ECLI:NL:RBAMS:2023:495

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
715714 HA ZA 22-277
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot aanhouding in afwachting van Amerikaanse procedure afgewezen; Litispendentie en connexiteit in civiele rechtszaak

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 18 januari 2023, is het verzoek tot aanhouding van de procedure afgewezen. De zaak betreft een civielrechtelijk geschil tussen verschillende partijen, waaronder een internationaal bekende DJ en muziekproducent, en de advocatenfirma Greenberg Traurig. De eiser, die in Colorado woont, heeft een rechtszaak aangespannen tegen Greenberg Traurig en andere partijen, waarbij hij stelt dat hij verkeerd is geadviseerd over zijn fiscale positie en de Amerikaanse belastingwetgeving. Greenberg Traurig heeft in de Verenigde Staten een procedure aangespannen tegen de eiser, wat aanleiding gaf tot het verzoek om aanhouding in Nederland op basis van litispendentie en connexiteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Amerikaanse procedure niet voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, omdat er geen verdrag of verordening bestaat die dit regelt. Hierdoor kon de rechtbank niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft ook de vorderingen van Greenberg Traurig en de gedaagde in het incident afgewezen, en hen veroordeeld in de proceskosten. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor conclusies van antwoord van de gedaagde en Greenberg Traurig, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/715714 / HA ZA 22-277
Vonnis in incident van 18 januari 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] , Colorado, Verenigde Staten van Amerika,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THE EAGLE B.V.,
gevestigd te Almere,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
LA ALL THE WAY LLC,
gevestigd te Wilmington, Delaware, Verenigde Staten van Amerika,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
AFTER MIDNIGHT PRODUCTIONS LTD,
gevestigd te Nicosia, Cyprus,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. A.R.J. Croiset van Uchelen te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] , Italië,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. S.A.G. Hoogeveen te Amsterdam,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
GREENBERG TRAURIG, LLP,
gevestigd te New York, New York, Verenigde Staten van Amerika,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.C. van Nass te Amsterdam.
Eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident, worden hierna samen aangeduid als [eisers] en ieder afzonderlijk als [eiser] , The Eagle, LA en After Midnight. Gedaagden in de hoofdzaak, eisers in het incident, worden hierna aangeduid als [gedaagde] en Greenberg Traurig.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de gelijkluidende dagvaardingen van 28 februari 2022 (Greenberg Traurig) en
12 april 2022 ( [gedaagde] ), met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid op grond van litispendentie althans connexiteit van Greenberg Traurig;
  • de conclusie in incident houdende verzoek tot aanhouding op grond van litispendentie en connexiteit van [gedaagde] ;
  • de rolbeslissing van 13 juli 2022 met een bevel tot geheimhouding van de daarin genoemde stukken;
  • de akte houdende overlegging producties onder geheimhouding van Greenberg Traurig, met producties;
  • de akte houdende uitlating producties onder geheimhouding van [gedaagde] ;
  • de conclusie van antwoord in het incident van [eisers] , met producties;
  • de rolbeslissing van 7 september 2022, waarbij een mondelinge behandeling in het incident is bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 november 2022 en de daarin genoemde stukken;
  • de brief van mr. Nass namens Greenberg Traurig van 22 december 2022 met een opmerking bij het proces-verbaal;
  • de brief van mr. Interfurth namens [gedaagde] van 2 januari 2023 met een opmerking bij het proces-verbaal.
1.2.
Dit vonnis wordt gewezen met inachtneming van de opmerkingen van partijen bij het (buiten hun aanwezigheid) opgemaakte proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten (voor zover van belang in het incident)

2.1.
[eiser] is een internationaal bekende DJ en muziekproducer. Hij is Nederlands staatsburger en woont in de staat Colorado, Verenigde Staten van Amerika. [eiser] is de
ultimate benificial owner(UBO) van The Eagle, LA en After Midnight.
2.2.
[gedaagde] heeft [eiser] en de aan hem gelieerde vennootschappen fiscaal advies gegeven. [gedaagde] was in de hier relevante periode van 2008 tot en met 2013 als partner en belastingadviseur werkzaam bij het internationale advocatenkantoor Greenberg Traurig.
2.3.
Op 1 februari 2022 heeft Greenberg Traurig een procedure aanhangig gemaakt tegen [eiser] door het indienen van een
complaint for declaratory judgmentbij de
United States District Court, District of Colorado. In deze procedure – hierna: de Amerikaanse procedure – verzoekt Greenberg Traurig de rechter om, samengevat en in de eigen deels Nederlandse vertaling van Greenberg Traurig:
( i) voor recht te verklaren dat Greenberg Traurig jegens [eiser] niet aansprakelijk is op grond van een beroepsfout noch op enige andere grond aansprakelijk is en jegens [eiser] geen schadevergoeding verschuldigd is;
(ii) voor recht te verklaren dat de vorderingen van [eiser] afstuiten op de doctrines van
assumption of the risk, contributory and/or comparative fault;
(iii) voor recht te verklaren dat de vorderingen van [eiser] afstuiten op de doctrines van
intervening or superseding cause, and/or comparative negligenceen ook verder ongegrond zijn vanwege betalingen aan de Amerikaanse belastingdienst als gevolg van foutief advies van andere adviseurs van [eiser] , Greenberg Traurig uitgezonderd;
(iv) voor recht te verklaren dat iedere vordering tegen Greenberg Traurig is verjaard op grond van het recht van de staat Colorado;
( v) [eiser] te veroordelen in de kosten van Greenberg Traurig van de procedure;
(vi) iedere voorziening te treffen die de rechtbank juist en gepast vindt.
2.4.
De Amerikaanse procedure is voor onbepaalde tijd aangehouden.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eisers] vorderen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) voor recht te verklaren dat [gedaagde] en Greenberg Traurig jegens [eisers] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de op hen rustende verbintenissen uit hoofde van de tussen hen bestaande overeenkomst(en) van opdracht; althans dat [gedaagde] en Greenberg Traurig jegens [eisers] onrechtmatig hebben gehandeld;
(II) [gedaagde] en Greenberg Traurig hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eisers] , als hoofdelijk schuldeisers, van de volgende bedragen aan schadevergoeding:
(a) een bedrag van USD 10.217.269 wegens door [eiser] op grond van de gewijzigde belastingaangiften voor de jaren 2016 en 2017 betaalde inkomstenbelasting aan de Amerikaanse belastingdienst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van betaling, zijnde 15 oktober 2019;
(b) een bedrag van USD 2.252.464 wegens door [eiser] op grond van de inkomsten van de [door [eiser] in het leven geroepen, rb] trust uit hoofde van zijn belastingaangifte 2018 betaalde inkomstenbelasting aan de Amerikaanse belastingdienst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van betaling, zijnde 15 oktober 2019;
(c) een bedrag van USD 5.558.918,70 wegens een door [eiser] betaalde boete aan de Amerikaanse belastingdienst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van betaling, zijnde 15 oktober 2019;
(III) [gedaagde] en Greenberg Traurig hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eisers] , als hoofdelijk schuldeisers, van schadevergoeding, nader op te maken bij staat, ter zake van de door [eisers] betaalde adviseurskosten voor het analyseren van het onjuiste advies en het vaststellen en beperken van de daaruit voortvloeiende schade;
(IV) [gedaagde] en Greenberg Traurig hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eisers] , als hoofdelijk schuldeisers, van schadevergoeding nader op te maken bij staat ter zake van over de jaren vanaf 2020 aan de Amerikaanse belastingdienst te betalen inkomstenbelasting over de vermogensbestanddelen (of hetgeen daarvoor als vervangingsinvestering in de plaats is gekomen) die tot de opheffing van de trust in 2019 daarvan deel uitmaakten;
(V) voor recht te verklaren dat - indien deze schade in de toekomst ontstaat - [gedaagde] en Greenberg Traurig aansprakelijk zijn voor de schade van [eisers] ter zake van de door [eiser] over 2015 aan de Amerikaanse belastingdienst te betalen extra inkomstenbelasting inclusief boetes en ter zake van die extra inkomstenbelasting te maken adviseurskosten), indien de Amerikaanse belastingdienst ter zake de SDOP [
Streamlined Domestic Offshore Procedures, rb] niet accepteert dat de periode van drie jaren bedoeld in paragrafen 3.106 en 5.3 [van de dagvaarding, rb] de jaren 2016-2018 zijn, maar eist dat dit de jaren 2015-2017 zijn;
(VI) [gedaagde] en Greenberg Traurig hoofdelijk jegens [eisers] , als hoofdelijk schuldeisers, te veroordelen in de kosten van dit geding, inclusief de gebruikelijke nakosten, te voldoen binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn voldaan, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is.
3.2.
Aan hun vorderingen leggen [eisers] ten grondslag, kort gezegd, dat [gedaagde] verkeerd heeft geadviseerd over de fiscale positie van [eisers] , de Amerikaanse belastingwetgeving en de door [eiser] in het leven geroepen trust. Als gevolg hiervan lijden [eisers] belastingschade in de Verenigde Staten van Amerika waarvoor [gedaagde] en Greenberg Traurig hoofdelijk aansprakelijk zijn.
3.3.
[gedaagde] en Greenberg Traurig hebben aangekondigd in de hoofdzaak verweer te zullen voeren, met als conclusie dat de vorderingen van [eisers] dienen te worden afgewezen.

4.Het geschil in het incident

4.1.
Greenberg Traurig vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) de onderhavige zaak aanhoudt totdat in de Amerikaanse procedure een eindbeslissing is gegeven in de zaak van Greenberg Traurig tegen [eiser] ;
(ii) nadat in de Amerikaanse procedure een eindbeslissing is gegeven, zich onbevoegd verklaart van de vorderingen van [eisers] kennis te nemen;
(iii) [eisers] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
Greenberg Traurig legt aan haar vordering primair ten grondslag dat sprake is van litispendentie als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Volgens Greenberg Traurig is aan de voorwaarden van die bepaling voldaan:
a. De Amerikaanse procedure is eerder aanhangig gemaakt dan de onderhavige Nederlandse procedure.
b. Beide procedures zien op hetzelfde onderwerp en hebben hetzelfde doel: vaststellen of aansprakelijkheid bestaat voor verkeerd Amerikaans belastingadvies aan [eiser] . De Amerikaanse rechter is zowel materieel als processueel het beste toegerust om dit geschil te beslechten.
c. Weliswaar is in de Amerikaanse procedure alleen [eiser] gedagvaard, maar ten eerste kan [eiser] processueel worden vereenzelvigd met zijn vennootschappen en ten tweede staan de vennootschappen juridisch gezien buiten dit geschil en hebben zij geen zelfstandig belang in deze procedure. Ook is [gedaagde] geen partij in de Amerikaanse procedure, maar voor de toets van artikel 12 Rv is zijn positie niet relevant, omdat hij in beide procedures geen zelfstandige positie inneemt. In essentie betreft dit in beide zaken een geschil tussen [eiser] en Greenberg Traurig.
d. Het Amerikaanse vonnis is voor erkenning en tenuitvoerlegging vatbaar op grond van artikel 431 lid 2 Rv. Aan de criteria van het Gazprombank-arrest van de Hoge Raad is voldaan.
e. De door de rechter te maken belangenafweging dient in het voordeel van Greenberg Traurig uit te vallen, op grond van de zwaarwegende belangen van efficiënte rechtsbedeling en het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken. In het kader van de efficiënte rechtsbedeling is relevant dat de Verenigde Staten van Amerika vanwege het nadrukkelijke verband van het geschil met de Amerikaanse rechtssfeer een meer voor de hand liggend forum zijn dan Nederland.
4.3.
Greenberg Traurig stelt zich subsidiair op het standpunt dat de zaak in het belang van een goede rechtsbedeling dient te worden aangehouden op grond van artikel 34 Brussel I bis-Vo [1] (connexiteit). Daartoe heeft zij – kort gezegd – het volgende aangevoerd. De vorderingen in de Amerikaanse en de Nederlandse procedure hebben een zodanige samenhang dat aanhouding van de Nederlandse procedure is geboden om het risico van onverenigbare beslissingen te voorkomen. Verder verwijst Greenberg Traurig naar hetgeen zij in het kader van de primaire grondslag van haar vordering heeft aangevoerd.
4.4.
Ook [gedaagde] vordert dat de rechtbank de onderhavige procedure aanhoudt totdat in de Amerikaanse procedure zal zijn beslist op de vorderingen van Greenberg Traurig en dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart nadat in de Amerikaanse procedure een eindbeslissing is gegeven.
4.5.
[gedaagde] beroept zich primair op litispendentie als bedoeld in artikel 33 Brussel I bis-Vo. [gedaagde] heeft zich aangesloten bij de door Greenberg Traurig aangedragen argumenten. Dat [gedaagde] in de Amerikaanse procedure geen partij is, staat niet in de weg aan een beroep op artikel 33 Brussel I bis-Vo, omdat sprake is van processuele vereenzelviging van de positie van [gedaagde] met die van Greenberg Traurig; hun belangen zijn identiek en onlosmakelijk verbonden.
Subsidiair beroept [gedaagde] zich op artikel 34 Brussel I bis-Vo (connexiteit). Daarbij heeft [gedaagde] , in aanvulling op hetgeen bij de primaire grondslag naar voren is gebracht, erop gewezen dat de kans aanzienlijk is dat bij het voortzetten van de Nederlandse procedure tegenstrijdige beslissingen worden gegeven over samenhangende vorderingen.
Voor het geval de rechtbank de incidentele vorderingen afwijst, verzoekt [gedaagde] de rechtbank om hem uitstel te verlenen voor het verrichten van proceshandelingen op grond van klemmende redenen totdat in de Amerikaanse procedure onherroepelijk is geoordeeld. Aan dit verzoek heeft [gedaagde] dezelfde argumenten ten grondslag gelegd als aan zijn vordering tot aanhouding op grond van litispendentie of connexiteit.
4.6.
[eisers] voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de incidentele vorderingen, voortzetting van de hoofdzaak en veroordeling van Greenberg Traurig en [gedaagde] in de proceskosten in de incidenten, met rente.
4.7.
Greenberg Traurig en [gedaagde] hebben de rechtbank verzocht om ten aanzien van hun vorderingen gelijkluidend te beslissen. [eisers] sluiten zich daarbij aan, in die zin dat in hun visie de onderhavige procedure in zijn geheel moet worden voortgezet. Subsidiair stellen [eisers] zich op het standpunt dat in ieder geval de procedure tussen [eisers] en [gedaagde] in Nederland moet doorgaan.
4.8.
Op de (nadere) stellingen van partijen wordt voor zover van belang hierna ingegaan.

5.De beoordeling

bevoegdheid
5.1.
Omdat op de vorderingen van [eisers] tegen Greenberg Traurig geen verordening of verdrag toepasselijk is, moet de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is daarvan kennis te nemen worden beoordeeld aan de hand van de commune regels voor internationale rechtsmacht zoals neergelegd in de eerste afdeling van de eerste titel van Boek 1 Rv. De Nederlandse rechter is op grond van artikel 2 Rv in verbinding met artikel 1:14 van het Burgerlijke Wetboek (BW) bevoegd om van de vorderingen van [eisers] tegen Greenberg Traurig kennis te nemen. De advisering van [eisers] door [gedaagde] vond plaats vanuit het kantoor van Greenberg Traurig in Amsterdam en ook de facturering is vanuit het Amsterdamse kantoor van Greenberg Traurig verricht. Greenberg Traurig wordt daarom op grond van artikel 1:14 BW voor deze zaak geacht mede in Amsterdam woonplaats te hebben.
5.2.
De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen tegen [gedaagde] moet worden beoordeeld aan de hand van Brussel I bis-Vo. Deze verordening is van toepassing, zowel materieel, formeel en temporeel. Het geschil betreft een burgerlijke handelszaak, [gedaagde] heeft woonplaats op het grondgebied van een lidstaat, namelijk Italië, en het gaat om rechtsvorderingen die zijn ingesteld op of na
10 januari 2015. Artikel 7 lid 1 onder a in verbinding met onder b Brussel I bis-Vo schept bevoegdheid voor deze rechtbank, omdat de verbintenissen uit de gestelde overeenkomst van opdracht (de dienstverlening door [gedaagde] ) zijn uitgevoerd in Amsterdam. Voor zover [eisers] subsidiair onrechtmatig handelen aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd, is er bevoegdheid op grond van artikel 7 lid 2, omdat het door [eisers] gestelde schadetoebrengende feit (de onjuiste advisering door [gedaagde] ) zich in Amsterdam heeft voorgedaan.
5.3.
Het voorgaande is tussen partijen overigens ook niet in geschil.
litispendentie
5.4.
Greenberg Traurig en [gedaagde] vorderen aanhouding van de hoofdzaak, primair met een beroep op artikel 12 Rv respectievelijk artikel 33 Brussel I bis-Vo.
5.5.
In artikel 12 Rv is bepaald dat, indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling kan aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd.
5.6.
Artikel 33 lid 1 Brussel I bis-Vo luidt als volgt:
Wanneer bevoegdheid voortvloeit uit artikel 4 of de artikelen 7, 8 of 9 Brussel I bis-Vo, en op het moment dat een vordering wordt aangebracht bij een gerecht in een lidstaat tussen dezelfde partijen een vordering aanhangig is voor een gerecht van een derde land (dus: niet-lidstaat, zoals hier: de Verenigde Staten van Amerika) die op dezelfde oorzaak berust en hetzelfde onderwerp betreft, kan het gerecht van de lidstaat de uitspraak aanhouden indien:
a. a) wordt verwacht dat het gerecht van het derde land een beslissing zal geven die kan worden erkend en, in voorkomend geval, ten uitvoer kan worden gelegd, en tevens
b) het gerecht van de lidstaat ervan overtuigd is dat aanhouding nodig is voor een goede rechtsbedeling.
Greenberg Traurig
5.7.
Greenberg Traurig heeft haar vordering tot aanhouding terecht niet gebaseerd op artikel 33 lid 1 Brussel I bis-Vo, omdat de bevoegdheid van deze rechtbank ten aanzien van Greenberg Traurig niet is gebaseerd op artikel 4, 7, 8 of 9 van die verordening. Daarmee is ten aanzien van Greenberg Traurig niet voldaan aan de eerste voorwaarde van artikel 33 lid 1 Brussel I bis-Vo. Tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika gelden geen verdragen of verordeningen die betrekking hebben op litispendentie. Dat betekent dat het beroep op litispendentie van Greenberg Traurig uitsluitend moet worden beoordeeld aan de hand van het nationale recht, in dit geval artikel 12 Rv.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van een verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika, waarin de wederzijdse erkenning (en tenuitvoerlegging) van rechterlijke beslissingen is geregeld, in de weg staat aan een geslaagd beroep op artikel 12 Rv. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.9.
Ten aanzien van de vraag in welke gevallen moet worden aangenomen dat de buitenlandse beslissing voor erkenning en tenuitvoerlegging vatbaar is, bestaan – zoals advocaat-generaal Vlas in zijn recente conclusies van 11 november 2022 (ECLI:NL:PHR:2022:1042 en ECLI:NL:PHR:2022:1043) uiteen heeft gezet – twee opvattingen, een enge en een ruime opvatting.
In de enge opvatting verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd in het geval dat de buitenlandse beslissing uitsluitend op grond van een verdrag of een verordening in Nederland voor erkenning en tenuitvoerlegging vatbaar is.
In de ruime opvatting – die kennelijk ook Greenberg Traurig aanhangt – geldt dat de Nederlandse rechter zich ook bij gebreke van een verdrag of een verordening onbevoegd verklaart in het geval dat een partij op de voet van artikel 431 lid 2 Rv bij de Nederlandse rechter een vordering instelt tot veroordeling van de wederpartij waartoe deze in de buitenlandse beslissing is veroordeeld. De Nederlandse rechter toetst of de buitenlandse beslissing voldoet aan de criteria die de Hoge Raad heeft geformuleerd in het Gazprombank-arrest (ECLI:NL:HR:2014:2838). Is dat het geval, dan wordt in het Nederlandse vonnis de wederpartij veroordeeld tot datgene waartoe zij in de buitenlandse beslissing was veroordeeld. Op deze wijze kan in een summiere procedure op de voet van artikel 431 lid 2 Rv een buitenlands vonnis bij gebreke van een verdrag of een verordening in Nederland alsnog worden erkend en wordt op grond van de beslissing van de Nederlandse rechter een executoriale titel verkregen.
5.10.
Volgens de advocaat-generaal slaat de afweging tussen de enge en de ruime opvatting door ten gunste van de enge opvatting: de Nederlandse rechter dient zich op grond van artikel 12 Rv uitsluitend onbevoegd te verklaren wanneer de buitenlandse beslissing voor erkenning en/of tenuitvoerlegging vatbaar is op grond van een verdrag of een verordening. Zoals in deze conclusie ook is toegelicht, is voor deze enge opvatting steun te vinden in de parlementaire geschiedenis bij artikel 12 Rv. In de wetsgeschiedenis van artikel 12 Rv is immers erop gewezen dat tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen alleen mogelijk is als internationale verdragen dat meebrengen en is opgemerkt: “
Is dat niet het geval, dan zal er dus geen sprake zijn van de in artikel 12 Rv bedoelde situatie van litispendentie, omdat de eerder in het buitenland gestarte procedure niet voor executie in Nederland in aanmerking komt.” (
Kamerstukken II1999-2000, 26 855, nr. 3, p. 45-46). De rechtbank komt gelet hierop, in navolging van zowel de advocaat-generaal als het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2022:700) en het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2021:3248), tot de conclusie dat artikel 12 Rv alleen aan de orde kan zijn als de buitenlandse beslissing voor erkenning en/of tenuitvoerlegging vatbaar is op grond van een verdrag of een verordening.
5.11.
Aangezien er geen verdrag of verordening is op grond waarvan de beslissing in de Amerikaanse procedure voor erkenning vatbaar is, is niet voldaan aan deze voorwaarde van artikel 12 Rv. Daarmee biedt artikel 12 Rv geen basis voor de vordering van Greenberg Traurig tot aanhouding van het geschil tussen haar en [eisers] in verband met litispendentie. Bij deze stand van zaken behoeven de overige voorwaarden van artikel 12 Rv en de te maken belangenafweging geen bespreking.
[gedaagde]
5.12.
De vordering van [gedaagde] tot aanhouding op grond van litispendentie moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 33 lid 1 Brussel I bis-Vo, aangezien de bevoegdheid van deze rechtbank ten aanzien van [gedaagde] is gebaseerd op artikel 7 van Brussel I bis-Vo (zie 5.2) en deze verordening Europese samenloop- en samenhangbepalingen bevat waarvoor de vergelijkbare nationale bepalingen moeten wijken.
5.13.
De vraag is of de vorderingen in de Amerikaanse procedure en de Nederlandse procedure aanhangig zijn tussen dezelfde partijen. Het begrip ‘dezelfde partijen’ als bedoeld in artikel 33 Brussel I bis-Vo moet op verordeningsautonome wijze worden uitgelegd. Vast staat dat [gedaagde] geen procespartij is in de Amerikaanse procedure tussen Greenberg Traurig en [eiser] . De vennootschappen van [eiser] zijn in die procedure evenmin procespartij.
5.14.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake kan zijn van dezelfde partijen zoekt de rechtbank aansluiting bij de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) inzake artikel 29 Brussel I bis-Vo (en haar voorgangers). In geval van verschillende formele procespartijen kunnen zij in het kader van de litispendentieregeling als één en dezelfde partij worden gezien indien vast komt te staan dat, gelet op het voorwerp van de twee gedingen, hun belangen identiek en onlosmakelijk verbonden zijn (HvJ 19 mei 1998, C-351/96, r.o. 25). Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de belangen van [gedaagde] identiek en onlosmakelijk verbonden zijn met die van Greenberg Traurig, in de daaraan door het HvJ in genoemd arrest gegeven restrictieve betekenis. Deze partijen – die zich ook door verschillende advocaten laten vertegenwoordigen – hebben elk een eigen (feitelijke en juridische) positie met deels andere belangen en zijn daarom, anders dan [gedaagde] heeft betoogd, in processueel en materieel opzicht niet te vereenzelvigen. Aldus is niet voldaan aan het criterium dezelfde partijen. Reeds hierom slaagt het beroep op artikel 33 lid 1 Brussel I bis-Vo niet.
5.15.
Bij deze stand van zaken behoeven de overige geschilpunten in verband met de vordering op grond van litispendentie geen bespreking meer.
connexiteit
5.16.
Artikel 34 Brussel I bis-Vo bepaalt dat wanneer de bevoegdheid voortvloeit uit artikel 4 of de artikelen 7, 8 of 9 van de verordening, en op het moment dat een vordering wordt aangebracht voor een gerecht van een lidstaat een samenhangende vordering aanhangig is voor een gerecht van een derde land, het gerecht van de lidstaat de uitspraak kan aanhouden indien voldaan is aan de drie in dat artikel bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden luiden: de gezamenlijke behandeling van en beslissing op de samenhangende vordering is passend, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke behandeling van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven (onder a), te verwachten is dat de rechter van het derde land een beslissing zal geven die kan worden erkend en in voorkomend geval kan worden ten uitvoer gelegd in de lidstaat van de aangezochte rechter (onder b), en de aangezochte rechter van de lidstaat is van mening dat aanhouding van de zaak nodig is voor een goede rechtsbedeling (onder c). Anders dan in geval van litispendentie, is niet vereist dat de samenhangende vorderingen dezelfde partijen betreffen.
Greenberg Traurig
5.17.
Aan Greenberg Traurig komt geen beroep toe op artikel 34 Brussel I bis-Vo omdat, zoals hiervoor al is overwogen, de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet berust op de hoofdregel van artikel 4 of op een alternatieve bevoegdheidsregel van artikel 7, 8 of 9 van de verordening. Greenberg Traurig heeft dit bij de mondelinge behandeling ook erkend.
[gedaagde]
5.18.
Het beroep van [gedaagde] op artikel 34 Brussel I bis-Vo wordt afgewezen. Voor zover al is voldaan aan de voorwaarden onder a en b (zie 5.16), ziet de rechtbank in hetgeen [gedaagde] naar voren heeft gebracht onvoldoende argumenten om te concluderen dat een goede rechtsbedeling tot aanhouding noopt (voorwaarde onder c). Daarbij is van belang dat de Amerikaanse procedure voor onbepaalde tijd is aangehouden en niet valt te verwachten dat in die procedure binnen een redelijke termijn inhoudelijk uitspraak wordt gedaan. Verder weegt mee dat [gedaagde] heeft verzocht om een gelijkluidende beslissing ten aanzien van zijn vordering en de vordering van Greenberg Traurig.
klemmende redenen
5.19.
Voor het verzoek van [gedaagde] tot aanhouding op grond van klemmende redenen bestaat in het licht van alle voorgaande overwegingen geen grond. Daarbij weegt ook mee dat de Amerikaanse procedure voor onbepaalde tijd is aangehouden en niet duidelijk is of en zo ja, wanneer die procedure zal worden hervat. Inwilliging van het verzoek van [gedaagde] zou daarom leiden tot onredelijke vertraging van de Nederlandse procedure hetgeen op grond van artikel 20 Rv dient te worden voorkomen en zou ook in strijd komen met de eisen van een goede proceseconomie en met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde belang van [eisers] om binnen een redelijke termijn een uitspraak te krijgen.
proceskosten
5.20.
Greenberg Traurig en [gedaagde] worden als de in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.126 (twee punten x € 563, tarief II). De nakosten worden begroot op de onder de beslissing te vermelden wijze. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar, (echter) op de wijze zoals onder de beslissing is vermeld.
in de hoofdzaak
5.21.
In de hoofdzaak wordt de zaak naar de rol verwezen voor conclusies van antwoord van [gedaagde] en Greenberg Traurig. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de vorderingen van Greenberg Traurig en [gedaagde] af;
6.2.
veroordeelt Greenberg Traurig en [gedaagde] in de proceskosten van [eisers] , tot op heden begroot op € 1.126, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis;
6.3.
veroordeelt Greenberg Traurig en [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Greenberg Traurig en [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
6.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
6.5.
verwijst de zaak naar de rol van
1 maart 2022voor conclusies van antwoord;
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel, mr. C. Bakker en mr. J.T. Kruis en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2012, L 351, zoals laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014, PbEU 2015, L 54.