ECLI:NL:RBAMS:2023:5426

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
AMS 22/787
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een bewonersparkeervergunning in Amsterdam met betrekking tot de beschikbaarheid van een stallingsplaats en het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Amsterdam, een bewonersparkeervergunning aangevraagd op 9 juli 2021. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 24 juli 2021 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing bevestigd op 29 december 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 2 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar echtgenoot aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. De rechtbank heeft beoordeeld of eiseres beschikt over een stallingsplaats, wat volgens het college het geval is, omdat zij op eigen grond kan parkeren. Eiseres betwist dit en stelt dat de tuin niet als stallingsplaats kan worden aangemerkt, omdat deze als tuin is bestemd volgens de erfpachtbepalingen.

De rechtbank oordeelt dat de bestemming van de ruimte doorslaggevend is en dat de ruimte in de tuin feitelijk en planologisch is bestemd om een motorvoertuig te stallen. De rechtbank wijst erop dat de erfpachtakte niet relevant is voor de beoordeling van de parkeerverordening. Eiseres doet ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank volgt het standpunt van het college dat er geen gelijke gevallen zijn, omdat de situaties van de buren verschillen.

Daarnaast heeft eiseres een beroep gedaan op de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met ongeveer één maand is overschreden en kent een schadevergoeding van € 500,- toe. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, maar veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van de schadevergoeding en het vergoeden van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/787

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1.1.
Eiseres woont in de [adres 1] in Amsterdam, gelegen in deelvergunninggebied [gebied] . Op 9 juli 2021 heeft zij een bewonersparkeervergunning (hierna: bewonersvergunning) aangevraagd.
1.2.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 24 juli 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 december 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM [1] . Naar aanleiding van dit verzoek heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden als partij aangemerkt.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar echtgenoot en de gemachtigde van het college.
Besluit van het college
2. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres beschikt over een stallingsplaats. [2] Volgens het college kan zij namelijk parkeren op eigen grondgebied. In deelvergunninggebied [gebied] kunnen per adres maximaal twee bewonersvergunningen worden verleend [3] , verminderd met het aantal stallingsplaatsen waarover een bewoner van het adres beschikt [4] . Eiseres heeft één auto. Dat in de akte van levering, onder het kopje erfpachtbepalingen, staat dat de ongebouwde terreingedeelten zijn bestemd tot tuin en overeenkomstig deze bestemming dienen te worden gebruikt, maakt volgens het college niet dat het terreingedeelte qua maatvoering, bestemming of oppervlakte niet als stallingsplaats in de zin van de parkeerverordening kan worden aangemerkt.
Beoordeling door de rechtbankBeschikt eiseres over een stallingsplaats?
3.1.
Eiseres betwist dat zij over een stallingsplaats beschikt. Het college gaat volgens eiseres uit van een te ruime interpretatie van het begrip stallingsplaats. Zij kan in de tuin een auto parkeren, maar wil de tuin als tuin gebruiken. Verder staat in de erfpachtbepalingen dat haar tuin als bestemming tuin gebruikt dient te worden. Daar kan dus geen stallingsplaats gerealiseerd worden.
3.2.
Volgens artikel 1, aanhef en onder hh, van de Parkeerverordening wordt onder een stallingsplaats verstaan: plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk, waarbij voor een solitaire inpandige stallingsplaats of garagebox geldt dat deze tenminste 2,35 meter breed en ten minste 4,00 meter lang is, en een toegangsdeur heeft van ten minste 2,00 meter breed.
3.3.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening kan het college een bewonersvergunning verlenen aan de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een adres, gelegen in een vergunninggebied en een bewoner van dat adres niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam.
Op grond van het vierde lid wordt, indien binnen een vergunninggebied twee bewonersvergunningen per adres kunnen worden verleend, het aantal stallingsplaatsen en belanghebbendenparkeerplaatsen waar bewoners of een bewoner van dat adres over beschikken of kunnen beschikken afgetrokken van het maximum aantal te verlenen bewonersvergunningen per adres.
3.4.
In de toelichting op artikel 9, eerste lid, bij de Parkeerverordening staat het volgende: Bij de beoordeling van de vraag of een bewoner over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats beschikt of kan beschikken, wordt op grond van de jurisprudentie uitgegaan van een ruime interpretatie. Onder 'kan beschikken' wordt dus ook verstaan dat de aanvrager een stallingsplaats kan kopen of huren in de garage die hoort bij het blok(deel) waar hij gevestigd is. Het gaat daarbij niet om de vraag of men financieel in staat is een stallingsplaats te kopen of huren, maar om de vraag of er een stallingsplaats te koop of te huur is. In een vergunninggebied waarin het parkeren inpandig is georganiseerd en geen parkeervergunningen worden verstrekt, worden opvolgende kopers of huurders van eerste kopers of huurders zonder stallingplaats, geacht bekend te zijn met het gegeven dat er voor dat adres geen aanspraak bestaat op een parkeervergunning. Indien een bewoner een stallingsplaats niet als zodanig gebruikt of heeft gerealiseerd, komt dit voor risico van de bewoner. Gedacht kan worden aan de situatie dat een woning beschikt of behoort te beschikken over een garage of een parkeerplek maar dat deze voor andere doeleinden wordt gebruikt. Indien, voordat een beleidsvoornemen tot invoering van betaald parkeren is vrijgegeven, stallingplaatsen aard- en nagelvast zijn verbouwd en redelijkerwijs niet meer als stallingplaats bruikbaar zijn, worden deze stallingsplaatsen niet afgetrokken van het recht op parkeervergunningen.
3.5.
De rechtbank overweegt dat volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij de vraag of sprake is van een stallingsplaats doorslaggevende betekenis toekomt aan de bestemming of bedoeling van de ruimte en niet aan de maatvoering of het oppervlak dat daarvoor feitelijk beschikbaar is. [5]
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft geoordeeld dat eiseres beschikt over een stallingsplaats als bedoeld in de Parkeerverordening. De gemachtigde van het college heeft bij het verweerschrift foto’s overgelegd waaruit blijkt dat de ruimte in de tuin achter het huis van eiseres in 2019, 2016 en 2015 werd gebruikt voor de stalling van een voertuig en in 2018 voor de stalling van onder meer een (motor)vaartuig/boot. Eiseres heeft dit niet betwist. Omdat de ruimte kan worden gebruikt en feitelijk is bestemd of bedoeld om een motorvoertuig te stallen wordt voldaan aan de definitie van een stallingsplaats in de zin van de Parkeerverordening.
3.7.
Op grond van het bestemmingsplan [locatie] [6] is op het adres van eiseres de enkelbestemming Wonen van toepassing. De voor Wonen aangewezen gronden zijn volgens artikel 11.1 van de planregels onder meer bestemd voor parkeervoorzieningen. Dat betekent dat de ruimte ook planologisch is bestemd of bedoeld om een motorvoertuig te stallen. Omdat de ruimte zowel feitelijk als planologisch is bestemd of bedoeld om een motorvoertuig te stallen, is wat in de erfpachtakte over de tuin is vastgelegd niet van belang. De erfpachtovereenkomst is een privaatrechtelijke overeenkomst, die er niet aan in de weg staat dat in de Parkeerverordening beperkingen worden gesteld aan het verlenen van bewonersvergunningen. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 22 maart 2023 en van 7 september 2011 [7] .
3.8.
Voor zover eiseres de stallingsplaats niet als zodanig gebruikt of wenst te gebruiken, komt dit voor haar eigen risico. Dit volgt uit de toelichting op de Parkeerverordening. Het college heeft de aanvraag om een bewonersvergunning op goede gronden afgewezen.
Gelijkheidsbeginsel
4.
4.1.
Eiseres doet verder een beroep op het gelijkheidsbeginsel en voert aan dat buren in hetzelfde blok op nummer [adres 2] en [adres 3] inmiddels wel een parkeervergunning toegewezen hebben gekregen.
4.2.
De rechtbank volgt het standpunt van het college dat voor het adres [adres 2] geen sprake is van een gelijk geval. Op dat adres zijn twee bewonersvergunningen verleend. Het college heeft foto’s overgelegd, waarop te zien is dat de stallingsplaats sinds vóór (het voornemen tot) de invoering van betaald parkeren per juli 2018 zodanig is verbouwd met onder meer een aard- en nagelvast aangebrachte schutting dat de ruimte niet meer als stallingsplaats bruikbaar is. Eiseres heeft dit niet betwist. Omdat deze bewoner niet over de stallingsplaats kan beschikken, wordt de ruimte niet afgetrokken van het recht op parkeervergunningen.
4.3.
De gemachtigde van het college heeft uitgezocht dat op het adres [adres 3] op dit moment geen actieve parkeervergunningen zijn. De gemachtigde heeft op de zitting toegelicht dat van 27 mei 2021 tot en met 3 augustus 2022 een bewonersvergunning is verleend, omdat op dat adres een parkeervergunning werd gevraagd voor twee kentekens terwijl werd beschikt over één stallingsplaats. De rechtbank volgt dan ook het standpunt van het college dat ook voor dit adres geen sprake is van een gelijk geval.
Overschrijding van de redelijke termijn
5.
5.1.
Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat de hele procedure erg lang heeft geduurd. Het is inmiddels ruim twee jaar later. De rechtbank vat dit op als een beroep op de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
5.2.
Volgens artikel 6 van het EVRM moet een zaak binnen een redelijke termijn worden afgedaan. Dit houdt volgens vaste rechtspraak in dat de behandeling van het bezwaar en beroep gezamenlijk twee jaar mag duren. Hierbij staat in beginsel een half jaar voor de bezwaarfase en anderhalf jaar voor de beroepsfase. Het totaal van de overschrijding wordt naar boven afgerond. [8]
5.3.
Eiseres heeft op 2 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 juli 2021. Het college heeft op 29 december 2021 op het bezwaar beslist. Vanaf 2 augustus 2021 tot aan de uitspraak van de rechtbank zijn twee jaren en bijna één maand verstreken. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de behandeling langer dan twee jaar had mogen duren. Dit betekent dat de redelijke termijn met ongeveer één maand is overschreden. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. Dit leidt in deze zaak tot een schadevergoeding van € 500,-. Daarbij rekent de rechtbank de overschrijding geheel toe aan de duur van de beroepsfase. Dit betekent dat de rechtbank de Staat der Nederlanden zal veroordelen tot deze schadevergoeding.
Conclusie en slotoverwegingen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
7. Naar aanleiding van wat de rechtbank hierboven heeft overwogen en onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2016 [9] , zal de rechtbank in dit geval bepalen dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van € 500,- aan schadevergoeding aan eiseres;
- draagt de Staat der Nederlanden op het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder hh, van de Parkeerverordening 2013 (hierna: Parkeerverordening).
3.Artikel 6 van het Uitwerkingsbesluit parkeerverordening Amsterdam 2021.
4.Artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6935, en de uitspraak van deze rechtbank van 8 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1584, beide te vinden op www.rechtspraak.nl.
6.Te vinden door het adres in te voeren op www.ruimtelijkeplannen.nl.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188.