ECLI:NL:RBAMS:2023:539

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
AMS 21/3668
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing van een tweede bewonersparkeervergunning in verband met onveilige situatie en eerdere vergunningverlening

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 3 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een tweede bewonersparkeervergunning beoordeeld. De aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op 14 maart 2021, en het bezwaar van eiser werd op 3 juni 2021 eveneens afgewezen. Eiser woont aan [adres] in Amsterdam en heeft al een eerste bewonersvergunning voor zijn voertuig. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die aanvoert dat de afwijzing onterecht is, omdat de stallingsplaats naast zijn woning onveilig is en dat er eerder aan de vorige bewoner wel twee vergunningen zijn verleend.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet terecht was. Eiser heeft een deskundigenrapport ingediend dat de onveilige situatie van de stallingsplaats bevestigt. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden, waaronder de steile helling van het pad en het gebrek aan zicht op de openbare weg, maken dat het gebruik van de stallingsplaats onveilig is. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de eerdere vergunningverlening aan de vorige bewoner, wat een belangrijke factor is in deze zaak.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de aanwezigheid van de stallingsplaats geen reden meer mag zijn voor afwijzing van de aanvraag. Tevens moet verweerder de kosten van het deskundigenrapport en het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3668

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. D.R. de Vries).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een tweede bewonersparkeervergunning op grond van de Parkeerverordening 2013 (hierna: de verordening).
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 14 maart 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 juni 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn echtgenote, bijgestaan door [persoon 1] en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag voor een tweede bewonersparkeervergunning kon afwijzen met de overweging dat eiser beschikt over een stallingsplaats die van het aantal te verlenen vergunningen dient te worden afgetrokken en dat in dit geval ook geen beroep kan worden gedaan op de hardheidsclausule. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser aan de [adres] te Amsterdam woont. Naast zijn woning bevindt zich een pad dat naar beneden afloopt. Op het adres is al een eerste bewonersvergunning voor kenteken [kenmerk] afgegeven.
Stallingsplaats?
3.1.
Indien binnen een vergunningsgebied twee bewonersvergunningen per adres kunnen worden verleend, wordt het aantal stallingsplaatsen en belanghebbendenparkeerplaatsen waar bewoners of een bewoner van dat adres over beschikken of kunnen beschikken, afgetrokken van het maximum aantal te verlenen bewonersvergunningen per adres. [1]
3.2.
De definitie van een stallingsplaats is: een plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk. [2] Uit de toelichting volgt dat voor een buitenpandige plaats, zoals een oprit, geen minimale maatvoering geldt.
3.3.
Eiser heeft aangevoerd dat het pad naast zijn woning niet als stallingsplaats kan worden aangemerkt nu het bestemmingsplan hieraan in de weg staat.
3.4.
De rechtbank overweegt dat de bepalingen in het bestemmingsplan niet leidend zijn bij de beoordeling van de aanwezigheid van een stallingsplaats in het kader van de toepassing van de verordening. Immers, het bestemmingsplan wordt geacht andere belangen te beschermen dan die welke aan de orde zijn bij de toepassing van de verordening. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het bestreden besluit ook niet in strijd is met het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan staat dat de grond met bestemming ‘Tuin – 2’ bestemd is voor tuinen en erven. Volgens het Besluit Omgevingsrecht wordt onder een erf verstaan een stuk grond dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het hoofdgebouw, voor zover een bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt. De grond is met de oprit ingericht ten dienste van de woning, het parkeren van de auto is ten dienste van de woning en in het bestemminsplan staat niet expliciet dat parkeren niet is toegestaan. [3]
3.5.
Eiser kan dus beschikken over een stallingplaats. Daarom dient deze stallingsplaats – in beginsel – van het maximum aantal per woning te verlenen bewonersvergunningen te worden afgetrokken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hardheidsclausule?
4.1.
Eiser heeft vervolgens een beroep gedaan op de hardheidsclausule omdat de omstandigheden ter plaatse bijzondere zijn. De stallingsplaats is een smal steil pad naast het woonhuis met een forse helling, direct gelegen aan de openbare weg. Gebruik van dit pad als parkeerplaats leidt tot onveilige situaties. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser een deskundigenrapport ingebracht. [4] Daarbij komt dat de vorige bewoner na een gelijksoortig bezwaar wel een tweede bewonersvergunning verleend heeft gekregen.
4.2.
De rechtbank overweegt dat het college bevoegd is, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in de verordening. [5]
Daarvan kan sprake zijn als toepassing van de parkeerverordening tot een onvoorzien en onredelijk benadelend gevolg zou leiden. [6]
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt. Uit het rapport volgt dat de breedte van de ingang van de stallingsplaats 2,21 meter is en op de helling 2,45 meter. Het hellingspercentage is 24,75%. Er is geen overgangshelling en geen horizontaal vlak tussen de helling en de openbare weg. De rechtbank overweegt daarbij dat verweerder deze constateringen van de deskundige niet of onvoldoende heeft weersproken
4.4.
Eiser heeft toegelicht welke gevolgen de afmeting en het hellingspercentage hebben. Indien eiser met zijn auto de parkeerplek wil verlaten, zal dit gelet op de helling met een zekere snelheid moeten gebeuren, terwijl de bestuurder door de helling geen zicht heeft op de openbare weg. Daarbij komt dat de uitgang smal is en er aan beide kanten geen zicht is op de weg, zodat eiser ook vanuit dat oogpunt niet kan zien of de weg vrij is. De rechtbank volgt daarmee eiser in zijn stelling, die wordt onderschreven door de deskundige, dat het gebruik van de parkeerplaats voor onveilige situaties kan zorgen. Eiser heeft ook aangevoerd dat de auto vanwege het hellingspercentage niet weg kan rijden van de parkeerplek als het glad is, door regen of winterse neerslag. De deskundige onderschrijft dit ook. De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van de stallingsplaats onveilig is.
4.5.
Daarbij komt dat de vorige bewoner in 2019 wel twee bewonersvergunningen verleend heeft gekregen. De vorige bewoner heeft schriftelijk verklaard dat in eerste instantie zijn aanvraag was afgewezen vanwege de aanwezigheid van een stallingsplaats. Hij heeft verklaard dat verweerder in bezwaar dit oordeel heeft heroverwogen, en aan hem alsnog een tweede bewonersvergunning heeft toegekend. Verweerder heeft erkend dat inderdaad twee bewonersvergunningen aan de vorige bewoner waren toegekend, maar heeft niet achterhaald wat daarvan de reden was. Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet gehouden is een eenmaal gemaakte fout te herhalen. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Het is aannemelijk dat verweerder in bezwaar de specifieke situatie bij de woning heeft beoordeeld en tot de conclusie is gekomen dat de stallingsplaats niet als parkeerplek gebruikt kan worden. Het is dan aan verweerder om te onderbouwen dat aan de vorige bewoner om een andere reden een tweede bewonersvergunning is verleend. Dat heeft verweerder nagelaten.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze bijzondere omstandigheden, te weten de onveilige situatie en het feit dat aan de vorige bewoner wel twee bewonersvergunningen zijn verleend, onvoldoende rekening heeft gehouden. Deze bijzondere omstandigheden brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat eiser een beroep toekomt op de hardheidsclausule.

Conclusie en gevolgen

5.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder dient opnieuw – rekening houdend met deze uitspraak – op het door eiser gemaakte bezwaar te beslissen. Daarbij kan dus het hebben van een stallingsplaats geen reden meer zijn voor afwijzing van eisers aanvraag. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van zes weken.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de kosten moet vergoeden voor de door eiser ingeschakelde deskundige. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [7] komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Daarvan is in dit geval sprake. De kosten van het rapport bedroegen € 1.750,-, welk bedrag de rechtbank redelijk vindt.
5.3.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op de kosten van het deskundigenrapport van € 1.750,- aan eiser te vergoeden;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9, vierde lid, van de verordening.
2.Artikel 1, onder hh, van de verordening.
3.Volg ook: Rechtbank Amsterdam 28 juli 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:3949.
4.Rapport van [deskundigebureau] , uitgevoerd door [persoon 2] d.d. [medio] augustus 2021.
5.Artikel 40 van de verordening.
6.Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (de Afdeling) 29 juni 2022 ECLI:NL:RVS:2022:1830
7.zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3819