ECLI:NL:RBAMS:2023:5920

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
AMS 20/5187
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid met deskundigenrapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Noorwegen, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Eiseres had een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, maar deze was door het UWV geweigerd op basis van de vaststelling dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond verklaard, omdat het UWV zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de deskundige zorgvuldig had gehandeld en dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit deugdelijk was. Eiseres had geen recht op een WIA-uitkering, omdat zij niet voldeed aan de drempel van 35% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep tegen de eerdere besluiten niet-ontvankelijk verklaard en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] (Noorwegen), eiseres

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met het besluit van 27 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres per
1 juni 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) geweigerd.
Met het besluit van 31 januari 2021 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021 door middel van een videoverbinding. Eiseres is verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken. Bij brief van 27 mei 2021 heeft verweerder gereageerd. Bij brief van 26 juni 2021 en 3 augustus 2021 heeft eiseres gereageerd. Bij brief van
10 september 2021 heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld aan verweerder. Bij brief van 19 november 2021 heeft verweerder gereageerd.
Bij besluit van 19 november 2021 (het besteden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij beslist dat eiseres vanaf
1 juni 2018 recht heeft op een WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 38,24%.
Bij brieven van 19 januari 2022 heeft de rechtbank partijen bericht dat zij verzekeringsarts [naam 1] als onafhankelijk deskundige (hierna: de deskundige) benoemt.
De deskundige heeft op 24 oktober 2022 een rapport uitgebracht. Eiseres heeft bij brief van 21 november 2022 gereageerd op het rapport van de deskundige. Verweerder heeft bij brief van 13 december 2022 gereageerd en een rapport van 23 november 2022 overgelegd van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 7 december 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Bij besluit van 13 december 2022 (het besteden besluit III) heeft verweerder het bestreden besluit II herroepen en beslist dat het recht van eiseres op een WGA-uitkering vanaf 8 maart 2023 wordt ingetrokken.
Eiseres heeft bij brief van 2 februari 2023 gereageerd op het bestreden besluit III.
Bij brieven van 23 maart 2023 heeft de rechtbank partijen laten weten dat een nieuwe zittingsdatum wordt vastgesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2023.
Eiseres is verschenen, vergezeld door haar vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiseres is voor het laatst werkzaam geweest als oproepkracht naschoolse opvang bij [schoolnaam] (Noorwegen) voor gemiddeld 23 uur per week. Verweerder heeft de eerste ziektedag van eiseres met terugwerkende kracht vastgesteld op 18 augustus 2014. Zij bereikte op 14 augustus 2016 het einde van de WIA-wachttijd. De datum van de WIA-aanvraag is echter vastgesteld op 1 juni 2018, omdat eiseres tot die datum een Noorse arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. In het kader van de WIA-beoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder eiseres per 1 juni 2018 voor 28,42% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft aan eiseres geen WIA-uitkering toegekend, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts van 5 september 2019 en 22 januari 2020 en de rapportage van de arbeidsdeskundige van 13 februari 2020 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 september 2019.
1.3.
Met het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 juli 2020 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 augustus 2020 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen argumenten om af te wijken van het primaire medisch oordeel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wijkt niet af van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige en acht de geselecteerde functies voldoende passend. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt ongewijzigd vastgesteld op 28,42%.
1.4.
Met het bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hanteert op grond van artikel 3, aanhef en onder a van het Besluit nr. H3 van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van 15 oktober 2009 (het Besluit) een andere wisselkoersdatum, namelijk 1 augustus 2014 in plaats van 1 juni 2018, voor de berekening van het loon dat eiseres verdiende voordat zij door ziekte uitviel (het maatmanloon). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres opnieuw berekend en wel op 38,24%. Bij deze uitkomst heeft eiseres wel recht op een WIA-uitkering per 1 juni 2018.
1.5.
Met het bestreden besluit III heeft verweerder te kennen gegeven zich aan te sluiten bij het oordeel van de deskundige. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 november 2022 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 december 2022 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het deskundigenonderzoek de FML gewijzigd en een aantal beperkingen geschrapt en een aantal beperkingen toegevoegd in de FML van 23 november 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de nieuwe FML een extra functie kunnen duiden met een hogere loonwaarde. Vervolgens heeft hij het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres opnieuw berekend en vastgesteld op 30,82%. Bij deze uitkomst heeft eiseres geen recht op een WIA-uitkering. Verweerder trekt daarom het recht van eiseres op een WIA-uitkering per 8 maart 2023 in.
Standpunt van eiseres
2.1.
Eiseres voert aan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is. Zij stelt dat de FML van 5 september 2019 pas in beroep aan haar is overhandigd en dat medische stukken onterecht naar haar ouders zijn gestuurd.
2.2.
Eiseres is van mening dat er geen juiste vertaalslag is gemaakt van haar klachten naar de FML. Zij voert aan dat ze meer beperkt is dan verweerder en de deskundige hebben aangenomen als gevolg van Hypermobiliteit Spectrum Aandoening (HSD). Ook geldt er volgens eiseres een verdergaande urenbeperking als gevolg van de chronische vermoeidheid en zijn er onterecht geen visuele beperkingen als gevolg van aangeboren staar aangenomen.
2.3.
Eiseres voert verder aan dat verweerder haar aanvangsdatum van ziekmelding onjuist heeft vastgesteld. Eiseres stelt dat de juiste datum het moment is waarop haar diagnose HSD is vastgesteld, namelijk op 3 juni 2011.
2.4.
Bovendien heeft verweerder de maatgevende arbeid onjuist vastgesteld. Zij stelt dat het werk wat zij bij [schoolnaam] in de naschoolse opvang heeft verricht een stap was om passend werk te vinden bij haar gezondheidssituatie. Eiseres is van mening dat haar werk als ecoloog bij [naam 2] als uitgangspunt genomen moet worden. Het NAV hanteert dat ook.
2.5.
Eiseres doet een beroep op de hardheidsclausule. Zij betoogt dat op grond van het evenredigheidsbeginsel in haar geval moet worden afgeweken van de wet.
2.6.
Tevens voert eiseres aan dat haar inkomen omgerekend moet worden naar euro’s op het moment dat het inkomen genoten is. Eiseres bepleit een wisselkoersdatum van 13 september 2013. Dit was namelijk de laatste dag van inkomsten uit arbeid.
Het oordeel van de rechtbank
Beoordeling van het bestreden besluit I en II
3.1.
Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft het beroep tegen het bestreden besluit I, van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II en III. Nu het bestreden besluit I en II door verweerder – naar de rechtbank begrijpt – niet zijn gehandhaafd en zijn vervangen door het bestreden besluit III en niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I en II, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I en II niet-ontvankelijk verklaren.
3.2.
De rechtbank beoordeelt niet de gronden die eiseres heeft ingebracht tegen de hoogte van haar uitkering zoals die is berekend in het bestreden besluit II. Met het bestreden besluit III is immers vastgesteld dat die uitkering ten onrechte is verstrekt. Verweerder heeft daarbij terecht de uitkering niet met terugwerkende kracht ingetrokken. Zo een intrekking zou in strijd zijn geweest met het recht dat eiseres heeft op rechtszekerheid. Het recht op rechtszekerheid strekt echter niet zo ver dat verweerder gehouden is de uitkering verder te verhogen, nu inmiddels is vastgesteld dat de uitkering ten onrechte is verleend.
Beoordeling van het bestreden besluit III
4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres met ingang van 1 juni 2018 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA.
Ten aanzien van het medisch onderzoek
5.1.
Eiseres voert aan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder onderkend dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld jegens eiseres door de FML pas in beroep aan eiseres te overhandigen.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt de bestuursrechter in beginsel het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige, als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Het is immers bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
5.3.
De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om het oordeel van de deskundige niet te volgen. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de deskundige zorgvuldig tot stand is gekomen. De deskundige heeft spreekuuronderzoek verricht middels een beveiligde video verbinding en heeft de beschikbare medische gegevens in aanmerking genomen. Voor zover eiseres stelt dat een vijftal medische stukken niet zijn meegenomen in de beoordeling van de deskundige, stelt de rechtbank vast dat deze stukken wel deel uitmaken van het dossier en kenbaar zijn betrokken in de beoordelingen van de verzekeringsartsen van het Uwv. Op deze manier heeft ook de deskundige kennis genomen van de stukken. Er zijn geen concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat de deskundige een onvolledig beeld heeft gehad van de ziektegeschiedenis en de medische situatie van eiseres. Voorts heeft eiseres de mogelijkheid gehad om te reageren op het deskundigenrapport, wat zij ook heeft gedaan op 6 september 2022.
5.4.
Het bevreemdt de rechtbank wel dat het dagverhaal van eiseres in de rapportage van de deskundige afwijkt van het aanvullende dagverhaal dat eiseres schetst in haar reactie aan de deskundige van 6 september 2022. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter onvoldoende om ervan uit te gaan dat het deskundigenrapport het bestreden besluit III van verweerder niet kan dragen. Het aanvullende door eiseres schriftelijk geschetste dagverhaal is namelijk door de deskundige bij haar beoordeling betrokken. Ter zitting heeft eiseres nog gewezen op andere onjuistheden in het deskundigenrapport, bijvoorbeeld dat zij op het spreekuur bij de deskundige zou hebben gezegd dat zij sneeuwscooter rijdt. Eiseres betwist dat zij dit heeft gezegd en stelt dat het rijden van een sneeuwscooter niet mogelijk is met haar klachten. Naar het oordeel van de rechtbank raken de vermeende onjuistheden niet de kern van de medische beoordeling van de deskundige. Volgens de rechtbank is er dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat de deskundige onvoldoende doordrongen is geweest van de medische situatie van eiseres en de door eiseres gestelde samenhang tussen de verschillende aandoeningen die zij heeft. De deskundige wordt op basis van haar medische kennis verondersteld in staat te zijn om de medische situatie van eiseres en de onderlinge samenhang van aandoeningen te beoordelen.
5.5.
Eiseres voert aan dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen in verband met chronische vermoeidheid. Haar beperkingen hierdoor in het dagelijkse leven heeft zij schriftelijk geschetst en worden ook door haar vader op zitting onderschreven. De gemachtigde van verweerder heeft er op de zitting terecht op gewezen dat de FML in twee stappen wordt opgesteld. Eerst kijkt de verzekeringsarts naar de taakinhoudelijke beperkingen en vervolgens kijkt hij, rekening houdend met de beperkingen die in de FML al zijn opgenomen of aanvullend een urenbeperking is aangewezen. De rechtbank stelt verder vast dat de deskundige de diagnose HSD heeft overgenomen en beperkingen heeft aangenomen die zien op enige voorspelbaarheid van de werkzaamheden en de werkomstandigheden, het werken op gevaarlijke plaatsen, afwisseling van houding en beweging, restricties ten aanzien van te zware belasting en een gemaximeerde werkbelasting van 8 uur per dag en 40 uur per week. Volgens de deskundige is, mits de genoemde beperkingen worden toegepast en daarmee rekening wordt gehouden, een verdergaande urenbeperking niet aan de orde. Vervolgens zijn de door de onafhankelijke deskundige gestelde beperkingen overgenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 23 november 2022.
5.6.
De rechtbank vindt het verhaal van eiseres over de pijn en vermoeidheid die zij ervaart consistent en twijfelt er niet aan dat zij een juiste presentatie heeft gegeven van hoe zij haar klachten beleeft. Maar de beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak [2] niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang. De rechtbank vaart daarbij op de deskundigheid van de deskundige. De rechtbank vindt de rapportage van de deskundige voldoende overtuigend.
5.7.
Voor zover eiseres er op wijst dat de beoordeling van Noorse artsen heeft geleid tot de aanname van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 60, vindt de rechtbank dat geen reden om de medische grondslag van het bestreden besluit III onjuist te achten. De medische informatie uit Noorwegen is meegenomen in de Nederlandse beoordeling en bevat geen concrete onderbouwing op basis waarvan getwijfeld moet worden aan de conclusies van de deskundige.
5.8.
Eiseres stelt verder dat er beperkingen moeten worden aangenomen op de punten 2.1 (zien), 2.5 (lezen) en 2.10 (vervoer) van de FML, vanwege de visuele beperkingen die zij ervaart als gevolg van aangeboren staar. De deskundige heeft in haar rapportage toegelicht dat in 2019, derhalve na de datum hier in geding, nastaar is ontstaan en eiseres daardoor moeite heeft met langdurig gefocust kijken en met snel accommoderen. Volgens de deskundige voorziet de al gestelde beperking in verhoogd persoonlijk risico en voorspelbaarheid, zoals weergegeven in punt 1.9.5 en 1.9.9. in de FML, voldoende om met deze nieuwe beperking rekening te houden.
5.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat het bestreden besluit III op een deugdelijke medische grondslag berust. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan het oordeel van de deskundige, zal de rechtbank niet opnieuw een deskundige benoemen.
Is sprake van een medische afzakker?
6.1.
Voor zover eiseres aanvoert dat haar maatmaninkomen onjuist is vastgesteld, omdat zij eigenlijk al deels arbeidsongeschikt was toen zij ging werken bij [schoolnaam] volgt de rechtbank dat niet. Het uitgangspunt is dat voor de vaststelling van de maatmanarbeid de arbeid bepalend is die een verzekerde laatstelijk voor zijn uitval verrichtte. [3] Deze hoofdregel lijdt uitzondering als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf (meer) oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat sprake is van een zogeheten medische afzakker. Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk als uitgangspunt worden genomen. Naar vaste rechtspraak wordt voor het aannemen van een medische afzakker het vereiste gesteld van een voldoende onderbouwing dat aan de urenvermindering medische redenen ten grondslag liggen. [4] Degene die stelt dat sprake is van een medische afzakker, moet dat voldoende onderbouwen.
6.2.
Eiseres heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat aan haar omscholing van ecoloog naar medewerker naschoolse opvang en aan de urenvermindering in 2010 medische redenen ten grondslag lagen. De rechtbank ziet daarom geen reden te twijfelen aan de vaststelling van de verzekeringsartsen, die de eerste ziektedag hebben bepaald op 18 augustus 2014. Dat was de eerste dag van het behandeltraject bij [naam behandelcentrum] . Hun vaststelling is navolgbaar toegelicht in de rapportages van 5 september 2019 en 22 juli 2020 in punt 7. Weliswaar heeft eiseres in 2011 al de diagnose HSD gekregen, maar dit acht de rechtbank op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat zij daardoor haar toenmalige werkzaamheden niet kon verrichten.
Ten aanzien van het arbeidskundig onderzoek
7.1.
De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 7 december 2022 eiseres gelet op haar beperkingen geschikt heeft geacht voor de functies van boekhouder, kassier en archiefmedewerker en machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk). Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) en administratief medewerker, correspondent als overige functies geselecteerd.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de inzichtelijke arbeidsdeskundige onderbouwing bij de selectie van de functies aan de hand van alle beschikbare medische informatie, voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van eiseres niet overschrijdt. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, heeft de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de geduide functies daarom voor eiseres geschikt.
7.3.
Voor zover eiseres gronden heeft aangevoerd tegen de geduide functies, heeft de rechtbank deze gronden opgevat als betwistingen van de medische grondslag. Uit het voorgaande is echter al gebleken dat die medische grondslag deugt. De gronden tegen de functies slagen daarom niet.
7.4.
Voor zover eiseres stelt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van een onjuist refertejaar is uitgegaan waardoor het dagloon onjuist is berekend, volgt de rechtbank haar ook niet. De rechtbank heeft in overweging 6.2 geoordeeld dat de eerste ziektedag van eiseres correct is vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 18 augustus 2014. Het refertejaar is overeenkomstig de datum van deze eerste ziektedag juist bepaald op de periode van 1 augustus 2013 tot 1 augustus 2014. Ook het dagloon is daarmee juist vastgesteld.
7.5.
Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat, hoewel verweerder in beroep alsnog uit is gegaan van een andere, voor eiseres gunstiger wisselkoersdatum om het maatmanloon vast te stellen, dit nog steeds niet de juiste datum is. De juiste datum leidt volgens eiseres tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 33,83%. De rechtbank overweegt dat ook dat percentage haar niet kan baten, omdat het nog steeds geen recht op een uitkering geeft. Daarom behoeft deze grond geen verdere beoordeling.
7.6.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
Hardheidsclausule
8. De rechtbank overweegt verder dat de wettelijke regeling waarmee iemands arbeidsongeschiktheid wordt bepaald - voor zover hier van belang - geen hardheidsclausule kent. De regeling is er specifiek op gericht het arbeidsongeschiktheidspercentage van iemand vast te stellen. Het is een welbewuste keuze van de wetgever geweest dat alleen de medisch geobjectiveerde klachten leiden tot beperkingen en zo tot een WIA-uitkering. Daarbij is voorzien dat mensen met klachten die niet medisch geobjectiveerd zijn, geen recht hebben op een WIA-uitkering. Dat eiseres de uitkomst van de wettelijke regeling in haar geval onjuist vindt vanwege de klachten die zij feitelijk ondervindt, is daarom geen reden om van de wet af te wijken. De uitspraak waar eiseres naar verwijst van 9 november 2021 van Rechtbank Gelderland [5] leidt niet tot een ander oordeel. Het ging in die uitspraak niet om de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage, maar om de hoogte van de uitkering van iemand die al meer dan 35% arbeidsongeschikt was bevonden. Aan dat stadium van beoordeling komt eiseres niet toe, omdat zij het drempelpercentage van 35% arbeidsongeschiktheid niet haalt.
Conclusie
9.1.
Het beroep tegen het bestreden besluit III is ongegrond. Het beroep tegen het bestreden besluit I en II is niet-ontvankelijk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering per 1 juni 2018 terecht heeft afgewezen.
9.2.
Vanwege de geconstateerde gebreken onder overweging 5.1 en 7.5, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,00 vergoedt. De rechtbank zal verweerder ook veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. De gemaakte kosten in bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het primaire oordeel van het Uwv dat geen recht bestaat op een uitkering, nog steeds juist is. Eiseres heeft op het formulier proceskosten verschillende kostenposten opgevoerd. Deze kosten komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet alle voor vergoeding in aanmerking. Het Besluit proceskosten bestuursrecht geeft een limitatieve opsomming van de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Portokosten en kopieerkosten die zijn gemoeid bij de indiening van het beroep behoren daar niet toe. Op de zitting heeft verweerder ingestemd met vergoeding van de door eiseres als verschotten opgevoerde koerierskosten van tweemaal € 20,80, zodat de rechtbank deze wel toe zal kennen. Het totaal aan proceskosten dat voor vergoeding in aanmerking komt, bedraagt € 41,60.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I en II niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 41,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2471.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1691.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8699.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2938.