ECLI:NL:RBAMS:2023:5120

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
13/123421-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot cumulatiebeslissing en weigeringsgrond

Op 9 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank van Ravenna, Italië. De zaak betreft een cumulatiebeslissing met betrekking tot meerdere veroordelingen van de opgeëiste persoon, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 26 juli 2023 behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd om aanvullende informatie van de Italiaanse autoriteiten te verkrijgen over de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de processen die hebben geleid tot bepaalde vonnissen, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van de weigeringsgrond. De officier van justitie heeft verzocht om aanhouding van de zaak om verdere vragen te stellen aan de Italiaanse autoriteiten, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor de vonnissen 2, 4, 6 en 9 kan worden toegestaan, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan. Voor de vonnissen 1, 3, 5, 7, 8 en 10 heeft de rechtbank echter geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, en heeft de overlevering om die reden geweigerd.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Italiaanse detentiecentra, waardoor dit geen beletsel vormt voor de overlevering. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afweging van de rechten van de opgeëiste persoon in het kader van internationale rechtshulp en de toepassing van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/123421-23
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 25 mei 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 januari 2022 door het parket bij de rechtbank van Ravenna, Italië, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
Volgens het EAB en de eigen opgave geboren te Marokko op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 juli 2023, in aanwezigheid van mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Arabisch-Marokkaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een cumulatiebeslissing van de officier van justitie als bedoeld in artikel 663 van het (Italiaanse) wetboek van strafvordering van 29 oktober 2020 (Nr. SIEP 269/2020), inhoudende een beslissing tot samenvoeging van de vrijheidsstraffen die eerder aan de opgeëiste persoon zijn opgelegd.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 24 juli 2023 volgt dat aan deze beslissing de volgende onherroepelijke vonnissen ten grondslag liggen:
vonnis van 22 maart 2018 van de rechtbank van Modena (nr. 547/2017), inhoudende een veroordeling tot een gevangenisstraf van 10 maanden;
vonnis van 28 oktober 2011 van de rechter belast met het vooronderzoek van de rechtbank van Ravenna (nr. 1463/2011), inhoudende een veroordeling tot een gevangenisstraf van 2 jaren;
vonnis van 11 maart 2015 van de rechtbank van Ravenna (nr. 398/2015), inhoudende een veroordeling tot een gevangenisstraf van 4 maanden en 10 dagen;
vonnis van 27 oktober 2015 van het Hof van Beroep van Bologna, gedeeltelijke herziening van het vonnis van 3 juli 2012 van de rechtbank van Modena (nr. 4454/2015), inhoudende een veroordeling tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
vonnis van 7 oktober 2016 van de rechtbank van Modena (nr. 1977/2016), inhoudende een veroordeling tot een gevangenisstraf van 8 maanden;
vonnis van 15 december 2017 van de rechtbank van Verona (nr. 2485/2017), inhoudende een veroordeling tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
vonnis van 27 februari 2019 van de rechtbank van Verona (nr. 629/2019), inhoudende een veroordeling tot een gevangenisstraf van 8 maanden;
vonnis van 21 januari 2013 van de gewone rechtbank van Bologna (nr. 264/2013), inhoudende een veroordeling tot een gevangenisstraf van 9 maanden;
vonnis van 6 augustus 2019 van de gewone rechtbank van Bologna (nr. 3999/2019), inhoudende een veroordeling tot een gevangenisstraf 1 jaar en 8 maanden;
vonnis van 4 juli 2019 van de gewone rechtbank van Ravenna (nr. 1554/2019), inhoudende een veroordeling tot een gevangenisstraf van 6 maanden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 jaar, 5 maanden en 10 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 6 jaren en 3 dagen. Deze samengevoegde vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen 1 tot en met 10.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om aan de Italiaanse autoriteiten nogmaals vragen te stellen ten behoeve van de beoordeling van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW voor de onderliggende vonnissen 1, 3, 5, 7, 8 en 10. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht de overlevering voor de onderliggende vonnissen 2, 4, 6 en 9 toe te staan en voor het overige te weigeren.
Het standpunt van de raadsman
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering voor de onderliggende vonnissen 1, 3, 5, 7, 8 en 10 moet worden geweigerd, omdat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedures die tot deze beslissingen hebben geleid. Het Openbaar Ministerie heeft de Italiaanse autoriteiten hierover vragen gesteld, maar deze vragen zijn onvoldoende beantwoord en het valt niet te verwachten dat deze vragen binnen de beslistermijn alsnog beantwoord zullen worden. Bovendien ontbreken bijlagen die zich bij de aanvullende informatie van 24 juli 2024 zouden moeten bevinden.
Het oordeel van de rechtbank
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 29 oktober 2020 is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straffen is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [4] Dit betekent dat de rechtbank slechts de vonnissen 1 tot en met 10 aan artikel 12 OLW zal toetsen.
Het EAB vermeldt ten aanzien van de vonnissen 2, 4, 6 en 9 dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de beslissingen hebben geleid.
De rechtbank stelt vast dat het EAB, voor zover het ziet op de vonnissen 1, 3, 5, 7, 8 en 10, strekt tot de tenuitvoerlegging van vonnissen terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de processen die tot deze vonnissen hebben geleid.
Het dossier bevat onvoldoende gegevens om te kunnen beoordelen of zich ten aanzien van deze vonnissen één van de in artikel 12, sub a tot en met d OLW genoemde omstandigheden voordoet en, zo nee, of aanleiding bestaat om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren.
Het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) van het Openbaar Ministerie heeft daarom vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de vonnissen 1, 3, 5, 7, 8 en 10. De beantwoording van deze vragen is echter niet volledig: sommige vragen zijn slechts gedeeltelijk beantwoord, terwijl voor andere vragen wordt verwezen naar bijlagen die niet zijn verstrekt.
De rechtbank wijst het (primaire) verzoek van de officier van justitie om het onderzoek ter zitting te schorsen en nogmaals vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, af. Het IRC heeft de ter zake doende vragen immers al gesteld en de beslistermijn ex artikel 22 OLW biedt onvoldoende ruimte om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen om de gestelde vragen alsnog (volledig) te beantwoorden. Dit betekent dat de rechtbank de weigeringsgrond ex artikel 12 OLW ten aanzien van de vonnissen 1, 3, 5, 7, 8 en 10 zal beoordelen aan de hand van de informatie waarover zij beschikt.
Omdat ten aanzien van deze vonnissen niet kan worden vastgesteld dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden voordoet en de voorhanden zijnde gegevens de rechtbank geen aanleiding geven om van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren af te zien, betekent dit dat de rechtbank de overlevering voor de vonnissen 1, 3, 5, 7, 8 en 10 op grond van artikel 12 OLW zal weigeren.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten die ten grondslag liggen aan de vonnissen 2, 4, 6 en 9 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Ten aanzien van vonnis 2 (nr. 1463/2011)
-
poging tot doodslag;
Ten aanzien van vonnis 4 (nr. 4454/2015)
-
door het bevoegd gezag naar identificerende persoonsgegevens gevraagd, een valse naam opgegeven, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van vonnis 6 (nr. 2485/2017)
  • medeplegen van wederspannigheid;
  • medeplegen van mishandeling;
Ten aanzien van vonnis 9 (nr. 3999/2019)
  • opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B gegeven verbod;
  • bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;

5.Artikel 11 OLW: art. 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [5]
Bij brieven van 2 en 4 maart 2020 hebben de Italiaanse autoriteiten gegarandeerd dat door Nederland overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen. Deze brieven zijn in elke overleveringszaak geldig, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. [6]
Gelet op het meest recente rapport van de
European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishmentvan 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie Antigone, geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van vijf, voor zover van belang, van voornoemde zestien detentiecentra (Centro Penitenziario Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi en Nuoro) op dit moment geen algemeen gevaar meer.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vorenstaande, voor de opgeëiste persoon het gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in Italiaanse detentie-instellingen is weggenomen. De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor de overlevering.

6.Slotsom

Omdat de rechtbank ten aanzien van de vonnissen 2, 4, 6 en 9 vaststelt dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering voor die feiten worden toegestaan.
Ten aanzien van de vonnissen 1, 3, 5, 7, 8, en 10 stelt vast de rechtbank vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om van toepassing van die weigeringsgrond af te zien en weigert om die reden de overlevering voor deze vonnissen.
De rechtbank merkt op dat het aan de Italiaanse autoriteiten is, met inachtneming van het specialiteitsbeginsel, te beslissen over eventuele aanpassing van de cumulatiebeslissing met inachtneming van deze uitspraak.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 180, 285, 287, 300 en 435 van het Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 van de Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het parket van de rechtbank van Ravenna (Italië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat betrekking heeft op de veroordelingen in het onderliggend
vonnis 2 (nr. 1463/2011), vonnis 4 (nr. 4454/2015), vonnis 6 (nr. 2485/2017) en vonnis 9 (nr. 3999/2019).
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat betrekking heeft op de veroordelingen in het onderliggend
vonnis 1 (nr. 547/2017), vonnis 3 (nr. 398/2015), vonnis 5 (nr. 1977/2016), vonnis 7 (nr. 629/2019), vonnis 8 (nr. 264/2013) en vonnis 10 (nr. 1554/2019).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 ( [...] ), punten 83-93 en Rechtbank Amsterdam 26 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7856.
5.O.a. rechtbank Amsterdam, 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053.
6.Rechtbank Amsterdam, 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.