ECLI:NL:RBAMS:2022:6074

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
13/751574-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot strafbare feiten en detentieomstandigheden

Op 18 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk. De zaak betreft een vordering ex artikel 3 van de Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst EU – VK, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, werd verdacht van strafbare feiten die naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbaar zijn. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in het VK beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar is voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft de garantie van de Britse autoriteiten als voldoende beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, in Nederland zijn straf zal ondergaan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het aanhoudingsbevel voldoet aan de eisen van de relevante wetgeving en er geen belemmeringen zijn voor de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751574-21
RK nummer: 22/3873
Datum uitspraak: 18 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3 Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
EU – VK Justitie en Veiligheid (hierna: Uitvoeringswet) juncto artikel 23 Overleveringswet (hierna: OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 17 augustus 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Aanhoudingsbevel (AB) als bedoeld in artikel 598 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (hierna: HSO).
Dit AB is uitgevaardigd op 27 oktober 2020 door
the District Judge (Magistrates’ Court) sitting at Birmingham Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
verblijfadres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw S.W. Kuijpers, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Engelse taal.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Referte

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen weigeringsgronden aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg staan.

4.Toetsingskader

Ingevolge artikel 632 HSO is titel VII van deze Overeenkomst van toepassing op Europese aanhoudingsbevelen die overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ vóór het eind van de overgangsperiode (
rechtbank: als bedoeld in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie) door een staat zijn uitgevaardigd, indien de gezochte persoon niet voor het eind van de overgangsperiode met het oog op de tenuitvoerlegging ervan is aangehouden.
Uit het dossier blijkt dat het EAB op 27 oktober 2020 is uitgevaardigd, maar dat de opgeëiste persoon pas op 15 augustus 2022, na het einde van de overgangsperiode (te weten 31 december 2020), is aangehouden op basis van dit EAB.
Dit betekent dat dit overleveringsverzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van de HSO en de Uitvoeringswet.
Om die reden zal het EAB hierna als ‘aanhoudingsbevel’ (AB) worden aangeduid.

5.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van een ‘
warrant of arrest dated 11 February 2020 issued by District Judge sitting at Staffordshire Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van het Verenigde Koninkrijk ingesteld strafrechtelijk onderzoek in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.

6.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het Verenigd Koninkrijk heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 599, vierde lid, van de HSO niet gedaan. [1] Toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, HSO kan dus niet achterwege blijven.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de eisen die in artikel 599, eerste en tweede lid, HSO zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
feitelijke aanranding van de eerbaarheid

7. De garantie als bedoeld in artikel 604, aanhef en onder b HSO jo. artikel 5 Uitvoeringswet jo. artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Gelet op artikel 604, aanhef en onder b, HSO en artikel 5 Uitvoeringswet jo. artikel 6 OLW kan zijn overlevering daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna: VOGP) zal kunnen worden omgezet.
Bij brief van 6 september 2022 heeft de
UK Central Authority, Home Office on behalf of the Secretary of Statede volgende garantie gegeven:
“UNDERTAKING REGARDING SURRENDER OF [opgeëiste persoon] TO THE
NETHERLANDS
In accordance with the procedure under Article 604(b) of Title VII (Surrender) of the
UK-EU Trade and Co-operation Agreement between the European Union and the
United Kingdom you have requested that [opgeëiste persoon] (DoB: [geboortedag] 1999) be
returned to The Netherlands to serve any custodial sentence which is imposed by a
UK court in relation to the conduct for which his surrender to the UK from The
Netherlands has been sought.
The UK undertakes that should [opgeëiste persoon] receive a custodial sentence in the
UK, he will, in accordance with section 153C of the Extradition Act 2003, be returned
to The Netherlands as soon as is reasonably practicable after the sentencing process in the UK has been completed, unless concrete grounds relating to his rights of defence or to the proper administration of justice make his presence in the UK essential pending a definitive decision on any procedural step coming within the scope of the criminal proceedings relating to the offence underlying the European Arrest Warrant. Such procedural steps may include:
(a) The exhaustion of any available avenues of appeal;
(b) Consideration of confiscation; and
(c) The procedure for setting any period of imprisonment which will fall to be
served in default of payment of any financial penalty.
Please note that the return of [opgeëiste persoon] to The Netherlands will be facilitated under the Additional Protocol to the 1983 Council of Europe Convention on the Transfer of Sentenced Persons. Full details of any sentence imposed on [opgeëiste persoon] will be provided when he is returned to The Netherlands.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende. [2] De rechtbank vat de bovenstaande passage zo op dat, mocht de opgeëiste persoon tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden veroordeeld, de overbrenging naar Nederland zal plaatsvinden op grond van het VOGP.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e, VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd wanneer de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is, gelet op wat onder 6 is overwogen, voldaan.

8.Detentieomstandigheden (artikel 604, aanhef en onder c, HSO)

De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 7 september 2022, [3] in het bijzonder naar de overwegingen over het toetsingskader bij de beoordeling van detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk. Ook in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat in het midden kan blijven welk toetsingskader wordt toegepast omdat zowel bij toetsing aan het Unierecht, inclusief het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) en de uitleg van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna Hof van Justitie), als bij een beoordeling op basis van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), de conclusie is dat niet gebleken is dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De Britse autoriteiten hebben op 9 september 2022 meegedeeld dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk zal worden geplaatst in HMP [plaats 1] . Dit betekent dat het vastgestelde reële gevaar dat gedetineerden in de penitentiaire inirichting HMP [plaats 2] niet in de weg staat aan de overlevering van de opgeëiste persoon en dat de rechtbank in deze zaak (alleen) de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting HMP [plaats 1] dient te onderzoeken.
De rechtbank concludeert dat er – afgezet tegen de jurisprudentie van het Hof van Justitie [4] – geen sprake is van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op grond waarvan kan worden geoordeeld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in de penitentiaire inrichting HMP [plaats 1] zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Er is dus geen grond om een algemeen gevaar op schending van artikel 4 Handvest aan te nemen.
Dit betekent dat er geen aanleiding is om de tweede stap te zetten – zoals bedoeld in de voorgeschreven twee-stappen toets die volgt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie – en er dus geen ruimte is voor een beoordeling van het individuele risico.
De conclusie is dan ook dat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling.
Ook een beoordeling van het risico dat de opgeëiste persoon loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling op basis van de jurisprudentie van het EHRM [5] leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat van een dergelijk reëel risico. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de detentieomstandigheden niet in de weg staan aan overlevering.

9.Levenslange gevangenisstraf (artikel 604, aanhef en onder a, HSO)

Ten aanzien van één van de feiten
(robbery)waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, kan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd.
In het AB onder h) heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit hierover de volgende informatie opgenomen:
“Where a life sentence (whether mandatory or discretionary) is imposed the sentencing
judge determines what part of the sentence must be served in prison before the offender
may be considered for release on licence: that period is referred to as the minimum term.
Every person sentenced on indictment has the right to ask for a review of that minimum
term by the Court of Appeal.
The offender has to serve the appropriate minimum term that reflects the punitive element of the sentence. Once this punitive term of imprisonment has expired the offender enters into the risk element of the sentence. He may only be detained if he continues to present a risk to the public.
An independent Parole Board conducts a review of the prisoner's sentence once the
punitive element of the sentence has expired. A judge chairs this panel. An oral hearing
can take place to determine whether the prisoner' s detention should continue. The Parole Board must decide whether it is necessary for the protection of the public for the prisoner's detention to continue. At this hearing the prisoner has the right to be present, to be legally represented and to call and question witnesses.
The Parole Board can direct the release of the prisoner. If it decides that the prisoner
should not be released then a further hearing will take place within 2 years to review the
prisoner's detention and at regular intervals thereafter.
All life sentence prisoners are released under a licence that remains in force for the rest of their lives. The life licence can be revoked at any time if necessary on public protection
grounds.
In every case, including cases where a whole life term or a minimum term exceeding twenty years has been imposed, the prisoner may apply for exceptional or compassionate release under section 30 of the Crime (Sentences) Act 1997 and/or for release under the powers of the Royal Prerogative of Mercy.”
Bovenstaande informatie brengt met mee dat in het Verenigd Koninkrijk de mogelijkheid bestaat tot vervroegde invrijheidsstelling bij veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf – op verzoek of ten minste na twintig jaar. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding de overlevering afhankelijk te maken van een garantie als bedoeld in artikel 604 aanhef en onder a, Overleveringsovereenkomst.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het AB voldoet aan de eisen van artikel 606 HSO en er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 312 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 3 en 5 Uitvoeringswet en 599, 604 en 606 HSO.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Judge (Magistrates’ Court) sitting at Birmingham Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.
Aldus gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353.
2.Vergelijk rechtbank Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353.
3.Zie ECLI:NL:RBAMS:2022:5751, ter publicatie aangeboden.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru).
5.Muršić vs Croatia EHRM 20 oktober 2017, 7334/13, ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD000733413.