ECLI:NL:RBAMS:2023:6001

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
13/263850-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en procedurele waarborgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1992 in Polen, wordt verdacht van diefstal en opiumdelicten. De rechtbank heeft de procedure op 3 augustus 2023 behandeld, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat zijn persoonsgegevens correct zijn.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, inclusief eerdere veroordelingen van de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, ondanks de bezwaren van de raadsman over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de rechten van de opgeëiste persoon in gevaar komen bij overlevering aan Polen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de raadsman om de behandeling aan te houden afgewezen, omdat er geen verzamelvonnis was en het EAB voor tenuitvoerlegging vatbaar is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank staat de overlevering toe, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/263850-22
Datum uitspraak: 17 augustus 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 5 juni 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 juli 2022 door
the Regional Court in Szczecin,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 augustus 2023, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final and binding judgement of the Regional Court in Szczecinvan 12 februari 2019 (referentienummer: III K 103/18). Uit aanvullende informatie van 19 juli 2023 blijkt dat de verzochte overlevering is gebaseerd op
the judgement passed in the appeal procedure by the Appeal Court in Szczecinvan 26 juni 2020, met referentienummer II AKa 98/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaar en één maand, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vijf jaar en zeven dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van 26 juni 2020.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
De rechtbank leidt uit de aanvullende informatie van 19 juli 2023 af dat in hoger beroep definitief is geoordeeld over de schuld van de betrokkene en zijn veroordeling tot een straf, nadat de zaak, in feite en in rechte, opnieuw ten gronde is behandeld. Dit betekent dat alleen de procedure die heeft geleid tot het arrest van 26 juni 2020 getoetst moet worden aan artikel 12 OLW. [5]
Uit de aanvullende informatie van 19 juli 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon en zijn advocaat in persoon zijn verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan met betrekking tot de feiten I en II.
De feiten I en II leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
De rechtbank stelt vast dat feit III, dat in onderdeel e) van het EAB is omschreven als ‘het verbergen van een document (identiteitskaart van een ander)’, niet ook naar Nederlands recht strafbaar is, althans; de rechtbank kan dat zonder nadere informatie, die ontbreekt, niet zonder meer vaststellen. Dat betekent dat voor dit feit de overlevering geweigerd zou kunnen worden. De rechtbank ziet echter, met de officier van justitie, aanleiding om van weigering af te zien, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat feit III geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft. Het feit is immers begaan in Polen door een onderdaan van Polen. Daar komt bij dat de overlevering voor de overige feiten al toelaatbaar wordt geacht. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank af van weigering voor feit III.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat in de individuele zaak van de opgeëiste persoon het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld is geschonden waarbij hij heeft gewezen op het volgens hem merkwaardige verloop van de procedure. Zo is kort voor de zitting één van de rechters vervangen (zonder de vereiste loting) door een rechter die niet werkzaam was bij het Poolse Hooggerechtshof. Volgens de Poolse advocaat betreft het een rechter die sterke banden heeft met de huidige regeringspartij P.I.S. Daarnaast is het recht op toegang tot een advocaat in een strafprocedure ook niet gewaarborgd in de zaak van de opgeëiste persoon. De raadsman heeft primair verzocht om de overlevering te weigeren op grond van artikel 11 OLW. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de zaak aan te houden en een aantal door hem geformuleerde vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het gevaar bestaat van schending van het door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces wegens structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat, als de opgeëiste persoon aan Polen wordt overgeleverd. Het is volgens de officier van justitie niet van belang of alle procedurele regels correct zijn gevolgd, maar of kan worden aangenomen dat de politieke situatie in Polen heeft doorgewerkt in de individuele zaak van de opgeëiste persoon. De raadsman heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd dat bepaalde beslissingen om politieke redenen zijn genomen in de zaak van de opgeëiste persoon of dat de rechter die later aan de zaak is toegewezen, politiek gezind zou zijn. De zaak en de persoon van de opgeëiste persoon geven ook geen aanleiding om dat te veronderstellen. De opgeëiste persoon is niet politiek actief en de zaak heeft geen politieke componenten. Een zaak omtrent schending van de procedurele rechten kan bij de Poolse strafrechter of het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) worden aangebracht. [6]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]
Daarom ligt aan de rechtbank ter beoordeling voor of er, gelet op de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context van de uitvaardiging van het EAB, en rekening houdend met de eventueel door Polen verstrekte gegevens, sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het gevaar bestaat van schending van het door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces wegens structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat, als de opgeëiste persoon aan Polen wordt overgeleverd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak. De omstandigheden rondom de procedure die door de raadsman naar voren zijn gebracht, zijn daartoe onvoldoende. Daarmee is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [8] De rechtbank ziet in de aangevoerde omstandigheden evenmin aanleiding om hierover vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. De beslissingen die zijn genomen met betrekking tot de rechtsbijstand vallen onder de reikwijdte van de richtlijn 2013/48/EU. [9] De opgeëiste persoon had rechtsmiddelen kunnen aanwenden in het licht van de gestelde schending van zijn procedurele rechten in de uitvaardigende rechtsstaat en zich uiteindelijk kunnen wenden tot het EHRM.

6.Verzoek om aanhouding

De raadsman heeft verzocht om de behandeling van het EAB aan te houden, in afwachting van een in Polen ingestelde procedure tot het verkrijgen van een verzamelvonnis. De mogelijkheid bestaat immers dat het EAB, gelet op het te verwachten verzamelvonnis, zal worden ingetrokken door de uitvaardigende justitiële autoriteit, waarmee de grondslag van de vordering van het openbaar ministerie zou komen te vervallen.
De rechtbank stelt vast dat op dit moment geen sprake is van een verzamelvonnis en dat het arrest dat ten grondslag ligt aan het EAB voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Het is niet duidelijk of, en zo ja wanneer een verzamelvonnis zal worden gewezen. De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het EAB, mede gelet op de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van de OLW dient te beslissen op de vordering van het openbaar ministerie, dan ook af.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 312 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ EU) van 10 augustus 2017, C270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).
5.Hof van Justitie 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628.
6.Rb. Amsterdam 17 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6945
7.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
8.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
9.Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming,