ECLI:NL:RBAMS:2021:1584

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4929
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een bewonersparkeervergunning in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor een bewonersparkeervergunning, welke door de gemeente op 19 januari 2019 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar op 9 augustus 2019 ongegrond. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 7 januari 2021 heeft de rechtbank het onderzoek niet gesloten, zodat verweerder een eerdere uitspraak kon overleggen. Eiser heeft hierop gereageerd, maar beide partijen gaven aan geen nadere zitting te willen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 30 november 2020 gesloten.

De rechtbank heeft beoordeeld of de oprit van eiser als stallingsplaats kan worden aangemerkt volgens de Parkeerverordening 2013 van de gemeente Amsterdam. Eiser stelde dat de oprit te klein was volgens de CROW-richtlijnen en dat de garage en oprit niet gelijktijdig als stallingsplaats konden worden gebruikt. De rechtbank oordeelde echter dat de oprit feitelijk als stallingsplaats kan worden aangemerkt, omdat deze al jaren als parkeerplaats wordt gebruikt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiser over twee stallingsplaatsen beschikt en niet voldoet aan de voorwaarden voor de vergunning.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht, en dat de beslissing van de gemeente in overeenstemming was met de geldende regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/4929

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

( [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. D.R. de Vries).

Procesverloop

Met het besluit van 19 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een bewonersparkeervergunning afgewezen. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting niet gesloten om verweerder in de gelegenheid te stellen een niet gepubliceerde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2019 te overleggen [1] , zodat eiser daarop kan reageren.
Met de e-mail van 12 januari 2021 heeft verweerder de uitspraak overgelegd. Eiser heeft op 26 januari 2021 hierop per e-mail gereageerd.
Nadat geen van beide partijen hebben verklaard op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek op 30 november 2020 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser woont op het [adres] te Amsterdam (het adres). Verweerder heeft van eiser een aanvraag voor een bewonersparkeervergunning ontvangen, omdat betaald parkeren is ingevoerd.
1.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de Parkeerverordening 2013 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Parkeerverordening). Eiser beschikt immers over twee stallingsplaatsen, te weten: de inpandige garage en de oprit voor de inpandige garage op het adres.
1.3.
Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de oprit tot de inpandige garage in redelijkheid als een stallingsplaats had kunnen worden aangemerkt en of de inpandige garage én de oprit in redelijkheid als twee stallingsplaatsen aangemerkt hadden kunnen worden. Dat de inpandige garage een stallingsplaats is, is niet in geschil.
3. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van het juridisch kader zoals opgenomen in de achter deze uitspraak gehechte bijlage.
Richtlijnen en brochures
4.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de afmetingen van de oprit volgens de CROWrichtlijnen te klein zijn en dat de oprit daarom niet als ‘stallingsplaats’ kan worden aangemerkt. Ook in de brochure van het ministerie van Verkeer en Waterstaat staat dat een garage met een oprit op eigen terrein telt als één stallingsplaats. Verweerder is in geen enkele notitie expliciet hierover, waardoor verweerder nu de ruimte neemt voor een eigen interpretatie.
4.2.
In de Parkeerverordening is stallingsplaats omschreven als plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk. De rechtbank overweegt dat volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij de vraag of sprake is van een stallingsplaats doorslaggevende betekenis toekomt aan de bestemming of bedoeling van de ruimte en niet aan de maatvoering of het oppervlak dat daarvoor feitelijk beschikbaar is. Evenmin is van betekenis of in een individueel geval een bepaald voertuig ook daadwerkelijk in de ruimte past. [2]
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser beschikt over een stallingsplaats als bedoeld in de Parkeerverordening. Verweerder heeft bij het verweerschrift foto’s gevoegd die op 16 mei 2017, 2 augustus 2018, 28 juni 2019 en 29 mei 2020 zijn genomen en een uitdraai uit google streetview van juni 2019, mei 2018 en juli 2014. De rechtbank stelt vast dat op die foto’s diverse auto’s zijn te zien die geparkeerd staan op de oprit. Ook heeft eiser in beroep een foto overgelegd waarop een auto te zien is die geparkeerd staat op de oprit. Daarmee heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de oprit niet te klein is en al jaren als parkeerplaats wordt gebruikt. Er is dan ook sprake van een plaats die feitelijk bestemd of bedoeld is om motorvoertuigen te stallen, zodat op die grond sprake is van een stallingsplaats.
Bewonersbrief
5.1.
Eiser voert aan dat bij de oplevering van de woningen de parkeernorm gebaseerd was op één stallingsplaats op eigen terrein voor de vrije sector koopwoningen, zoals het adres van eiser en dit al twintig jaar het geval. Eiser verwijst naar een bewonersbrief uit 1998 van het stadsdeel Amsterdam-Noord.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de aanvraag wordt getoetst aan de op dat moment geldende regelgeving. Het beginsel van de rechtszekerheid strekt niet zo ver dat verweerder zijn regelgeving niet mag aanpassen. De bewonersbrief uit 1998 kan daarom niet de door eiser gewenste rol spelen bij beoordeling van de aanvraag.
Bestemmingsplan
6.1.
Eiser stelt dat de oprit in planologisch opzicht niet als stallingsplaats valt aan te merken. Eiser heeft in dit verband onder verwijzing naar de voorschriften bij het bestemmingsplan Prinses Irenebuurt en omgeving uit 2012 (hierna: het bestemmingsplan) gesteld dat de oprit de enkelbestemming ‘Tuin - 1’ heeft en dus ook alleen als zodanig mag worden gebruikt en dus niet om te parkeren.
6.2.
De rechtbank overweegt dat bepalingen in het bestemmingsplan niet leidend zijn bij de beoordeling van de aanwezigheid van een stallingsplaats in het kader van de toepassing van de Parkeerverordening. Immers, het bestemmingsplan wordt geacht andere belangen te beschermen dan die welke aan de orde zijn bij de toepassing van de Parkeerverordening. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het bestreden besluit ook niet in strijd is met het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan staat dat de grond met bestemming ‘Tuin – 1’ bestemd is voor tuinen en erven. Volgens het Besluit Omgevingsrecht wordt onder een erf verstaan een stuk grond dat in feitelijk opzicht is feitelijk ingericht ten dienste van het hoofdgebouw, voor zover een bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt. [3] De grond is met de oprit ingericht ten dienste van de woning, het parkeren van de auto is ten dienste van de woning en in het bestemminsplan staat niet expliciet dat parkeren niet is toegestaan.
Verkeersregels
7.1.
Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 24 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) 1990, omdat het niet is toegestaan om in- en uitritten te blokkeren. Dit geldt ook als het de eigen in- of uitrit betreft. Daarom kan niet gelijktijdig de inpandige garage en de oprit gebruikt worden als stallingsplaats. Eiser zal anders met een op de oprit geparkeerde auto de in- en uitrit van de inpandige garage blokkeren. Hij kan dan niet een auto uit de garage halen, zonder de auto geparkeerd op de oprit te verplaatsen.
7.2.
De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 24 van de RVV 1990. De rechtbank overweegt dat de verkeersregels enkel zien op het gebruik van de voor het openbaar verkeer openstaande weg en niet op het gebruik van eigen terrein. Daarnaast is eiser in staat om de auto geparkeerd op de oprit te verplaatsen als dat nodig is, zodat geen sprake is van het blokkeren van de in- of uitrit van de garage. De rechtbank begrijpt dat het vervelend is dat, zoals eiser op zitting heeft aangeven, hij eerst de geparkeerde auto op de oprit moet verplaatsen om de andere auto uit de garage kan halen en dat hij vervolgens de eerste auto weer op de oprit of in de garage moet parkeren. Dit betekent echter niet dat het niet feitelijk niet mogelijk is om de garage én de oprit te gebruiken als stallingsplaats zonder een van de twee te blokkeren.
Gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel
8.1.
Eiser stelt dat door het betaald parkeren ongelijkheid in de wijk wordt gecreëerd. Er wordt bij bewoners die de garage voor het betaald parkeren hebben verbouwd de garage niet als stallingsplaats aangemerkt. Daarnaast stelt eiser dat het invoeren van betaald parkeren alleen voor de bewoners van de vrije sector koopwoningen met een inpandige garage en met twee auto’s onevenredig nadelige gevolgen heeft. En dat de parkeerdruk in de rest van de straat dusdanig is, dat die het toestaat dat aan hem een vergunning wordt verleend.
8.2.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat eiser zijn garage heeft verbouwd, zodat reeds daarom geen sprake is van gelijke gevallen met de voorbeelden die hij noemt. Daarnaast overweegt de rechtbank dat geen ruimte bestaat om de feitelijke parkeerdruk mee te wegen, omdat de Parkeerverordening dwingend bepaald dat een bewonersparkeervergunning wordt geweigerd indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden. De wenselijkheid van invoering van het thans geldende vergunningensysteem of de wijze waarop dat systeem is vormgegeven valt buiten het omvang van dit geschil. De Parkeerverordening biedt wel de mogelijkheid af te wijken als het toepassen van de regels volgens het college tot bijzondere hardheid leidt. Dat wil zeggen, dat in een concreet geval een (zeer) onwenselijke en onvoorziene situatie ontstaat. Hoe verweerder gebruik maakt van die bevoegdheid moet de rechtbank terughoudend toetsen. Het moet gaan om schrijnende gevallen, zoals bijvoorbeeld in het geval van personen die terminaal ziek zijn. Eiser heeft geen zeer bijzondere omstandigheden aangevoerd. De situatie van eiser is in die zin niet veel anders dat die van de andere bewoners van het gebied. Verweerder heeft hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien voor toepassing van de hardheidsclausule.
Conclusie
9. Zoals overwogen is in het voorgaande, kan eiser beschikken over twee stallingsplaatsen en is ook overigens niet voldaan aan de voorwaarden voor verlening van een bewonersparkeervergunning. De rechtbank zal daarom het beroep ongegrond verklaren.
10. Omdat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren, bestaat voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van op mr. K.H.E. Swinkels, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage: juridisch kader
Parkeerverordening 2013
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
hh. stallingsplaats: plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk;
[…]
Artikel 9 Bewonersvergunning
1. Het college kan in bewonersvergunning verlenen en de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een adres, gelegen in een vergunninggebied en een bewoner van het adres niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam.
[…]
4. Indien binnen een vergunningengebied twee bewonersvergunningen per adres kunnen worden verleend, wordt het aantal stallingsplaatsen en belanghebbendenparkeerplaatsen waar bewoners of een bewoner van dat adres over beschikken of kunnen beschikken afgetrokken van het maximum aantal te verlenen bewonersvergunningen per adres.
[…]
Artikel 32 Weigeringsgronden
1. Een vergunning wordt geweigerd indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening.
[…]
Artikel 40 Hardheidsclausule
Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in deze verordening.
Toelichting Parkeerverordening 2013
Artikel 1 onder hh.
Voor een parkeerplaats op eigen terrein die niet voor openbaar verkeer toegankelijk is, wordt de term ‘stallingsplaats’ gebruikt. De woorden “planologisch bestemd” verwijzen naar het vigerende bestemmingsplan of een legale afwijking van het bestemmingsplan.
Artikel 9
Lid 1. Bij de beoordeling van de vraag of een bewoner over een stallingsplaats en/of in belanghebbendenparkeerplaats beschikt of kan beschikken, wordt op grond van de jurisprudentie uitgegaan van een ruime interpretatie. Onder ‘kan beschikken’ moet dus ook verstaan dat de aanvrager een stallingsplaats kan kopen of huren in de garage die hoort bij het blok(deel) waar hij gevestigd is. Het gaat daarbij niet om de vraag of men financieel in staat is een stallingsplaats te kopen of huren, maar om de vraag of er een stallingsplaats te koop of te huur is. In een vergunninggebied waarin het parkeren inpandig is georganiseerd en geen parkeervergunningen worden verstrekt, worden opvolgende kopers of huurders van eerste kopers of huurders zonder stallingsplaats, geacht bekend te zijn met het gegeven dat er voor dat adres geen aanspraak bestaat op een parkeervergunning. Indien een bewoner een stallingsplaats niet als zodanig gebruikt of heeft gerealiseerd, komt dit voor risico van de bewoner. Gedacht kan worden aan de situatie dat in woning beschikt of behoort te beschikken over een garage of een parkeerplek maar dat deze voor andere doeleinden wordt gebruikt. Indien, voordat een beleidsvoornemen tot invoering van betaald parkeren is vrijgegeven, stallingsplaatsen een aard- en nagelvast zijn verbouwd en redelijkerwijs niet meer als stallingsplaats bruikbaar zijn, worden deze stallingsplaats zijn niet afgetrokken van het recht op parkeervergunningen.
Lid 2, 3, 4, en 5
.Het maximum aantal te verlenen vergunningen is afhankelijk van het totaal aantal motorvoertuigen van de bewoners. Het aantal stallingsplaatsen en belanghebbendenparkeerplaatsen wordt van dit maximum afgetrokken. Er wordt bijvoorbeeld geen bewonersvergunning verleend als bewoners in totaal houder zijn van één motorvoertuig en over een stallingsplaats of belanghebbendenplaats beschikken of kunnen beschikken.
Artikel 40
Dit artikel maakt het mogelijk om, in gevallen waarin toepassing van deze verordening (gegeven het doel en de strekking van deze verordening) een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, een onderdeel van deze verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken.

Voetnoten

1.AMS 18/6997.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR693.
3.Artikel 1 van Bijlage 2 bij het Besluit Omgevingsrecht.