Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
2. Eiseres is op 23 mei 2017 bij verweerder gestart met de politieopleiding voor arrestantenbegeleider. Op 1 juni 2017 is eiseres op een samenwerkingsdag uit een touw plat op haar rug gevallen. In een besluit van 29 oktober 2020 heeft verweerder aan eiseres smartengeld toegekend op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie ( het Barp ). Daarbij heeft verweerder het percentage blijvende invaliditeit op basis van een medisch advies van een verzekeringsarts van [verzekeringsbureau] vastgesteld op 3%. In een besluit van 24 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het ongeval van 1 juni 2017 (het dienstongeval) aangemerkt als dienstongeval als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, en artikel 54 van het Barp . Daarbij heeft verweerder beslist dat eiseres medische kosten kan declareren, voor zover zij deze maakt vanwege medische klachten die dateren van voor 1 januari 2018 en die verband houden met het dienstongeval van 1 juni 2017 . Daarnaast heeft verweerder in het primaire besluit vastgesteld dat de medische klachten die eiseres na 1 januari 2018 heeft ondervonden geen causaal verband hebben met het dienstongeval van 1 juni 2017 . Verweerder heeft vijf medische adviezen van artsen, verbonden aan medisch adviesbureau [adviesbureau] , aan het primaire besluit ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de motivering van het primaire besluit aangepast in een besluit van 21 juli 2022 (het gecorrigeerde primaire besluit).
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gehouden, met aanpassing van de motivering.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte slechts de medische klachten tot 1 januari 2018 aan het dienstongeval heeft toegerekend. Volgens eiseres zijn de medische klachten die zij nu nog heeft ook het gevolg van het dienstongeval. Eiseres wijst daarbij op informatie uit de curatieve sector. Daarnaast wijst eiseres op het besluit van 29 oktober 2020 , waarin verweerder het percentage blijvende invaliditeit van eiseres heeft vastgesteld op 3%. Volgens eiseres is het bestreden besluit tegenstrijdig met het besluit van 29 oktober 2020 . Verder is het bestreden besluit volgens eiseres gebaseerd op onzorgvuldig medisch onderzoek. De medische stukken zijn volgens eiseres niet juist verwerkt in de medische adviezen van de artsen van [adviesbureau] en deze artsen zijn volgens haar niet onafhankelijk, omdat verweerder heeft betaald voor de medische adviezen. Eiseres heeft geen geld voor een contra-expertise. Volgens eiseres is daarom niet voldaan aan het beginsel van equality of arms zoals geformuleerd in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Korošec .Zij verzoekt de rechtbank daarom een onafhankelijke medische deskundige te benoemen. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat het bestreden besluit niet overeenkomt met de praktijk, omdat verweerder de medische kosten die eiseres heeft gedeclareerd tot januari 2021 heeft vergoed. Verweerder heeft volgens eiseres in mei 2021 aan haar meegedeeld dat haar medische kosten vanaf januari 2021 niet meer vergoed worden.
De beoordeling door de rechtbank
5. Op grond van artikel 54, eerste lid, van het Barp worden in geval van dienstongeval of beroepsziekte aan de desbetreffende ambtenaar de noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging vergoed. Aan artikel 54 van het Barp ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de overheidswerkgever die de ambtenaar werkzaamheden opdraagt en hem daarmee blootstelt aan een - gelet op de aard van die werkzaamheden of de omstandigheden waaronder zij moeten worden verricht - verhoogd risico, de kosten van geneeskundige behandeling en verzorging die de ambtenaar moet maken als gevolg van een ongeval dat in overwegende mate met dat verhoogde risico verband houdt, voor zijn rekening dient te nemen.Hieruit volgt dat voor een recht op vergoeding van medische kosten op grond van deze bepaling een causaal verband vereist is tussen het dienstongeval of beroepsziekte en de medische klachten waarvoor kosten moeten worden gemaakt.
6. Op grond van artikel 54a, eerste lid, van het Barp wordt in geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld vergoed. In artikel 54a, vierde lid, van het Barp is bepaald dat de Minister nadere regels vaststelt omtrent de toekenning van de uitkering, bedoeld in het eerste lid. Deze nadere regels zijn vastgesteld in de Regeling smartengeld dienstongevallen politie (de Regeling).
Is het medisch onderzoek zorgvuldig?
7. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op vijf medische adviezen van artsen van medisch adviesbureau [adviesbureau] . Nu eiseres de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek heeft betwist, is de eerste vraag die de rechtbank zal beantwoorden of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Alleen als dat het geval is, mag verweerder namelijk de medische conclusies van de adviezen overnemen in zijn besluiten. Bij de beoordeling betrekt de rechtbank of voldaan is aan de criteria zoals die door het EHRM geformuleerd zijn in het arrest Korošec . De rechtbank doet dit aan de hand van het toetsingskader dat de Centrale Raad van Beroep (de Raad) uiteen heeft gezet in zijn uitspraak van 30 juni 2017voor de toetsing door de bestuursrechter of het verzekeringskundig onderzoek door verzekeringsartsen van het Uwv voldoet aan de criteria zoals die geformuleerd zijn in het arrest Korošec . De beoordeling vindt plaats in drie stappen: (1) de zorgvuldigheid van de besluitvorming, (2) equality of arms en (3) de inhoudelijke beoordeling.
8. Bij stap 1 gaat het erom dat als een bestuursorgaan zijn besluit, zoals in de zaak van eiseres, baseert op medische rapporten, die rapporten blijk moeten geven van een zorgvuldig onderzoek en deugdelijk gemotiveerd moeten zijn. Bij stap 2 moet de bestuursrechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de artsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Stap 3 houdt in dat twijfel aan de juistheid van de beoordeling reden kan zijn voor de bestuursrechter om een medische deskundige te benoemen. De bestuursrechter moet een afwijzing van een verzoek om een deskundige in te schakelen motiveren. De rechtbank gaat bij de beoordeling van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek in op stap 1 en 2. Op stap 3 gaat de rechtbank in bij de inhoudelijke beoordeling van de conclusie van verweerder dat de medische klachten van eiseres na 1 januari 2018 geen causaal verband hebben met het dienstongeval.
9. De eerste twee adviezen van [adviesbureau] zijn gegeven door verzekeringsarts [arts 1] en de overige drie adviezen zijn gegeven door chirurg [chirurg] . Beide artsen hebben hun adviezen gebaseerd op een dossierstudie. Verzekeringsarts [arts 1] heeft in het eerste advies van 14 augustus 2020 onder andere informatie meegenomen van de Spoedeisende eerste hulp, waar eiseres op 10 juli 2017 is gezien voor pijnklachten aan haar rechterduim, röntgenonderzoek van 22 augustus 2017 (van onderrug, bekken, SI-gewricht), een beoordeling van de orthopeed op basis van een CT-scan van 28 februari 2018 (van bekken en onderste deel wervelkolom), een aanvullende beoordeling van de orthopeed op basis van een MRI-scan van 27 augustus 2018 en een intakeverslag van een revalidatiearts van [expertisecentrum] van 24 september 2019 voor een revalidatietraject vanwege chronische pijnklachten. In het eerste advies heeft verzekeringsarts [arts 1] geadviseerd informatie op te vragen van de huisarts. In het tweede advies van 14 januari 2021 heeft [arts 1] informatie van de huisarts en de fysiotherapeut meegenomen. Ook heeft [arts 1] in het tweede advies verzocht om het medische advies van de verzekeringsarts van [verzekeringsbureau] , op basis waarvan verweerder in het besluit van 29 oktober 2020 aan eiseres smartengeld heeft toegekend. In het derde advies van 23 juni 2021 heeft [arts 1] vervolgens op het advies van de verzekeringsarts van [verzekeringsbureau] gereageerd. Het vierde medische advies van 3 november 2021 is een advies van chirurg [chirurg] . [chirurg] heeft het dossier overgenomen van [arts 1] en het hele dossier opnieuw bestudeerd. Daarnaast is door eiseres overgelegde aanvullende medische informatie meegenomen in het vierde medische advies. Vervolgens heeft verweerder op 12 november 2021 aan eiseres een voorgenomen besluit meegedeeld op basis van de vier medische adviezen en eiseres in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen. In het vijfde medische advies van 13 januari 2022 heeft [chirurg] gereageerd op de zienswijze van eiseres en de door haar nog aangeleverde medische informatie.
10. De eindconclusie in het vijfde medische advies is – samengevat – als volgt. Er kan geen medisch causaal verband met het dienstongeval worden vastgesteld voor de aanhoudende lage rugklachten van eiseres. Er zijn namelijk geen posttraumatische afwijkingen geobjectiveerd en de informatie uit de curatieve sector duidt op kneuzing van de onderrugspieren. Een kneuzing geneest binnen een arbitraire periode van zes tot twaalf weken zonder restklachten en/of blijvende functionele beperkingen. Het is zeer aannemelijk dat eiseres ook zonder het ongeval lage rugklachten zou hebben ontwikkeld als gevolg van onderliggend ruglijden zoals geobjectiveerd op de MRI-scan van augustus 2018 , te weten: degeneratieve afwijkingen van de onderrug, waarbij er evident sprake is van een slijtage van de tussenwervelschijf tussen wervellichaam L5 en S1 (TD: onderrug). Dat eiseres hierdoor pijn ervaart met uitstraling naar het been is begrijpelijk en ook dat zij hierdoor pijnmedicatie gebruikt en fysiotherapie nodig heeft. Echter staan deze afwijkingen niet in causaal verband met het dienstongeval. De vaststelling van 3% invaliditeit door de verzekeringsarts van [verzekeringsbureau] is incorrect, omdat bij afwezigheid van objectiveerbare afwijkingen geen grond kan bestaan voor het toekennen van enig percentage functionele invaliditeit. Klachten alleen zijn geen reden voor het toekennen van blijvende invaliditeit, zo schrijft [chirurg] in het vijfde medische advies.
11. Volgens eiseres was het medisch onderzoek onzorgvuldig, omdat medische stukken, waaruit blijkt dat de rugklachten die eiseres nu nog heeft als gevolg van het dienstongeval, niet juist zijn verwerkt in de medische adviezen. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het gaat om het intakeverslag van de revalidatiearts van [expertisecentrum] van 24 september 2019 . Daarin is volgens eiseres geconstateerd dat het piriformissyndroom waaraan zij lijdt veroorzaakt is door het dienstongeval. Dit zou volgens eiseres ook blijken uit eerdere informatie uit [plaats] . De rechtbank constateert dat het intakeverslag van de revalidatiearts van [expertisecentrum] al vanaf het eerste medische advies is meegenomen in het medisch onderzoek van [adviesbureau] . Uit het intakeverslag blijkt dat het beeld van eiseres past bij het piriformissyndroom. In het intakeverslag staat echter niet de conclusie dat het piriformissyndroom van eiseres is veroorzaakt door het dienstongeval.
12. Voor de informatie uit [plaats] geldt het volgende. De rechtbank gaat ervan uit dat eiseres hiermee de eindrapportage quickscan van 29 maart 2018 van het [centrum] in [plaats] bedoelt. Daarin staat dat de klachten kunnen worden geduid als posttraumatische contusie. Eiseres heeft in haar zienswijze naar voren gebracht dat verweerder het advies uit de eindrapportage quickscan niet heeft opgevolgd, waardoor haar medisch herstel verslechterd is, en dat zij naast een verschoven discus ook te maken heeft met het piriformissyndroom. Chirurg [chirurg] is in het vijfde medische advies van [adviesbureau] hierop ingegaan. [chirurg] overweegt: “Er is géén medische onderbouwing om te veronderstellen dat er sprake is van een verschoven discus. Een piriformissyndroom wordt voor het eerst vermeld door de [expertisecentrum] revalidatie in september 2019 , aldus ruim 2 jaar na onderhavige ongeval. Een piriformis syndroom is een stekende pijn in de bilregio door irritatie van de heupzenuw, die naar het been loopt. Er is geen medische reden om te veronderstellen dat prikkeling van de heupzenuw, veroorzaakt zou zijn als gevolg van de ongevalsgevolge kneuzing van de onderrug spieren. Weliswaar is de prikkeling van de heupzenuw ontstaan ná onderhavige ongeval, echter van een medisch causaal verband is geen sprake.”
13. De rechtbank stelt vast dat de medische informatie die eiseres noemt is verwerkt in de medische adviezen en dat uit wat eiseres heeft aangevoerd niet blijkt dat dit op een onjuiste wijze is gebeurd.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest. De artsen van [adviesbureau] hebben alle aanwezige informatie op een deugdelijke en kenbare manier betrokken bij de medische beoordeling. De medische adviezen van de artsen van [adviesbureau] zijn inzichtelijk, bevatten geen tegenstrijdigheden en het onderzoek kan de getrokken conclusies dragen. Eiseres heeft voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen en heeft daar ook gebruik van gemaakt. Naar aanleiding van het derde medische advies heeft eiseres aanvullende medische informatie ingebracht. Daarop is in het vierde medische advies gemotiveerd ingegaan. Vervolgens heeft verweerder een voorgenomen besluit meegedeeld aan eiseres en haar de mogelijkheid gegeven een zienswijze naar voren te brengen. Dat heeft eiseres uitgebreid gedaan. In het vijfde medische advies is gereageerd op de argumenten die eiseres naar voren heeft gebracht in haar zienswijze. De relevante medische informatie die eiseres daarbij had aangedragen was al bekend en verwerkt in de eerdere adviezen. Van een schending van het beginsel van equality of arms is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiseres heeft namelijk informatie van haar behandelaars in de procedure kunnen inbrengen en [chirurg] heeft die informatie inzichtelijk in de medische beoordeling betrokken, zodat deze door de rechtbank kan worden getoetst.
15. De beroepsgronden dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is en dat er sprake is van schending van het beginsel van equality of arms slagen niet. Dat verweerder heeft betaald voor de adviezen van [adviesbureau] is geen reden voor een ander oordeel.
Causaal verband en verzoek om benoeming medische deskundige
16. Eiseres voert aan dat in de curatieve sector consistent wordt gesproken van posttraumatische rugklachten of rugklachten als gevolg van het ongeval en leidt daaruit af dat de huidige rugklachten ook het gevolg zijn van het dienstongeval. Zij verwijst naar de eindrapportage quickscan van 29 maart 2018 . Daarin staat dat eiseres in juni 2017 uit een touw is gevallen en plat op haar rug terechtkwam, dat in het najaar van 2017 de klachten van lage rug/bekken/heup links toenamen en ook tot beperkingen leidden en dat de geconsulteerde orthopedisch chirurg na een CT-scan concludeerde dat er sprake was van een posttraumatische contusie. Eiseres wijst ter onderbouwing van haar standpunt ook naar een medische verklaring van de huisarts van 30 december 2019 en naar het intakeverslag van de revalidatiearts van [expertisecentrum] van 24 september 2019. In de medische verklaring van de huisarts staat dat er bij eiseres sprake was van “ernstige rugklachten ontstaan na een arbeidsongeval”. In het intakeverslag van de revalidatiearts van [expertisecentrum] staat dat eiseres werd verwezen vanwege chronische posttraumatische pijnklachten en werd gesproken van een mogelijk piriformissyndroom. Het is volgens eiseres aannemelijk dat “posttraumatisch” verwijst naar het ongeval op 1 juni 2017 . Ook een piriformissyndroom wordt volgens eiseres in de meeste gevallen veroorzaakt door trauma of overbelasting. Volgens eiseres heerst in de curatieve sector de opvatting dat de bij haar aanwezige rugklachten het gevolg zijn van het dienstongeval.
17. De rechtbank constateert dat uit de medische adviezen blijkt, en dit is ook niet door eiseres in twijfel getrokken, dat een kneuzing in beginsel na een periode van zes tot twaalf weken over is en dat op de MRI-scan van 27 augustus 2018 voor het eerst objectiveerbare afwijkingen zijn geconstateerd die tot lage rugklachten kunnen leiden. Uit de door eiseres genoemde medische informatie volgt weliswaar dat de huidige rugklachten van eiseres na het dienstongeval zijn ontstaan, maar niet dat deze het gevolg zijn van het dienstongeval. In het eerste medische advies is [arts 1] ingegaan op de term ‘posttraumatisch’. Volgens [arts 1] kan deze term zowel duiden op ‘na een val uit een boom’ als op ‘als gevolg van een val uit een boom’. De behandelaar zal zich niet altijd bewust zijn van onderliggende belangen en de behandelaar heeft ook niet de rol te beoordelen of er een relatie van de klachten met een ongeval is. De rechtbank kan deze redenering volgen. Over het piriformissyndroom heeft [chirurg] in het vijfde medische advies gemotiveerd uiteengezet dat er geen medische reden is om aan te nemen dat de prikkeling van de heupzenuw veroorzaakt werd door de kneuzing van de onderrugspieren als gevolg van het ongeval. Wat eiseres heeft aangevoerd geeft geen reden om aan dat medische oordeel te twijfelen.
18. In reactie op de medische conclusie dat er geen objectiveerbare medische afwijkingen als gevolg van het dienstongeval zijn geconstateerd, heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 8 juni 2001 .Daarin heeft de Hoge Raad een uitspraak van het Gerechtshof `s-Hertogenbosch (het Gerechtshof) van 19 april 1999in stand gehouden. Het Gerechtshof had over het post-whiplashsyndroom overwogen dat het gaat om een syndroom waarvan algemeen bekend is dat dit moeilijk of slechts in beperkte mate tot concreet waarneembare medische stoornissen valt te herleiden en dat dit meebrengt dat geen al te hoge eisen aan het bewijs van causaal verband tussen het ongeval en de gezondheidsklachten kunnen worden gesteld. Het komt volgens het Gerechtshof dan - tot op zekere hoogte - voor risico van de veroorzaker van het ongeval dat het oorzakelijke verband tussen ongeval en klachten zich niet rechtstreeks laat aantonen en dat de klachten evenmin te herleiden zijn tot medisch vaststelbare afwijkingen.
19. De rechtbank constateert dat de door eiseres aangehaalde uitspraken van het Gerechtshof en de Hoge Raad zien op verkeersaansprakelijkheid en dus niet op de beoordeling van causaal verband tussen een dienstongeval en gezondheidsklachten. Afgezien daarvan, zijn de uitspraken niet van toepassing op de situatie van eiseres, omdat de situatie van eiseres op een belangrijk punt afwijkt van de situatie waarover in die uitspraken werd geoordeeld. Het Gerechtshof heeft zijn oordeel namelijk gebaseerd op meerdere medische rapporten waarin werd geoordeeld dat er geen andere oorzaak dan het ongeval voor de gezondheidsklachten kan worden aangewezen voor de klachten. In het geval van eiseres is juist vastgesteld dat er wel medisch geobjectiveerde afwijkingen zijn, dat het aannemelijk is dat eiseres als gevolg daarvan lage rugklachten heeft ontwikkeld en dat er geen causaal verband is tussen die afwijkingen en het dienstongeval. Het gaat om de op basis van de MRI-scan van augustus 2018 geconstateerde degeneratieve afwijkingen van de onderrug, waarbij er evident sprake is van een slijtage van een tussenwervelschijf. De door eiseres aangehaalde uitspraken geven de rechtbank daarom geen aanleiding om uit te gaan van een causaal verband tussen de rugklachten van eiseres en het dienstongeval.
20. Verder heeft eiseres aangevoerd dat het besluit van 29 oktober 2020 , waarin op grond van artikel 54a van het Barp aan eiseres een smartengeldvergoeding is toegekend op basis van een mate van blijvende invaliditeit van 3%, formele rechtskracht heeft en tegenstrijdig is met het bestreden besluit. Volgens eiseres volgt uit het besluit van 29 oktober 2020 dat zij ook na 1 januari 2018 beperkingen heeft als gevolg van het dienstongeval.
21. De rechtbank overweegt als volgt. Voor toepassing van artikel 54a van het Barp is vereist dat sprake is van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of beroepsziekte. Ook daarvoor moet dus sprake zijn van een causaal verband. In die zin heeft eiseres terecht gewezen op de vaststelling van de blijvende invaliditeit. Maar, de overwegingen die hebben geleid tot de aanname van blijvende invaliditeit, hoeven niet per se te worden gevolgd bij de huidige beoordeling van het causale verband tussen de rugklachten van eiseres en het dienstongeval. Op basis van vaste rechtspraak van de Raad ziet de formele rechtskracht van een besluit namelijk uitsluitend op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen en niet mede op de daaraan ten grondslag gelegde oordelen van feitelijke of juridische aard.De formele rechtskracht van het besluit van 29 oktober 2020 ziet dus uitsluitend op de toekenning van het smartengeld en niet op het oordeel of sprake is van een causaal verband. [arts 1] en [chirurg] hebben in hun adviezennavolgbaar gemotiveerd dat de vaststelling van 3% invaliditeit door de verzekeringsarts van [verzekeringsbureau] niet correct is, omdat bij afwezigheid van objectiveerbare afwijkingen geen grond kan bestaan voor het toekennen van enig percentage functionele invaliditeit. Eiseres heeft geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat het medische oordeel van [arts 1] en [chirurg] niet klopt. De rechtbank ziet in het besluit van 29 oktober 2020 - oftewel in de vaststelling van de blijvende invaliditeit - daarom geen aanleiding om uit te gaan van een causaal verband tussen de huidige rugklachten van eiseres en het dienstongeval.
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis van de beschikbare medische informatie kunnen concluderen dat niet aannemelijk is dat er een causaal verband is tussen de medische klachten die eiseres na 1 januari 2018 ondervindt. De beroepsgrond slaagt dus niet.
23. Aangezien de argumenten die eiseres heeft aangevoerd de rechtbank geen aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van de medische adviezen van de artsen van [adviesbureau] , ziet de rechtbank geen aanleiding voor het benoemen van een medische deskundige, zoals eiseres heeft verzocht.
Bestreden besluit komt niet overeen met de praktijk
24. Ter zitting heeft eiseres gesteld en desgevraagd gedetailleerd en daardoor overtuigend toegelicht, dat het bestreden besluit niet overeenkomt met hoe verweerder in de praktijk heeft gehandeld. Volgens eiseres heeft verweerder de medische kosten die zij heeft gedeclareerd tot januari 2021 altijd vergoed en heeft eiseres pas in mei 2021 te horen gekregen dat haar medische kosten vanaf januari 2021 niet meer werden vergoed. Eiseres had in de periode januari 2021 tot mei 2021 hoge medische kosten gemaakt en was er daarbij van uitgegaan dat ook deze kosten zouden worden vergoed. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder dit niet weersproken. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat de vergoeding van medische kosten in de praktijk is gegaan zoals eiseres heeft toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet zorgvuldig dat verweerder in mei 2021 met terugwerkende kracht heeft bepaald dat medische kosten niet meer vergoed zouden worden. Naar het oordeel van de rechtbank was het zorgvuldig geweest als eiseres, bij een mededeling in mei 2021 , in ieder geval tot 1 juni 2021 de tijd zou hebben gehad om haar medische kosten terug te brengen, dan wel alternatieve financiering te regelen. Dat de door verweerder toegepaste praktijk van vergoeding van medische kosten niet overeenkomt met wat in het bestreden besluit hierover is opgenomen, brengt mee dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is wat betreft de bepaling dat eiseres alleen medische kosten kan declareren die zij maakt vanwege medische klachten die dateren van voor 1 januari 2018 . Deze beroepsgrond slaagt.