ECLI:NL:GHAMS:2021:3248

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
200.268.078/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en litispendentie in civiele procedures met conservatoir beslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil tussen [appellant] en de vennootschap NUROL YATIRIM BANKASI A.S. De zaak betreft een conservatoir beslag dat door Nurol is gelegd op aandelen van [appellant] in een Nederlandse besloten vennootschap, ter zekerheid van een vordering op basis van een borgstelling. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter internationale bevoegdheid ontleent aan het conservatoir beslag, omdat er voor Nurol geen andere weg is om een executoriale titel te verkrijgen voor de vordering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanleiding was voor aanhouding van de hoofdzaak in verband met een in Turkije lopende procedure. Het hof heeft echter geoordeeld dat de hoofdzaak moet worden aangehouden totdat er in de Turkse procedure een uitspraak is gedaan die kracht van gewijsde heeft. Dit is in het belang van een efficiënte rechtsbedeling en om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het aanhoudingsverzoek is afgewezen en veroordeelt Nurol in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.268.078/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/660768 / HA ZA 19-102
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 oktober 2021
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , Turkije,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Ruiter te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
NUROL YATIRIM BANKASI A.S.,
gevestigd te Istanbul, Turkije,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. Ph.A. Vos te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Nurol genoemd.

1.De zaak in het kort

Nurol heeft op aandelen van [appellant] in een Nederlandse besloten vennootschap conservatoir beslag gelegd tot zekerheid van verhaal van een vordering op grond van een door [appellant] afgegeven borgstelling. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter internationale bevoegdheid ontleent aan dit beslag en dat aanleiding bestaat voor aanhouding van de hoofdzaak in verband met een in Turkije lopende procedure tussen partijen over hetzelfde onderwerp.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] heeft, na daartoe door de rechtbank bij vonnis van 24 juli 2019 verleend appelverlof, bij dagvaarding van 22 augustus 2019 hoger beroep ingesteld tegen een incidenteel vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2019, gewezen onder bovenvermeld zaak-/nummer. Daarin is beslist op de door [appellant] opgeworpen exceptie van onbevoegdheid en zijn incidentele vordering tot aanhouding. In de hoofdzaak is Nurol eiseres en [appellant] gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis in overeenstemming met zijn grief zal vernietigen en verder zal bekrachtigen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van Nurol in de kosten van het geding in beide instanties, met rente.
Nurol heeft geconcludeerd tot verwerping van de grief van [appellant] . In incidenteel appel heeft zij geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis, en dat het hof alsnog beslist dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak. Nurol heeft verder geconcludeerd tot veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties.
In incidenteel appel heeft [appellant] geconcludeerd tot verwerping van de incidentele grief en veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van Nurol in de kosten.
Nurol heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de van belang zijnde feiten weergegeven. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil. Het hof zal samengevat uitgaan van de volgende, deels aanvullend vastgestelde feiten.
3.1.
Nurol is een Turkse investeringsbank.
3.2.
Bij een, in de Turkse taal gestelde, overeenkomst van 19 december 2017 (hierna: de kredietovereenkomst) heeft Nurol aan Ressula Turizm Sanayi ve Ticaret A.S. (hierna: Ressula) een lening van Turkse Lire (TL) 114.765.000,00 verstrekt. Artikel 49.1 van de kredietovereenkomst bevat een niet-exclusieve forumkeuze voor de rechtbank te Istanbul voor ‘
all kinds of disputes that may arise out of or in connection with this Agreement’.
3.3.
Op 25 december 2017 zijn speciale bepalingen aan de kredietovereenkomst toegevoegd, waarin onder meer [appellant] zich jegens Nurol borg heeft gesteld voor al hetgeen Nurol nu of eniger tijd van Ressula te vorderen heeft, tot een bedrag van maximaal TL 150.000.000,00.
3.4.
Op grond van de kredietovereenkomst had Ressula de lening vóór 28 februari 2018 aan Nurol dienen terug te betalen. Dat is niet gebeurd.
3.5.
Op 3 juli 2018 heeft Nurol de kredietovereenkomst per direct opgezegd en Ressula gesommeerd om binnen één dag TL 126.320.607,99 aan openstaande lening, vermeerderd met rente en kosten, aan Nurol te voldoen.
3.6.
Op 18 juli 2018 heeft de rechtbank te Istanbul Nurol toegestaan om conservatoir beslag te leggen op roerende en onroerende goederen van [appellant] in Turkije. Partijen hebben vervolgens in Turkije verschillende procedures gevoerd, die – voor zover van belang – tot de volgende uitspraken hebben geleid:
een uitspraak d.d. 1 november 2019 van de
Regional Court of Justice (21st Chamber)met zaaknummer 2019/327 E, waarin – samengevat – is geoordeeld dat Nurol zich niet mag verhalen op het vermogen van [appellant] , aangezien Ressula niet in staat van faillissement of surseance van betaling verkeert en omdat er geen reden is te veronderstellen dat de door Ressula verstrekte zekerheid niet voldoende is of zal zijn om de vordering te voldoen;
een uitspraak d.d. 19 december 2019 van de
Regional Court of Justice (12th Chamber)met zaaknummer 2019/1850, waarin – samengevat – op dezelfde gronden als in de onder a bedoelde uitspraak, is beslist dat de conservatoire beslagen ten laste van [appellant] moeten worden opgeheven.
Tegen de onder b bedoelde uitspraak staan geen rechtsmiddelen open. Nurol heeft cassatieberoep ingesteld tegen de onder a bedoelde uitspraak. Die procedure (hierna: de Turkse procedure) liep nog ten tijde van het vragen van arrest.
3.7.
Op 1 november 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam aan Nurol verlof verleend om conservatoir beslag te leggen op de door [appellant] in de besloten vennootschap YM International Real Estate B.V. (hierna: YM) gehouden aandelen. Dit beslag (hierna ook: het beslag) is diezelfde dag gelegd. Nurol heeft het beslag inmiddels opgeheven, in verband met de overdracht van de door [appellant] gehouden aandelen in YM aan een derde in het kader van een door [appellant] getroffen schikking met die derde.

4.Motivering van de beslissing in hoger beroep

Internationale bevoegdheid Nederlandse rechter

4.1.
In de hoofdzaak vordert Nurol dat [appellant] , bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, wordt veroordeeld tot betaling van TL 126.320.607,00 vermeerderd met rente vanaf 3 juli 2018. De rechtbank heeft zich op grond van artikel 767 jo. 10 Rv internationaal bevoegd geacht om kennis te nemen van deze vordering, omdat er voor Nurol geen andere weg is om een executoriale titel te verkrijgen voor de vordering tot zekerheid waarvan het beslag is gelegd en partijen geen exclusieve forumkeuze hebben gemaakt voor een buitenlandse rechter.
4.2.
De incidentele grief richt zich tegen het aannemen van internationale bevoegdheid door de rechtbank. Het hof moet dit ook ambtshalve toetsen, omdat internationale bevoegdheid van openbare orde is. De internationale bevoegdheid moet worden getoetst aan de hand van het recht dat geldt ten tijde van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg. Bij gebreke van een toepasselijk verdrag of verordening, wordt de internationale bevoegdheid in deze zaak beheerst door de commune Nederlandse bevoegdheidsregels.
4.3.
Op grond van artikel 767 jo. 10 Rv schept het beslag internationale bevoegdheid als er voor Nurol geen andere weg is om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen voor de vordering tot zekerheid waarvan het beslag is gelegd. Die situatie doet zich hier voor, nu de Nederlandse rechter in de hoofdzaak geen rechtsmacht heeft op grond van de artikelen 2-9 Rv en Nurol niet door middel van een procedure bij een buitenlandse overheidsrechter een uitspraak kan verkrijgen die op grond van een EU-verordening of een verdrag vatbaar is voor tenuitvoerlegging in Nederland. Bij gebreke van een verdrag tussen Nederland en Turkije, kan een vonnis in de Turkse procedure niet in Nederland ten uitvoer worden gelegd (artikel 431 lid 1 Rv) en moet het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan (artikel 431 lid 2 Rv). Bij deze nieuwe behandeling geldt als uitgangspunt dat het buitenlandse vonnis wordt erkend, indien aan de ‘Gazprombank-criteria’ is voldaan (verg. HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838). Ook in deze summiere vorm van een ‘verkapte exequatur’, is de procedure op grond van artikel 431 lid 2 Rv een nieuwe procedure bij de Nederlandse rechter, die leidt tot een nieuw Nederlands vonnis. Het is dus geen vorm van tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis en dus geen ‘andere weg’ in de zin van artikel 767 Rv. Dit strookt met de strekking van laatst bedoelde bepaling, die is gelegen enerzijds in het voorkomen van de situatie dat vermogensbestanddelen die zich in Nederland bevinden, aan iedere mogelijkheid van executie ten laste van de rechthebbende zouden zijn onttrokken, en anderzijds in het zo min mogelijk inbreuk maken op de gewone bevoegdheidsregels (TK 1980-1981, 16 593, nr. 3, p. 128).
4.4.
Nu er voor Nurol geen andere weg is om een executoriale titel te verkrijgen voor de vordering tot zekerheid waarvan het beslag is gelegd, is de rechtbank Amsterdam, waarvan de voorzieningenrechter het beslagverlof heeft verleend, internationaal bevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. Deze bevoegdheid wordt opzijgezet door een exclusieve forumkeuze voor een buitenlandse rechter, maar daarvan is hier geen sprake. Uit artikel 767 Rv volgt dat deze bevoegdheid ook bestaat als het beslag tegen zekerheidsstelling is voorkomen of opgeheven. Alleen als het beslag wordt opgeheven omdat het ten onrechte is gelegd, vervalt de op artikel 767 Rv jo. 10 Rv gegronde internationale bevoegdheid (TK 1980-1981, 16 593, nr. 3, p. 128). Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt dat in beginsel geen verandering kan komen in de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter, als deze bestaat ten tijde van het aanhangig worden van de zaak in eerste aanleg (het
perpetuatio fori-beginsel). Nu het beslag niet is opgeheven omdat het ten onrechte is gelegd, faalt de incidentele grief, waarin wordt betoogd dat de Nederlandse rechter niet langer internationaal bevoegd is omdat het beslag is opgeheven.
Aanhouding in verband met de Turkse procedure
4.5.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor aanhouding op grond van artikel 12 Rv, omdat [appellant] onvoldoende had onderbouwd dat er nog een Turkse procedure aanhangig was. De grief van [appellant] richt zich tegen deze beslissing.
4.6.
Nurol en [appellant] zijn partij bij de Turkse procedure, die al liep toen de hoofdzaak aanhangig werd en nog niet was afgerond toen arrest werd gevraagd. Het geschil op dit punt is toegespitst op de vraag of de Turkse procedure ‘hetzelfde onderwerp’ betreft als de hoofdzaak in de zin van in artikel 12 Rv. De Turkse procedure gaat over de beslag- en executiemaatregelen die Nurol in Turkije ten laste van [appellant] heeft getroffen, waarbij Nurol haar vordering op Ressula met gebruikmaking van de borgstelling tracht uit te winnen op vermogensbestanddelen van [appellant] in Turkije. In de hoofdzaak vordert Nurol uit hoofde van dezelfde borgstelling dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van het door Ressula aan Nurol verschuldigde bedrag. In beide zaken gaat het om uitwinning van de door [appellant] afgegeven borgtocht voor de vordering van Nurol op Ressula. In beide zaken staat dus de vraag centraal of Nurol, naar het daarop toepasselijk Turks recht, de door [appellant] gestelde borgtocht rechtsgeldig kan uitwinnen. Daarmee betreffen beide zaken ‘hetzelfde onderwerp’ in de zin van artikel 12 Rv. Dat de vorderingen niet identiek zijn, staat hieraan niet in de weg. De strekking van artikel 12 Rv – het tegengaan van tegenstrijdige beslissingen over hetzelfde onderwerp – brengt met zich dat de uitleg van ‘hetzelfde onderwerp’ ruim moet zijn en alle gevallen omvat waarin er gevaar voor tegenstrijdige uitspraken bestaat, ook al kunnen de uitspraken afzonderlijk ten uitvoer worden gelegd en sluiten de rechtsgevolgen ervan elkaar niet uit.
4.7.
Tot slot stelt artikel 12 Rv de voorwaarde dat in de Turkse procedure een beslissing kan worden gegeven die in Nederland voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging vatbaar is. In de wetsgeschiedenis van artikel 12 Rv is erop gewezen dat tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen alleen mogelijk is als internationale verdragen dat meebrengen (zie artikel 431 Rv) en is opgemerkt:
“Is dat niet het geval, dan zal er dus geen sprake zijn van de in artikel 12 Rv bedoelde situatie van litispendentie, omdat de eerder in het buitenland gestarte procedure niet voor executie in Nederland in aanmerking komt.”(TK 1999-2000, 26 855, nr. 3, p. 45-46). Hieruit volgt dat de wetgever met ‘voor tenuitvoerlegging vatbaar’ in artikel 12 Rv doelt op een vorm van directe tenuitvoerlegging van het buitenlandse vonnis in Nederland. Dat strookt met de bepaling in artikel 12 Rv, dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd verklaart indien de buitenlandse beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn. Het in het Gazprombank-arrest geformuleerde uitgangspunt dat bij de nieuwe behandeling op de voet van artikel 431 lid 2 Rv, het buitenlandse vonnis wordt erkend indien aan de ‘Gazprombank-criteria’ is voldaan, zet deze bedoeling van de wetgever niet opzij en laat onverlet dat executie van een op grond van artikel 431 lid 2 Rv verkregen titel geen tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis is.
4.8.
Zoals hiervoor is overwogen, kan een vonnis in de Turkse procedure niet in Nederland ten uitvoer worden gelegd. Niet is dus voldaan aan alle vereisten van artikel 12 Rv. Het hof ziet niettemin aanleiding om de hoofdzaak aan te houden totdat in de Turkse procedure een uitspraak is gedaan die kracht van gewijsde heeft. Deze aanhouding dient de eisen van de goede procesorde, omdat dit de belangen dient van efficiënte rechtsbedeling en het voorkomen van het gevaar van tegenstrijdige uitspraken over de vraag of Nurol naar het daarop toepasselijk Turks recht, de door [appellant] gestelde borgtocht rechtsgeldig kan uitwinnen. Dit zijn zwaarwegende belangen, die in dit geval meer gewicht in de schaal leggen dan het – met meteen voortprocederen gediende – belang van een voortvarende behandeling van de hoofdzaak. Dat geldt temeer nu de Turkse procedure zich in een eindstadium bevindt. Tot slot is gesteld noch gebleken dat Nurol een redelijk belang heeft bij voortzetting van de hoofdzaak zonder de beslissing in de Turkse procedure af te wachten.
4.9.
De grief van [appellant] slaagt dus. Het hof zal het bestreden vonnis in zoverre vernietigen en de hoofdzaak alsnog aanhouden totdat in de Turkse procedure een uitspraak is gedaan die kracht van gewijsde heeft. Als de aanhoudingsgrond is komen te vervallen, kan de hoofdzaak in de stand waarin het geding zich bevindt worden voortgezet bij de rechtbank Amsterdam.
4.10.
Nurol wordt als in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van het geding in principaal en incidenteel appel. Vanwege deze uitkomst wordt Nurol ook veroordeeld in de kosten in eerste aanleg.

5.Beslissing

Het hof, rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
5.1.
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij het aanhoudingsverzoek is afgewezen en [appellant] in de kosten van het incident is veroordeeld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
5.2.
houdt de behandeling van de hoofdzaak aan totdat in de Turkse procedure een uitspraak is gedaan die kracht van gewijsde heeft;
5.3.
veroordeelt Nurol in de kosten van het incident in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 543 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
5.4.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
5.5.
veroordeelt Nurol in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 423,01 aan verschotten en € 1.671 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
5.6.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Wessels, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2021.