ECLI:NL:RBAMS:2022:6945

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
13/239279-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel (EAB) van een Poolse verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 november 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een verdachte die wordt verdacht van strafbare feiten volgens Pools recht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat er twijfel bestond over de referentienummers van het nationale en Europese aanhoudingsbevel, maar de rechtbank oordeelde dat deze verschillen verklaarbaar zijn en dat er geen reden is om aan te nemen dat het EAB niet betrekking heeft op dezelfde zaak. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging over de redelijke termijn en de mogelijkheid van een eerlijk proces in Polen verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarmee de verdachte kan worden overgedragen aan de Poolse autoriteiten voor verdere strafvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/239279-22
RK nummer: 22/4219
Datum uitspraak: 17 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 juni 2022 door
the Circuit Court in Gliwice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboorte datum] [geboortejaar] ,
verblijvende op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap A Joe, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable decision on provisional arrest, te weten:
Decision of the Katowice – Wschód District Court in Katowice of 09 September 2020.
Referentienummer:
III Kp 465/20 (PK IX WZ Ds 59.2018 – Case Of The National Prosecutor’s Office – Silesian Branch Division Of The Department For Organised Crime And Corruption.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat de referentienummers van het nationale arrestatiebevel en het Europese arrestatiebevel verschillen waardoor twijfel ontstaat of het hier over dezelfde zaak gaat. Primair verzoekt de raadsman de overlevering te weigeren, subsidiair wordt verzocht om aanhouding van de overleveringszaak teneinde bij de Poolse autoriteiten na te vragen of het EAB ziet op de juiste Poolse strafzaak.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat het verschil in referentienummers is te verklaren doordat het nationale arrestatiebevel en het Europees aanhoudingsbevel allebei standaard een ander referentienummer krijgen. Het
KP-nummerziet altijd op het nationale bevel; het
Kop-nummerziet op het Europese bevel. Dit is tevens terug te vinden in het bijbehorende A-formulier. De officier van justitie verzet zich tegen het aanhoudingsverzoek van de raadsman nu over de referentienummers wat haar betreft geen onduidelijkheid bestaat.
Oordeel van de rechtbank
In de onderhavige zaak geldt het volgende. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verschil in referentienummers ziet op het onderscheid tussen het nationale- en het Europees aanhoudingsbevel in het dossier. Er is geen aanleiding voor twijfel of het EAB betrekking heeft op dezelfde zaak als het nationale aanhoudingsbevel. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af en verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst allebei onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

6. Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU: redelijke termijn

De raadsman stelt dat de strafzaak waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd een oude zaak betreft nu de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht in 2006 en 2007 zouden zijn gepleegd en er aldus sprake is van een schending van de redelijke termijn waarbinnen berechting dient plaats te vinden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verweer van de raadsman, dat wordt opgevat als een beroep op artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU, moet worden verworpen.
Nog daargelaten dat niet is gebleken van algemene gebreken op grond waarvan kan worden aangenomen dat verdachten in Polen een reëel gevaar lopen van schending van hun recht op een eerlijk proces wegens het overschrijden van de redelijke termijn, heeft de rechtbank in haar uitspraak van 25 maart 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2382), die betrekking had op een uit Luxemburg afkomstig EAB, het navolgende overwogen:

Aan het stelsel van het EAB ligt het wederzijdse vertrouwen van de lidstaten ten grondslag “dat hun respectieve nationale rechtsordes in staat zijn een effectieve en gelijkwaardige bescherming te bieden van de op Unieniveau, in het bijzonder in het Handvest van de grondrechten, erkende grondrechten, zodat de personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd dus binnen de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat eventuele rechtsmiddelen kunnen aanwenden ter betwisting van de rechtmatigheid van de procedure van strafvervolging (…)” (HvJ EU 30 mei 2013, zaak C-168/13 PPU, ECLI:EU:C:2013:358 (Jeremy F.), punt 50). Nu het EAB strekt tot strafvervolging, zal de opgeëiste persoon zich dus bij de strafrechter in Luxemburg kunnen beroepen op zijn recht op berechting binnen een redelijke termijn.
Onder verwijzing naar deze uitspraak is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt. Een beroep op schending van de redelijke termijn dient de opgeëiste persoon desgewenst naar voren te brengen bij de Poolse strafrechter, die immers beschikt over het zaaksdossier en zicht heeft op de aard en omvang van het totale onderzoek.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Gliwice(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (