ECLI:NL:RBAMS:2023:4923

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
23-010493
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex art. 552a Sv inzake anderbeslag: ongegrond verklaard

Op 1 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) inzake een conservatoir beslag. Klager, vertegenwoordigd door mr. A.A. Kan, had het beklag ingediend tegen het beslag op zijn bankrekening, dat was gelegd in het kader van een strafzaak tegen de verdachte [verdachte]. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 28 maart 2023 een machtiging voor conservatoir beslag was afgegeven door de rechter-commissaris in de strafzaak met parketnummer 13-123767-21. Het beslag was gelegd op een bedrag van € 19.270,38 op de bankrekening van klager.

De rechtbank heeft de feiten en de procedure rondom het beslag beoordeeld. Klager stelde dat er geen rechtsgeldig beslag was gelegd, omdat de rechter-commissaris niet had getoetst of aan de voorwaarden van artikel 94a lid 4 Sv was voldaan. Daarnaast werd aangevoerd dat er geen aanwijzingen waren van verhaalsfrustratie en dat het beslag in strijd was met de onschuldspresumptie. Het Openbaar Ministerie daarentegen stelde dat het beslag rechtmatig was gelegd en dat er voldoende aanwijzingen waren dat klager wist dat de gelden op zijn rekening afkomstig waren van verdachte [verdachte].

De rechtbank oordeelde dat het beklag ontvankelijk was, maar dat het beslag rechtmatig was gelegd. De rechtbank concludeerde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de verdachte veroordeeld zou worden en dat het beslag noodzakelijk was voor de belangen van de strafvordering. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, waarmee het beslag op de bankrekening van klager in stand bleef. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-123817-21
raadkamernummer : 23-010493
datum : 1 augustus 2023
beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,

woonplaats kiezend op het kantooradres van mr. A.A. Kan, advocaat te Amsterdam ( [adres 1] ),
hierna te noemen: klager, tevens beslagene.

Feiten

Op 28 maart 2023 heeft de rechter-commissaris een machtiging conservatoir beslag in de strafzaak bekend onder parketnummer 13-123767-21 afgegeven. De verdachte in deze strafzaak is [verdachte] , bestuurder van [klager]
Op 28 maart 2023 is het beslag ex artikel 94 Sv op de bankrekening van klager, [rekeningnummer] opgeheven en omgezet in conservatoir beslag op grond van artikel 94a lid 4 Sv.

Procedure

Het klaagschrift is op 25 april 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Op 14 juli 2023 heeft de rechtbank een aanvulling op het klaagschrift ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 18 juli 2023 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de klager, mr. A.A. Kan, en de officier van justitie op zitting gehoord.

Beklag

Het beklag strekt tot opheffing van het beslag op grond van artikel 94a Sv op het saldo ten bedrage van € 19.270,38 van de bankrekening [rekeningnummer] ten name van klager.
Namens klager is, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Primair stelt de raadsman dat er geen rechtsgeldig beslag is gelegd, omdat de
rechter-commissaris vanwege de onduidelijke en voor meerderlei uitleg vatbare vordering van de officier van justitie niet heeft getoetst of aan de voorwaarden van artikel 94a lid 4 Sv is voldaan en de vereiste machtiging aldus ontbreekt. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn van verhaalsfrustratie, noch van kwade trouw. Meer subsidiair stelt de raadsman dat het anderbeslag in strijd is met de onschuldspresumptie van artikel 6 lid 2 EVRM. Tot slot stelt de raadsman dat het anderbeslag vexatoir is en aldus in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

Er is sprake van een rechtgeldige machtiging conservatoir beslag. De rechter-commissaris is bij de aanvraag geïnformeerd dat het om anderbeslag gaat, zoals blijkt uit de aanvraag machtiging conservatoir beslag van 27 maart 2023. Er is dus sprake van een rechtmatig gelegd conservatoir beslag.
Het anderbeslag is gelegd ter verhaal van een geldboete en/of ontnemingsmaatregel ten aanzien van [verdachte] . Gezien het voorgaande is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat [verdachte] zal worden veroordeeld voor witwassen en er een ontnemingsmaatregel zal volgen.
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de gelden, te weten het saldo op de bankrekening, aan klager zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel het bemoeilijken of verhinderen van de uitwinning van het vermogen onder [verdachte] . Klager wist of kon dit redelijkerwijs vermoeden, omdat er sprake is van vermenging van bedrijfsopbrengsten en vermogen verkregen uit misdrijf.
Het anderbeslag is niet in strijd met de onschuldpresumptie. Het is een strafvorderlijk beslag dat het Openbaar Ministerie op voorwerpen van een ander dan de verdachte of veroordeelde kan leggen tot verhaal van de vordering van de Staat op die verdachte of veroordeelde.
Het anderbeslag is evenmin in strijd met de eisen van proportionaliteit of subsidiariteit of vexatoir. De verbeurdverklaring kan gevorderd worden met betrekking tot de woning. Hierdoor gaat het door de verdediging genoemde argument over voldoende verhaal niet op. Daarbij is de WOZ-waarde van de woning niet leidend, maar een indicatie. Indien de woning wordt verkocht onder executie is het niet zeker dat dat bedrag gehaald gaat worden. Ook kan het te ontnemen bedrag nog hoger uitvallen, daarvan is nu al sprake.
Gelet op het voorgaande is het Openbaar Ministerie van mening dat het belang van strafvordering zich tegen opheffing van het 94a Sv beslag verzet. Het beklag van klager ex 94a Sv dient ongegrond te worden verklaard.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen twee jaren na inbeslagneming. Klager is daarom ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 18 april 2023 is anderbeslag gelegd op alle vorderingen die [klager]
(KvK-nummer: [nummer] ) heeft op de ING Bank N.V. ( [locatie] ).
Het beslag betreft het saldo op de bankrekening van [klager] met nummer: [rekeningnummer] tot een bedrag van € 19.270,38. Op een tweede bankrekening van [klager] bij de ING Bank N.V. is het saldo € 0.
Door het Openbaar Ministerie is gesteld, en door de klager is niet weersproken, dat het klassiek beslag op genoemd saldo is opgeheven.
De inbeslagneming is geschied ten laste van verdachte [verdachte] , geboren op
[geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ).
[verdachte] is één van de twee bestuurders (tezamen met [naam 1] ) van [klager] Enig aandeelhouder is de broer van verdachte [verdachte] , te weten [naam broer] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ). [verdachte] wordt – kort gezegd – verdacht van witwassen. [klager] is niet als verdachte aangemerkt.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823).
Indien een derde - als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - die stelt eigenaar te zijn, op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend, dient de rechter als maatstaf aan te leggen dat buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt. De rechter dient daarvan in zijn beslissing blijk te geven. Als die derde als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter ook moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van artikel 94a leden 4 of 5 voordoet (HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:579 en HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2144).
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de ontnemingszaak tegen klager, aan hem de verplichting tot betaling aan de staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (artikel 94a lid 2 Sv).
[klager] eigenaar van het inbeslaggenomen voorwerpDe rechtbank stelt allereerst vast dat blijkens de aangehechte
Verklaring derdenbeslagvan 17 juli 2023, opgesteld door ING Bank N.V., het beslag is gelegd op twee bankrekeningen ten name van [klager] waaronder de bankrekening met nummer [rekeningnummer] met het tegoed van € 19.270,38.
Uit opgenoemde verklaring volgt eenduidig dat [klager] als eigenaar kan en moet worden aangemerkt van de bankrekening met nummer [rekeningnummer] met het tegoed van € 19.270,38.
Geldboete vijfde categorieArtikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt dat een schuldige aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 94a, eerste lid Sv.
Voldoende aanwijzingen bemoeilijken of verhinderen uitwinningMet betrekking tot de vraag of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 94a, vierde lid, Sv overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het proces-verbaal aanvraag machtiging tot handhaven van beslag als conservatoir beslag, gedateerd 13 maart 2023, en uit het daar als bijlage bijgevoegde proces-verbaal van verdenking ten aanzien van verdachte [verdachte] , gedateerd 5 februari 2018, volgt de betrokkenheid van [verdachte] bij de aankoop van onroerend goed in [plaats] ( [adres 3] en [adres 2] ) en Amsterdam ( [adres 4] ). Met de aankoop van deze panden zijn aanzienlijke bedragen gemoeid en de financiering van deze aankopen heeft plaatsgevonden zonder hypothecaire zekerheid. De bron van deze financieringen is onbekend.
Uit het proces-verbaal machtiging tot handhaven van beslag als conservatoir beslag, gedateerd 13 maart 2023, volgt verder dat de aankoop van [adres 2] een investeringsproject betrof van [verdachte] , zijn voormalige echtgenote [naam echtgenote] en [naam 2] . Laatstgenoemde is kennelijk door onenigheid uit dit investeringsproject gestapt. In de verrekening met (de rechtbank begrijpt: de uitkoop van) [naam 2] is door [verdachte] voorgesteld en door [naam 2] uiteindelijk aanvaard en nagekomen de betaling van € 9.174,60 op een bankrekening van [klager] Daartoe is een factuur opgemaakt door [klager] en uitgebracht aan de in [land] gevestigde rechtspersoon [naam rechtspersoon] , kennelijk gelieerd aan [naam 2] die genoemd bedrag op 13 oktober 2017 op een van de bankrekeningen van [klager] heeft overgemaakt.
De rechtbank stelt vast dat een geldbedrag voortvloeiend uit een privé-investering vanuit een onbekende bron naar een bankrekening van [klager] wordt overgemaakt. Op grond van deze omstandigheden ziet de rechtbank voldoende aanwijzingen dat dit bedrag aan een ander, te weten [klager] , is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning daarvan te bemoeilijken of te verhinderen. De rechtbank stelt vast dat die ander dit ook wist gegeven het feit dat het verdachte [verdachte] is die heeft bepaald dat [naam 2] het betreffende bedrag diende over te maken op een bankrekening van [klager] en [verdachte] één van de twee bestuurders is van [klager]
Proportionaliteit en subsidiariteitVoor zover is aangevoerd dat voortduring van het beslag strijdig is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, is de rechtbank van oordeel dat daarvan geen sprake is.
Ten aanzien van de proportionaliteit van het gelegde beslag overweegt de rechtbank als volgt.
Buiten het gegeven dat voor overtreding van artikel 420bis Sr een maximale boete van
€ 90.000 kan worden opgelegd, is door het Openbaar Ministerie een ontnemingsvordering aangekondigd en minimaal geschat op € 1.313.538. Door klager is gesteld dat de waarde van de woning van verdachte [verdachte] € 1.737.000 bedraagt en gesuggereerd dat het anderbeslag onder die omstandigheid als vexatoir is te beschouwen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat geenszins vaststaat dat na een eventuele veroordeling de uitwinning van de betreffende woning het door de verdediging genoemde bedrag zal opleveren. Nog daargelaten de stelling van het Openbaar Ministerie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals hiervoor genoemd een minimale schatting betreft.
Ten aanzien van de subsidiariteit overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte [verdachte] heeft geen reëel alternatief aangedragen, bijvoorbeeld in de vorm van een zekerheidstelling, teneinde het gelegde beslag op de betreffende bankrekening op te heffen.
Op grond van de hiervoor genoemde en de overige zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer, is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de ontnemingszaak aan verdachte [verdachte] de verplichting tot betaling aan de Staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Dit wederrechtelijk verkregen voordeel is door het Openbaar Ministerie, blijkens het proces-verbaal aanvraag machtiging tot handhaven van beslag als conservatoir beslag, gedateerd 13 maart 2023, minimaal geschat op € 1.313.538,-.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor – in dit geval – artikel 94a Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mr. K. Duker en mr. E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.