ECLI:NL:RBAMS:2023:4411

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
13/070371-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en verweer

Op 9 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 9 mei 2023 gestart, waarbij de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, aanwezig was, evenals de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. T. Mustafazade. Tijdens de zitting op 7 juni 2023 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante juridische gronden voor overlevering beoordeeld. De raadsvrouw voerde aan dat de detentieomstandigheden in Italië onacceptabel zijn en dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt voor schending van zijn rechten. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de Italiaanse autoriteiten voldoende garanties hebben gegeven dat de opgeëiste persoon niet in problematische detentiecentra zal worden geplaatst en dat hij toegang zal hebben tot de benodigde medische zorg.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Italië toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de geldigheid van het EAB en de afwezigheid van juridische bezwaren. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/070371-23 (EAB IV)
Datum uitspraak: 9 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 14 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 juli 2015 door de
Office of the Prosecutor of the Republic of Forlí(Italië) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1960,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 9 mei 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 mei 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T. Mustafazade, advocaat te Amsterdam, die waarneemt voor haar collega, M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak 23 mei 2023
De rechtbank heeft op 23 mei 2023 een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd is geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van de toetsing aan artikel 12 OLW.
Zitting 7 juni 2023
De behandeling van het EAB heeft, met instemming van partijen, in gewijzigde samenstelling plaatsgevonden op de zitting van 7 juni 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn daartoe gemachtigde raadsvrouw, mr. T. Mustafazade, advocaat te Amsterdam, die heeft waargenomen voor haar collega, M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam. De opgeëiste persoon heeft op 6 juni 2023 afstand gedaan van zijn recht ter zitting aanwezig te zijn.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 23 mei 2023

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 23 mei 2023. Hierin heeft de rechtbank in overweging 3 de grondslag en de inhoud van het EAB al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de informatie genoemd in de aanvullende informatie van 1 juni 2023 niet is afgegeven door een daartoe bevoegde persoon nu uit de e-mail niet de hoedanigheid van die persoon blijkt. Het betreft alleen een tekst in een niet ondertekend e-mail bericht. De overlevering dient daarom niet te worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verweer niet slaagt. Zoals de officier van justitie op de zitting heeft aangegeven, is het verzoek van het IRC om aanvullende informatie over de hoger beroepsprocedure verstuurd naar het e-mailadres dat bij de contactgegevens van de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB staat vermeld. Vervolgens is hierop bij e-mailbericht van 1 juni 2023 een antwoord gekomen. De rechtbank leidt hieruit af dat de verstrekte informatie afkomstig is van een daartoe bevoegde persoon namens de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank ziet in wat de raadsvrouw heeft aangevoerd geen reden om hieraan te twijfelen. De rechtbank verwerpt het verweer.
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [3]
De rechtbank leidt uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 1 juni 2023 af dat in hoger beroep op 9 december 2002 door de
Court of Appeal of Rome,definitief is geoordeeld over de schuld van de opgeëiste persoon en zijn veroordeling tot een straf, nadat de zaak, in feite en in rechte, opnieuw ten gronde is behandeld. Dit betekent dat alleen de procedure die heeft geleid tot het arrest van 9 december 2002 getoetst moet worden aan artikel 12 OLW. [4]
De rechtbank stelt verder vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest van 9 december 2002 heeft geleid. In het EAB is in rubriek D aangekruist dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, hij een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren, en de opgeëiste persoon op het proces ook daadwerkelijk door die advocaat is verdedigd.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de in artikel 12, aanhef en onder b, OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk zegels waarmede voorwerpen door of vanwege het bevoegd openbaar gezag verzegeld zijn verbreken, opheffen of beschadigen.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in Italië

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn in artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrecht zal worden geschonden als hij wordt overgeleverd aan Italië. De opgeëiste persoon behoeft specifieke zorg. Blijkens door de raadsvrouw overgelegde informatie heeft de opgeëiste persoon een psychiatrische aandoening. Meer precies lijdt hij aan een psychotisch ziektebeeld waarvoor hij dwangmedicatie toegediend heeft gekregen. Hij is van een reguliere penitentiaire inrichting overgeplaatst naar het PPC, en vervolgens naar een Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Ziekten (JCvSZ). Inmiddels verblijft hij weer in het PPC te Zaanstad. Op dit moment is niet duidelijk of de opgeëiste persoon in Italiaanse penitentiaire inrichtingen hiervoor adequate medische zorg zal kunnen krijgen. Om die reden wordt verzocht om de behandeling van het overleveringsverzoek aan te houden om een individuele detentiegarantie te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, waarin ingegaan wordt op de voor de opgeëiste persoon in het licht van zijn klachten benodigde, beschikbare gezondheidszorg.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de verstrekte garanties voldoende zijn om het gevaar voor schending van het in artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrecht weg te nemen. Er bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat de opgeëiste persoon geen toegang zal krijgen tot medische en psychiatrische zorg. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [5] Gelet op het meest recente rapport van de
European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie Antigone geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zes van die zestien detentiecentra (Centro Penitenziario Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwengevangenis, Nuoro) op dit moment geen algemeen gevaar meer. [6]
Zoals ook in eerdere procedures is gebeurd, heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum van het openbaar ministerie in deze zaak twee brieven van de Italiaanse autoriteiten van 2 en 4 maart 2020 aan het dossier toegevoegd, waarin is gegarandeerd dat overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen. [7] De Italiaanse autoriteiten hebben in bedoelde brieven bevestigd dat deze algemene detentiegarantie geldt voor alle door Nederland overgeleverde personen.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er, gelet op de verstrekte garanties, geen reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in de detentie-instellingen in Italië onderworpen zal worden aan een onmenselijke of vernederende behandeling.
Hetgeen van de zijde van de raadsvrouw is aangevoerd omtrent de mogelijk tekortschietende medische en/of psychiatrische zorg is niet nader onderbouwd met stukken. De raadsvrouw heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens naar voren gebracht waaruit volgt dat er in Italië een algemeen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling doordat gedetineerden met een psychiatrisch ziektebeeld in Italië niet de benodigde medische zorg krijgen. De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over dergelijke gegevens. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest voor de opgeëiste persoon is weggenomen.
Gelet op het voorgaande staat artikel 11 OLW niet in de weg aan het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 199 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Office of the Prosecutor of the Republic of Forlí(Italië) voor het feit dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU
4.Hof van Justitie 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628.