ECLI:NL:RBAMS:2017:7856

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
13/751859-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Italië

Op 26 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie, ingediend op 19 september 2017, behandeld. De opgeëiste persoon, geboren in Italië in 1976, was op dat moment gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van een vrijheidsstraf van 45 dagen die door de Italiaanse autoriteiten is opgelegd.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Italië onderzocht, met name de persoonlijke ruimte van gedetineerden. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de detentieomstandigheden in Italië in strijd zijn met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het EVRM, omdat gedetineerden mogelijk minder dan 3 m² persoonlijke ruimte hebben. De officier van justitie heeft deze claim betwist en verwezen naar informatie van de Italiaanse autoriteiten die bevestigt dat gedetineerden in Italië niet in ruimtes van minder dan 3 m² worden geplaatst.

Na beoordeling van de beschikbare informatie, waaronder rapporten van het CPT en de Italiaanse autoriteiten, concludeerde de rechtbank dat er geen reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in Italië onmenselijk of vernederend zal worden behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751859-17 (EAB 13)
RK-nummer: 17/6006
Datum uitspraak: 26 oktober 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 september 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 april 2017 door de
Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Imperia(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedatum] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in het [P.I.]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 september 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Italiaanse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en voor bepaalde tijd aangehouden tot 12 oktober 2017 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de vragen die ter zitting zijn opgeworpen voor te leggen aan de Italiaanse autoriteiten en de antwoorden op de reeds gestelde vragen af te wachten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
De behandeling van de vordering is voortgezet op 12 oktober 2017 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Italiaanse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of 12th of July 2011, issued by the Court of Agrigento and enforceable on the 22nd of May 2012 (reference number 102/2008 RG).
Bij deze beslissing is aan de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf voor de duur van 45 dagen opgelegd, door de opgeëiste person te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De officier van justitie van Imperia heeft op 20 januari 2017 besloten deze vrijheidsstraf te voegen met andere openstaande (vrijheids)straffen van de opgeëiste persoon. De voegingsbeslissing (
provvedimento di cumolo) bepaalt dat de resterende vrijheidsstraf 17 jaar, 6 maanden en 6 dagen bedraagt. De referentie van de beslissing is nr. 421/2016 SIEP.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de in deze voegingsbeslissing bepaalde vrijheidsstraf.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW aan de orde is, althans dat de informatie van de Italiaanse autoriteiten over de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de zitting van het vonnis van 12 juli 2011 niet eenduidig is. Ook is niet duidelijk in hoeverre een officier van justitie een discretionaire bevoegdheid heeft bij het opstellen van de voegingsbeslissing. Kennelijk is het ook mogelijk om hiertegen in beroep te gaan, maar het is niet duidelijk op welke wijze. De weigeringsgrond van artikel 12 is daarom ook van toepassing op de laatste beslissing.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet van toepassing is. Uit het “kruisjesformulier” blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon bij het vonnis van 12 juli 2011 aanwezig was.
Verder blijkt uit de aanvullende informatie van 11 oktober 2017, verkregen via het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat in Italië een officier van justitie geheel autonoom kan besluiten tot de samenvoeging van opgelegde de straffen. Dit is aan strikte regels gebonden en is geen discretionaire bevoegdheid. De verdachte en zijn raadsman kunnen dus op geen enkele wijze invloed uitoefenen op de totstandkoming van de voegingsbeslissing.
Oordeel rechtbank
In de arresten van 10 augustus 2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken Tupikas en Zdziaszek (C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 en C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629) is geoordeeld dat het bij de toetsing van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ - aan welke bepaling artikel 12 OLW uitvoering beoogt te geven - gaat om de onherroepelijke laatste beslissing over de schuldigverklaring en/of de uiteindelijke vaststelling van de straf.
De rechtbank dient in dit verband eerst vast te stellen of in het EAB genoemde
provvedimento di cumolovan 20 januari 2017 onder de werkingssfeer van deze bepaling valt.
Over het karakter van de genoemde beslissing hebben de Italiaanse autoriteiten op 11 oktober 2017 aanvullende informatie gegeven. Uit deze informatie blijkt dat bij het Openbaar Ministerie sprake is van een aan strikte regels gebonden bevel. De rechtbank is op basis van deze informatie van oordeel dat de procedure voor vaststelling van de
provvedimento di cumologeen beoordelingsmarge omvat in de zin van punt 88 van het voormelde arrest in de zaak Zdziaszek, zodat deze niet relevant kan worden beschouwd voor toepassing van artikel 4 bis lid 1 van Kaderbesluit 2002/584/JBZ danwel artikel 12 OLW.
Ten aanzien van het vonnis van 12 juli 2011, stelt de rechtbank vast dat daarin wel een oordeel is gegeven over de schuldvraag en de vaststelling van de straf zoals hiervoor bedoeld. Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit desgevraagd verstrekte informatie op dit punt (door middel van het invullen van het formulier onder (d) van het EAB) volgt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de procedure die heeft geleid tot het vonnis. In sectie (d) van het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon is verschenen en heeft verzocht de procedure via
plea bargainaf te doen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze, meest recente, informatie te twijfelen. De verklaring van de opgeëiste persoon dat hij niet op de hoogte was van de behandeling van deze strafzaak is daarvoor van onvoldoende gewicht.
Van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is derhalve geen sprake.

5.Strafbaarheid, feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Mishandeling

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.Detentieomstandigheden Italië

Standpunt van de raadsman.
De raadsman heeft onder verwijzing naar een (niet-vertaald) rapport van de Italiaanse organisatie
Associazione Antigone(hierna: Antigone) en een krantenbericht dat ziet op een (niet-overgelegde) uitspraak van de Rechtbank van Agrigento betoogd dat er in Italië, en dan met name in Sicilië waarheen de opgeëiste persoon wordt overgeleverd, sprake is van een situatie die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (en het daarmee overeenkomende artikel 3 van het EVRM), nu er gevangenissen zijn waarin de gedetineerden over minder dan 3 m²
personal spacebeschikken. Uit deze informatie blijkt dat de gebreken in de detentieomstandigheden in Italië structureel zijn.
Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer. Volgens de officier van justitie is Antigone een niet onpartijdige organisatie, wellicht gelieerd aan de advocatuur, en is niet bekend hoe zij tot haar cijfers komt. De officier van justitie acht het voorts van belang dat het CPT ook heeft kennis genomen van de informatie van Antigone, maar in haar rapport van 8 september 2017 niet heeft geconstateerd dat gedetineerden beschikken over minder dan 3 m²
personal space. Op 9 oktober 2017 hebben de Italiaanse autoriteiten bovendien bevestigd in een schrijven van het Ministerie van Justitie, afdeling penitentiaire administratie dat van die situatie geen sprake is.
Oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de gestelde slechte detentieomstandigheden in Italië, en dan met name Sicilië, overweegt de rechtbank het volgende.
Op 5 april 2016 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 ([naam] en C-659/15 PPU (Robert Căldăraru), ECLI:EU:C:2016:198) geoordeeld over de wijze waarop getoetst moet worden of detentieomstandigheden in het land van de uitvaardigende lidstaat leiden tot de conclusie dat de opgeëiste persoon in geval van overlevering zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest.
Hierbij dient de rechtbank eerst te onderzoeken of zij bewijzen heeft dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Hiertoe dient de rechtbank zich ingevolge genoemd arrest van het Hof van Justitie te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Deze gegevens kunnen met name blijken uit internationale rechterlijke beslissingen, zoals de arresten van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM), uit rechterlijke beslissingen van de uitvaardigende lidstaat, alsook uit besluiten, rapporten en andere documenten die zijn opgesteld door de organen van de Raad van Europa of die tot het systeem van de Verenigde Naties behoren.
Bij beslissing van 28 september 2017 heeft de rechtbank bepaald dat de informatie van Antigone bij het onderzoek naar de detentieomstandigheden en de mogelijkheid van een onmenselijke of vernederende behandeling dient te worden betrokken. Zij heeft daarbij overwogen dat de beschikbare informatie (vooralsnog) niet tot de conclusie rechtvaardigt dat gedetineerden in Italiaanse gevangenissen in het algemeen een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling lopen, laat staan dat voor de opgeëiste persoon in geval van overlevering een dergelijk reëel gevaar bestaat. De informatie vormde voor de rechtbank wel aanleiding om ambtshalve nader te onderzoeken of zich een reëel gevaar voor doet (vgl. Rb. Amsterdam 1 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:5472). De officier van justitie is daarom in de gelegenheid gesteld om de bevindingen van Antigone voor te leggen aan de Italiaanse autoriteiten.
Op 2 oktober 2017 is via het Ministerie van Buitenlandse Zaken de volgende vraag aan de Italiaanse autoriteiten voorgelegd:
“(…)
Tijdens de behandeling overhandigde de verdediging een Italiaans statistische rapport van de Italiaanse NGO Associazione Antigone uit 2017. (…) Uit het statistisch rapport zou mogelijk kunnen worden opgemaakt dat gedetineerde in een vijftal inrichtingen (…) mogelijk minder dan 3 m2 personal space in cellen hebben. De diagram van het statistisch rapport dat hierover gaat, heb ik hieronder ingevoegd (tekening diagram).
Graag zou ik de Italiaanse autoriteiten willen verzoeken te reageren op dit statistisch rapport ten aanzien van de beschikbaarheid van 3 m2 personal space in de cellen en ons hieromtrent nader te informeren.”
Het Italiaanse Ministerie van Justitie, afdeling Penitentiaire administratie, Algemene Directie Gedetineerden en Behandeling heeft bij brief van 9 oktober 2017 gereageerd met de mededeling dat
“er op dit moment in de Italiaanse penitentiaire inrichtingen geen enkele gedetineerde in kamers is geplaatst in ruimtes die kleiner zijn dan 3 m2.”
Op grond van de specifieke en gerichte vraagstelling van het Openbaar Ministerie naar de
personal space,in combinatie met de reactie van het Italiaanse Ministerie is de rechtbank van oordeel dat zij ervan uit dient te gaan dat geen enkele gedetineerde in Italië in een ruimte komt waar hij minder dan 3m² persoonlijke ruimte zal hebben. De rechtbank is derhalve van oordeel dat noch uit het rapport van het CPT, noch uit de overige beschikbare informatie kan worden geconcludeerd dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Italië zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld.
De rechtbank ziet op grond van het bovenstaande geen aanleiding vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting zal worden gedetineerd.
Het verweer wordt verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Imperia(Italië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.