ECLI:NL:RBAMS:2023:3557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
13/086028-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in het Verenigd Koninkrijk

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Canterbury Crown Court in het Verenigd Koninkrijk. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 30 maart 2023 en betreft strafbare feiten die naar het recht van het Verenigd Koninkrijk zijn gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel risico is op onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw en de officier van justitie afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, waarbij is opgemerkt dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn en dat er een garantie is verstrekt met betrekking tot de detentieomstandigheden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/086028-23
Datum uitspraak: 31 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 maart 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 september 2020 door
the Canterbury Crown Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 mei 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat in Amsterdam.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet in samenhang met artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Toetsingskader

Ingevolge artikel 632 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (HSO) is titel VII van deze Overeenkomst van toepassing op Europese aanhoudingsbevelen die overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ vóór het eind van de overgangsperiode (
rechtbank: als bedoeld in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie) door een staat zijn uitgevaardigd, indien de gezochte persoon niet voor het eind van de overgangsperiode met het oog op de tenuitvoerlegging ervan is aangehouden.
Uit het dossier blijkt dat het EAB op 7 september 2020 is uitgevaardigd, maar dat de opgeëiste persoon pas op 28 maart 2023, na het eind van de overgangsperiode op 31 december 2020, is aangehouden op basis van dit EAB.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat onderhavig overleveringsverzoek moet worden beoordeeld aan de hand van de HSO en de Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst EU – VK Justitie en Veiligheid (
hierna: Uitvoeringswet).
Om die reden zal het EAB hierna als ‘aanhoudingsbevel’ (AB) worden aangeduid.

4.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van een
warrant of arrest at first instance dated 4 September 2020 issued at East Kent Magistrates Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van het Verenigde Koninkrijk ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het Verenigd Koninkrijk heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 599, vierde lid, van de HSO niet gedaan. [1] Toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, HSO kan dus niet achterwege blijven.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 599, eerste en tweede lid, HSO zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

6. De garantie als bedoeld in artikel 5 Uitvoeringswet jo. Artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om de zaak aan te houden, omdat de terugkeergarantie niet onvoorwaardelijk is. Daar moet meer duidelijkheid over komen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de terugkeergarantie voldoet.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Gelet op artikel 5 Uitvoeringswet jo. Artikel 6 OLW kan zijn overlevering daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) zal kunnen worden omgezet.
Bij brief van 6 mei 2023 is
on behalf of the Secretary of Statete Londen is de volgende garantie gegeven:
The UK undertakes that should [opgeëiste persoon] receive a custodial
sentence in the UK, he will, in accordance with section 153C of the Extradition Act
2003, be returned to the Netherlands as soon as is reasonably practicable after
the sentencing process in the UK has been completed, unless concrete grounds
relating to his rights of defense or to the proper administration of justice make his
presence in the UK essential pending a definitive decision on any procedural step
coming within the scope of the criminal proceedings relating to the offence
underlying the European Arrest Warrant (EAW). Such procedural steps may
include:
(a) The exhaustion of any available avenues of appeal;
(b) Consideration of confiscation; and
(c) The procedure for setting any period of imprisonment which will fall to be
served in default of payment of any financial penalty.
Please note that the return of [opgeëiste persoon] to the Netherlands will be facilitated under the Additional Protocol to the 1983 Council of Europe Convention on the Transfer of Sentenced Persons.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin zij soortgelijke terugkeergaranties voldoende heeft geacht [2] .
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e, VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2 Uitvoeringswet

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft om aanhouding van de zaak verzocht, omdat zij namens de opgeëiste persoon heeft verzocht bij de Britse officier van justitie om de strafvervolging over te dragen aan het Nederlandse openbaar ministerie omdat de feiten (deels) op Nederlands grondgebied zijn begaan. Hierop heeft de Britse officier van justitie geantwoord dit in overweging te nemen maar dat hiervoor nader onderzoek nodig is. De raadsvrouw heeft e-mailcorrespondentie hierover overgelegd en verzoekt om de uitkomst van dit onderzoek af te wachten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek. De behandeling van de zaak moet plaatsvinden in het land waar de rechtsorde is geschaad, in dit geval het Verenigd Koninkrijk. Daarbij zijn al twee medeverdachten in het Verenigd Koninkrijk vervolgd en veroordeeld. Het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens om de opgeëiste persoon te vervolgen voor de feiten in het AB.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden. De uitkomst van het eerst recent gedane verzoek aan de Britse officier van justitie is, mede gelet op zijn summiere niet inhoudelijke reactie daarop, een onzekere toekomstige gebeurtenis waar de rechtbank bij deze stand van zaken geen rekening mee kan houden in haar beoordeling. Daarom wordt het aanhoudingsverzoek afgewezen.
Het AB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder a, Uitvoeringswet kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- het bewijs bevindt zich in het Verenigd Koninkrijk;
- de medeverdachten bevinden zich in het Verenigd Koninkrijk of zijn daar al veroordeeld;
- het onderzoek is daar aangevangen;
- het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens om de opgeëiste persoon te vervolgen voor de feiten in het AB.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het AB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet wordt vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

8.Detentieomstandigheden (artikel 604, aanhef en onder c, HSO)

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om de zaak aan te houden, omdat de garantie dat de opgeëiste persoon niet in HMP Bedford wordt geplaatst te vaag is. De raadsvrouw vindt een verzoek om hardere garanties nodig zodat kan worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon in HMP Bedford wordt geplaatst.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentiegarantie voldoet.
Oordeel van de rechtbank
In het midden kan blijven of de rechtbank moet toetsen aan de criteria uit de rechtspraak van het Hof van Justitie in EAB-zaken of aan de rechtspraak van het EHRM. [3]
De Britse autoriteiten hebben bij brief van 5 mei 2023 meegedeeld dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk (“most likely”) zal worden geplaatst in HMP Elmley. Hoewel in ditzelfde bericht – kort gezegd – ook staat dat niet kan worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon in HMP Bedford wordt geplaatst, beperkt de toets van de rechtbank zich alleen tot toetsing van de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichtingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, deze persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [4] Dat is in dit geval HMP Elmley.
Dit betekent dat het vastgestelde reële gevaar dat gedetineerden in de penitentiaire inrichting HMP Bedford niet in de weg staat aan de overlevering van de opgeëiste persoon en dat de rechtbank in deze zaak (alleen) de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting HMP Elmley dient te onderzoeken.
De rechtbank concludeert dat er – afgezet tegen de jurisprudentie van het Hof van Justitie [5] – geen sprake is van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op grond waarvan kan worden geoordeeld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in de penitentiaire inrichting HMP Elmley zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Er is dus geen grond om een algemeen gevaar op schending van artikel 4 Handvest aan te nemen.
Dit betekent dat er geen aanleiding is om de tweede stap te zetten – zoals bedoeld in de voorgeschreven twee-stappen toets die volgt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie – en er dus geen ruimte is voor een beoordeling van het individuele risico.
De conclusie is dan ook dat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling.
Ook een beoordeling van het risico dat de opgeëiste persoon loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling op basis van de jurisprudentie van het EHRM [6] leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat van een dergelijk reëel risico. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de detentieomstandigheden niet in de weg staan aan overlevering.
Gelet op het voorgaande is het niet nodig om de zaak aan te houden om de door de raadsvrouw genoemde reden.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het AB voldoet aan de eisen van artikel 606 HSO en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, alsmede een garantie is verstrekt op grond van artikel 604, aanhef en onder c, HSO, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 14 en 55 Wet wapens en munitie en de artikelen 1, 2, 3 en 5 Uitvoeringswet en 604, 606 HSO.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Canterbury Crown Court(Verenigd Koninkrijk).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 mei 2023.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2020:5051.
3.Vergelijk rechtbank Amsterdam, 18 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6074.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru).
6.Muršić vs Croatia EHRM 20 oktober 2017, 7334/13, ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD000733413.