In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Amsterdam, een bewonersparkeervergunning aangevraagd op 9 juli 2021. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 24 juli 2021 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing bevestigd op 29 december 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 2 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar echtgenoot aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. De rechtbank heeft beoordeeld of eiseres beschikt over een stallingsplaats, wat volgens het college het geval is, omdat zij op eigen grond kan parkeren. Eiseres betwist dit en stelt dat de tuin niet als stallingsplaats kan worden aangemerkt, omdat deze als tuin is bestemd volgens de erfpachtbepalingen.
De rechtbank oordeelt dat de bestemming van de ruimte doorslaggevend is en dat de ruimte in de tuin feitelijk en planologisch is bestemd om een motorvoertuig te stallen. De rechtbank wijst erop dat de erfpachtakte niet relevant is voor de beoordeling van de parkeerverordening. Eiseres doet ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank volgt het standpunt van het college dat er geen gelijke gevallen zijn, omdat de situaties van de buren verschillen.
Daarnaast heeft eiseres een beroep gedaan op de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met ongeveer één maand is overschreden en kent een schadevergoeding van € 500,- toe. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, maar veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van de schadevergoeding en het vergoeden van het griffierecht.