsplaats kan huren of had kunnen huren, de parkeervergunning op grond daarvan kan worden ingetrokken. [2] De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser kan beschikken over een stallingsplaats. Zoals verweerder heeft toegelicht, zijn op het binnenterrein van het complex waarin eiser woont parkeerplaatsen aanwezig die worden verhuurd aan bewoners. Verweerder heeft aangevoerd dat er de afgelopen jaren meerdere stallingsplaatsen te huur hebben gestaan. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat deze altijd vol zijn, maar heeft verder niet onderbouwd dat hij daar geen parkeerplek kan huren of in het verleden had kunnen huren. Gelet op het dwingende karakter van artikel 37 in combinatie met artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening moest verweerder dus ook om die reden de bewonersvergunning intrekken.
5.5.
Omdat eiser naar het oordeel van de rechtbank kan beschikken over een stallingsplaats voldoet hij niet aan de in artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening gestelde voorwaarden voor een bewonersvergunning. Verweerder is in dat geval op grond van artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, van de Parkeerverordening gehouden de aan eiser verstrekte bewonersvergunning in te trekken. Dit artikel is dwingend geformuleerd, waardoor verweerder bij de toepassing daarvan geen beleids- of beoordelingsvrijheid toekomt.
Het vertrouwensbeginsel
6.1.
Eiser doet ook een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiser vraagt zich namelijk af waarom hij eerder toestemming heeft gekregen voor de bewonersvergunning en deze nu wordt ingetrokken.
6.2.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het vertrouwensbeginsel is geschonden. De hoger beroepsrechter heeft hier al over geoordeeld: een vergunninghouder kan er op basis van opeenvolgende, stilzwijgende verlengingen niet op vertrouwen dat hij in de toekomst steeds over deze verleende parkeervergunningen kan beschikken. [3] Daarmee heeft verweerder niet een concrete, ondubbelzinnige toezegging gedaan op grond waarvan eiser erop mocht vertrouwen dat hij gebruik kon blijven maken van de parkeervergunning. [4] De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Het gelijkheidsbeginsel
7.1.
Ter zitting voert eiser aan dat er buren zijn in de straat die geen intrekking hebben ontvangen. De rechtbank merkt dit aan als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
7.2.
Ten aanzien van het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Eiser heeft niet aangetoond dat sprake is van gelijke gevallen. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd welke bewoners een bewonersvergunning zouden hebben. Als er ten onrechte bewonersparkeervergunningen zijn verleend, dan is dat geen reden om eiser wel een bewonersparkeervergunning te geven. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat verweerder eerder gemaakte fouten zou moeten herhalen. Bovendien zal verweerder bij de onterecht verleende vergunningen overgaan tot intrekking daarvan. Het betoog van eiser slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Parkeerverordening Amsterdam 2013
Artikel 4 Vergunninggebieden en aantal vergunningen
1. Het college kan regels vaststellen aangaande:
a. de indeling in vergunninggebieden en de grenzen daarvan;
b. het vergunningenplafond per vergunninggebied, dan wel een bewonersvergunningenplafond en een bedrijvenvergunningenplafond per vergunninggebied, dan wel een overloopvergunningenplafond per overloopgebied;
c. het milieuparkeervergunningenplafond per vergunninggebied;
d. gedurende welke bloktijden er voor parkeren parkeerbelasting wordt geheven;
e. het gebruik van het instrument van overloopgebieden, alsmede het aanwijzen van die gebieden;
f. het maximum aantal te verlenen vergunningen op basis van artikel 9, tweede lid en artikel 10, tweede, vijfde en zesde lid en artikel 20, derde lid.
Artikel 9 De bewonersvergunning
1. Het college kan een bewonersvergunning verlenen aan de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een adres, gelegen in een vergunninggebied en een bewoner van dat adres niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam.
2. Het college kan in nadere regels bepalen dat per adres nul, één of twee bewonersvergunningen kunnen worden verleend. Op de adressen waar twee bewonersvergunningen kunnen worden verleend, geldt als voorwaarde voor het verlenen van een tweede bewonersvergunning dat de bewoner of bewoners van dat adres houder zijn van ten minste twee motorvoertuigen.
Artikel 27 Geldigheidsduur vergunningen
[…]
2. De parkeervergunningen vermeld in artikel 7, eerste lid, onder a tot en met l, zijn steeds geldig voor een periode van zes maanden, met dien verstande dat de geldigheid van de overloopvergunning onmiddellijk eindigt indien de houder niet langer op de in artikel 34 bedoelde wachtlijst staat.
[…]
7. Behoudens het bepaalde in het achtste lid wordt de geldigheid van de in het tweede lid bedoelde parkeervergunningen en de kraskaartvergunning, verleend op basis van artikel 23, tweede lid, steeds stilzwijgend verlengd voor een periode van zes maanden, zolang is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening en de verschuldigde parkeerbelasting tijdig is voldaan.
Artikel 37 Intrekken van vergunningen
1. Het college trekt een vergunning in, indien:
[…]
c. niet voldaan of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening of de vigerende Verordening Parkeerbelasting.
Artikel 40 Hardheidsclausule
Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in deze verordening.
Artikel 46 Overgangsbepalingen
[…]
8. De Weigeringsgrond uit artikel 32, derde lid, is niet van toepassing op aanvragen van een bewonersvergunning indien de aanvrager:
a. herhuisvester is,
voorafgaand aan de stedelijke vernieuwing beschikte over een bewonersvergunning, en
voldoet aan de overige voorwaarden van artikel 9 lid 1 van deze verordening.
Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening Amsterdam 2013
Artikel 3 Vergunningenplafond
Het vergunningenplafond voor bewoners- en bedrijfsvergunningen in de stadsdelen bedraagt gezamenlijk per (deel)vergunninggebied:
Nieuw-West-3b = 0
Artikel 3. Stadsdeel Nieuw-West
3.3
Vergunninggebied Nieuw-West-3
b. deelvergunninggebied Nieuw-West-3b bestaande uit:
[…]
de volgende adressen in de Staalmanpleinbuurt:
- project [locatie] , dat wil zeggen de adressen [adres 1] 5-189 oneven, [adres 2] 711-721 oneven, [adres 3] 3-23 oneven en 4-14 even, [adres 4] 4-50, [adres 5] 60-80 even en 167-177 oneven, [adres 6] 4-24 even, [adres 7] 206 t/m 348 (even) ;
[…]
Artikel 6 Bewonersvergunning
[…]
3. In afwijking van leden 1 en 2 bedraagt het aantal te verlenen bewonersvergunningen nul per adres in vergunninggebieden waar het vergunningenplafond op nul is gesteld.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:962.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3929.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1960.
4.Zie tevens ECLI:NL:RVS:2016:1960.