ECLI:NL:RBAMS:2023:5427

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
AMS 22/3595
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een bewonersparkeervergunning en de beoordeling van stallingsplaatsen in het kader van de Parkeerverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De eiser had een bewonersparkeervergunning voor zijn auto, maar deze vergunning werd op 21 januari 2022 ingetrokken door het college. Het college stelde dat de eiser beschikte over een stallingsplaats, wat volgens de Parkeerverordening leidde tot de intrekking van de vergunning. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college handhaafde zijn standpunt in het bestreden besluit van 13 juni 2022.

De rechtbank heeft de zaak op 2 augustus 2023 behandeld. Eiser betwistte dat hij over een stallingsplaats beschikte en voerde aan dat de multifunctionele ruimte onder zijn woning niet als zodanig kon worden aangemerkt, omdat deze planologisch niet was toegestaan. De rechtbank oordeelde echter dat de ruimte feitelijk bestemd was om een motorvoertuig te stallen, en dat de bepalingen in het bestemmingsplan niet leidend waren voor de beoordeling van de stallingsplaats in het kader van de Parkeerverordening.

De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bewonersvergunning terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiser met betrekking tot de koopovereenkomst en de hardheidsclausule. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekende dat de intrekking van de vergunning standhield en eiser geen recht had op terugbetaling van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3595

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Inleiding

1.1.
Eiser woont in de [adres] in Amsterdam, gelegen in deelvergunninggebied [gebied] . Eiser heeft een bewonersparkeervergunning (hierna: bewonersvergunning) voor de auto met kenteken [kenteken] Met het besluit van 21 januari 2022 heeft het college deze bewonersvergunning ingetrokken.
1.2.
Met het bestreden besluit van 13 juni 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.
Besluit van het college
2. Het college heeft de bewonersvergunning ingetrokken, omdat eiser volgens het college op zijn adres gebruik kan maken van eigen parkeergelegenheid. Eiser heeft namelijk een ruimte die feitelijk bestemd of bedoeld is om een motorvoertuig te stallen. De ruimte beschikt over een garagedeur en eiser heeft in reactie op het voornemen aangegeven dat de auto af en toe binnen staat. De ruimte is daarom een stallingsplaats. [1] Dat de ruimte ook voor andere doeleinden wordt gebruikt of dat er geen garagevergunning is verleend maakt dit niet anders. Omdat de beschikbare stallingsplaats in mindering moet worden gebracht op het aantal te verlenen bewonersvergunningen [2] , heeft eiser geen recht op een bewonersvergunning en is de vergunning ingetrokken [3] .
Beoordeling door de rechtbankBeschikt eiser over een stallingsplaats?
3.1.
Eiser bestrijdt dat hij gebruik kan maken van eigen parkeergelegenheid. Kort samengevat voert eiser aan dat de multifunctionele ruimte onder zijn woning feitelijk gezien als stallingsplaats gebruikt kan worden maar dat dit planologisch gezien niet toegestaan is. Verder is de multifunctionele ruimte volgens de koopovereenkomst bedoeld als opslagruimte. De ruimte kwalificeert daarom volgens eiser niet als stallingsplaats.
3.2.
Volgens artikel 1, aanhef en onder hh, van de Parkeerverordening wordt onder een stallingsplaats verstaan: plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk, waarbij voor een solitaire inpandige stallingsplaats of garagebox geldt dat deze tenminste 2,35 meter breed en ten minste 4,00 meter lang is, en een toegangsdeur heeft van ten minste 2,00 meter breed.
3.3.
De rechtbank volgt het standpunt van het college dat de bepalingen in het bestemmingsplan niet leidend zijn bij de beoordeling van de aanwezigheid van een stallingsplaats in het kader van de toepassing van de Parkeerverordening. De bepalingen in het bestemmingsplan worden immers geacht andere belangen te beschermen dan die welke aan de orde zijn bij de toepassing van de Parkeerverordening. [4] De ruimte is feitelijk bestemd of bedoeld om een motorvoertuig te stallen. Eiser geeft ook aan dat hij zijn auto wel eens in de ruimte neerzet. Het college heeft de ruimte terecht aangemerkt als stallingsplaats.
3.4.
Ook het beroep op de koopovereenkomst slaagt niet. Eiser heeft de koopovereenkomst niet ingebracht in de procedure. Voor zover in de koopovereenkomst zou staan dat het geen garage is, is dat ook niet relevant vanwege het privaatrechtelijk karakter van zo’n overeenkomst. De rechtbank wijst op de uitspraak van deze rechtbank van 14 april 2015 [5] die door Afdeling is bevestigd. [6] Garagevergunning
4.
4.1.
Eiser wil zekerheid hebben dat hij geen problemen krijgt met andere handhavers. Eiser heeft een brief van een medewerker Vergunningen van 17 juni 2010 overgelegd waarin hij erop wordt gewezen dat hij een garagevergunning moest hebben.
4.2.
De rechtbank overweegt dat het college heeft vastgesteld dat hij over een stallingsplaats beschikt als bedoeld in de Parkeerverordening. De Garageverordening, op grond waarvan hij in 2010 een vergunning zou moeten hebben, geldt niet meer. Verder heeft eiser op 4 november 2022 op zijn verzoek van het college een beslissing gekregen dat voor het gebruik van de inpandige parkeervoorziening geen omgevingsvergunning vereist is en dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
4.3.
Over de grond dat eiser door de gemeente is geïnformeerd dat inpandig parkeren niet meer mogelijk is, heeft eiser op de zitting verduidelijkt dat dat ging over zijn contacten met de gemeente in 2011 over de garagevergunning. Daaruit volgde dat een garagevergunning voorlopig niet aan de orde was. Vervolgens is de Garageverordening komen te vervallen. De rechtbank leidt hieruit niet af dat eiser een beroep doet op een toezegging van bevoegde ambtenaar.
Overige gronden
5.
5.1.
Eiser doet een beroep op het aard- en nagelvast verbouwen van de ruimte. Op de zitting heeft eiser uiteengezet dat hij bedoelt dat het college had moeten onderzoeken of inpandig parkeren in de stallingsplaats op grond van het omgevingsrecht mag, of wel voldaan is aan artikel 8.7.1 van de planregels en of een garagevergunning nodig is.
5.2.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. In artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c van de Parkeerverordening is dwingendrechtelijk geformuleerd dat de bewonersvergunning wordt ingetrokken als niet aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan. Voor beleids- of beoordelingsvrijheid of een belangenafweging is geen ruimte.
6. Voor zover eiser stelt dat hij mogelijk kosten moet maken om de ruimte aan te passen overweegt de rechtbank dat dat een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft. Daarnaast komen verbouwingen die uitgevoerd zijn na de invoering van betaald parkeren voor rekening en risico van eiser.
7.1.
Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule. Volgens hem kan niet worden verlangd dat hij in strijd met het bestemmingsplan handelt of om wijziging van het bestemmingsplan verzoekt.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de hardheidsclausule niet hoeven toepassen. Het college heeft uiteengezet dat alleen in zeer uitzonderlijke, schrijnende gevallen die niet zijn voorzien in de Parkeerverordening de hardheidsclausule wordt toegepast. Eiser heeft ook niet geconcretiseerd dat het college de hardheidsclausule vaker toepast.
8. Het beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur slaagt niet. Eiser heeft niet geconcretiseerd waarom het college in deze procedure onbehoorlijk of willekeurig gehandeld heeft. Zoals de gemachtigde van het college op de zitting heeft uitgelegd, is de Parkeerverordening opgesteld en vastgesteld door de gemeenteraad en ligt de uitvoering daarvan bij de betrokken afdeling van het college.
9. Eiser voert ten slotte aan dat hij kosten heeft gemaakt voor de aanvraag van de omgevingsvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Naar eigen zeggen heeft eiser daar ook bezwaar tegen ingediend.

Conclusie en gevolgen

10. De aangevoerde gronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bewonersvergunning van eiser ingetrokken blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder hh, van de Parkeerverordening 2013 (hierna: Parkeerverordening).
2.Artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening.
3.Op grond van artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c van de Parkeerverordening.
4.Vergelijk de uitspraken van deze rechtbank van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:539, en 28 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3949, (bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in de uitspraak van 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1939).
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3929.