Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
hierna: de OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 maart 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (
hierna: het EAB).
Judge of the Crown Courtte Canterbury (Verenigd Koninkrijk (
hierna: het VK)) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[adres] ,
1.Procesgang
Home Officevan 20 april 2017.
hierna: het Hof van Justitie).
mr. J.J.M. Asbroek, het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat op 20 oktober 2020 om 12.30 uur uitspraak wordt gedaan.
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
Warrant of arrest at first instance issued by the Kent Magistrates Court sitting at Folkestonevan 7 december 2016.
Form Aonder 045 is weergegeven, namelijk dat de opgeëiste persoon als
Perpetratorwordt gezien, is duidelijk van welke feiten de opgeëiste persoon wordt verdacht en wat zijn betrokkenheid daarbij zou zijn.
4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
5.Gevolgen brexit voor de overleveringsprocedure
hierna: de EU) terug te trekken, op zichzelf beschouwd niet meebrengt dat de behandeling van het EAB in afwachting daarvan moet worden uitgesteld of geweigerd. Dit is alleen anders als er zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon, na terugtrekking van het VK uit de EU, het gevaar loopt dat hem zijn grondrechten en de rechten die hij ontleent aan kaderbesluiten worden ontnomen.
hierna: het EVRM). Dit doet vermoeden dat de rechten van personen die worden overgeleverd na het verstrijken van de overgangsperiode op 31 december 2020 niet langer zijn gewaarborgd. Dit vermoeden wordt versterkt door hetgeen bekend is geworden over de onderhandelingen tussen de EU en het VK. Daaruit blijkt dat het VK tot op heden niet concreet te kennen heeft gegeven dat het zich wil (blijven) verbinden aan het EVRM. De houding van het VK rechtvaardigt, kortom, geenszins een onverkort vertrouwen zoals dat gold toen het VK nog een lidstaat van de EU was.
RO. Ook de overige argumenten die door de raadsvrouw zijn aangevoerd voor weigering van de overlevering, zijn in dat arrest aan de orde geweest. Daarbij wordt opgemerkt dat een overleveringsverzoek ex nunc moet worden getoetst. Gekeken moet worden naar de stand van zaken op dit moment.
Human Rights Act 1998die geldt in het VK geeft inhoudelijk dezelfde rechten als het EVRM. Het EVRM is geïncorporeerd in de
Human Rights Act 1998. Daarnaast is het EVRM ook nog helemaal niet opgezegd.
Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie [6] (
hierna: het Akkoord) binnen afzienbare tijd, namelijk op 31 december 2020, verstrijkt.
ROkan worden toegepast in deze zaak, gelet op het feit dat het VK - in tegenstelling tot hetgeen ten tijde van het arrest
ROhet geval was - de EU inmiddels daadwerkelijk heeft verlaten.
RO. Evenals in de zaak
RO, moet de rechtbank zich buigen over een Brits EAB en evenals in de zaak
ROis op die beoordeling het kaderbesluit 2002/584/JBZ van toepassing, terwijl voorzienbaar is dat het VK op termijn, na een eventuele overlevering, niet meer gebonden is aan dat kaderbesluit, zodat een overgeleverde persoon zich in het VK niet meer kan beroepen op de rechten die dat kaderbesluit hem toekent.
ROnaar analogie moet worden toegepast in de onderhavige zaak.
RO(punt 52):
Dienaangaande zij opgemerkt dat (…) het Verenigd Koninkrijk (…) de bepalingen van artikel 3 EVRM heeft overgenomen in zijn nationale recht. De verdere deelname van die lidstaat aan dat verdrag is geenszins verbonden met zijn lidmaatschap van de Unie, zodat zijn besluit om zich terug te trekken uit de Unie geen invloed heeft op zijn verplichting om artikel 3 EVRM - waarmee artikel 4 van het Handvest overeenkomt - na te leven (…)”.
hierna: het IVBPR) van de Verenigde Naties.
hierna: het Handvest) en die overeenkomen met de artikelen 3 en 6 van het EVRM, niet zal waarborgen.
Review possible: The legal system of the issuing Member State allows for a review of the penalty or measure imposed - on request or at least after 20 years - aiming at a non execution of such penalty or measure,
RO, waarin is geoordeeld:
Aan deze beoordeling wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie – bij gebreke van een akkoord tussen deze lidstaat en de Unie ter zake – geen prejudiciële vraag kan worden gesteld aan het Hof met betrekking tot de bovengenoemde rechten. Zoals uit het voorgaande punt blijkt, moet de overgeleverde persoon namelijk al deze rechten kunnen inroepen voor de rechterlijke instanties van die lidstaat. Daarnaast zij eraan herinnerd dat de rechterlijke instanties die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van het Europees aanhoudingsbevel, niet steeds hebben kunnen gebruikmaken van het mechanisme van de prejudiciële procedure voor het Hof. Met name heeft het Hof, zoals de advocaat-generaal in punt 76 van zijn conclusie heeft opgemerkt, pas op 1 december 2014 – dat wil zeggen vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon – volledige rechtsmacht verkregen om het kaderbesluit uit te leggen, terwijl dit besluit sinds 1 januari 2004 in de lidstaten moest worden toegepast.”
20 april 2017 de volgende garantie gegeven:
In accordance with Article 5(3) of the Council Framework Decision on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States of 13 June 2002 (‘EAW FD’), you have requested that [opgeëiste persoon] ( [geboortedatum] 1979 ) be returned to the Netherlands to serve any custodial sentence which is imposed by a UK court in relation to the conduct for which his surrender to the UK from the Netherlands has been sought.
1. Moeten de artikelen 1, derde lid, en 5, punt 3, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ en de artikelen 1, onder a) en b), 3, derde lid en vierde lid, en 25 van Kaderbesluit 2008/909/JBZ zo worden uitgelegd, dat de uitvaardigende lidstaat als beslissingsstaat:
SFheeft het Hof van Justitie de prejudiciële vragen als volgt beantwoord:
1) Artikel 5, punt 3, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 3, ervan en met artikel 1, onder a), artikel 3, leden 3 en 4, en artikel 25 van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009, moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer de tenuitvoerleggingsstaat de overlevering van de persoon tegen wie – als onderdaan of ingezetene van die lidstaat – met het oog op strafvervolging een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, afhankelijk heeft gesteld van de voorwaarde dat die persoon, na te zijn berecht, wordt teruggezonden naar de tenuitvoerleggingsstaat om daar de vrijheidsstraf of de tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel te ondergaan die hem eventueel wordt opgelegd in de beslissingsstaat, deze staat is gehouden tot deze terugzending zodra die veroordeling onherroepelijk is geworden, tenzij concrete redenen in verband met de eerbiediging van de rechten van de verdediging van de betrokkene of de goede rechtsbedeling het noodzakelijk maken dat hij in de beslissingsstaat blijft tot een definitieve beslissing is genomen in andere procedurele stappen in het kader van de strafprocedure betreffende het strafbare feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt.
the Home Office, International Criminality Unit. Deze garantie luidt als volgt:
In accordance with Article 5(3) of the Council Framework Decision on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States of 13 June 2002 (‘EAW FD’), you have requested that [opgeëiste persoon] ( [geboortedatum] 1979 ) be returned to the Netherlands to serve any custodial sentence which is imposed by a UK court in relation to the conduct for which his surrender to the UK from the Netherlands has been sought.
SFheeft geoordeeld. Kaderbesluit 2008/909/JBZ zal echter na 31 december 2020, en dus na een eventuele veroordeling, niet meer van kracht zijn tussen Nederland en het VK.
SF. De vraag is echter of de uitleg die de Britse autoriteiten daaraan geven aansluit bij de uitleg van het Hof van Justitie.
SF. Het VK mag de teruglevering dan ook niet afhankelijk stellen van het afronden van deze procedures. Dat maakt dat de garantie - zoals deze nu voorligt - niet voldoet aan de vereisten. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
hierna: het VOGP) van toepassing.
RO(punt 58) moet worden beoordeeld of het VK een bepaling van nationaal recht kent die de essentiële inhoud van het recht op terugkeer waarborgt en die ook na het verstrijken van de overgangsperiode van kracht zal zijn. Naar de rechtbank ambtshalve bekend is, bevat de wetgeving van Engeland en Wales een recht op terugkeer voor personen die worden uitgeleverd door een niet-lidstaat van de EU (
Section 153C Extradition Act 2003). Er is verder niet gebleken van een tastbare aanwijzing dat het VK deze bepaling ten nadele van opgeëiste personen zal wijzigen.
SFis geoordeeld door het Hof van Justitie, mag de duur van de in het VK opgelegde sanctie alleen worden aangepast onder de strikte voorwaarden van artikel 8, tweede lid, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ. Dit houdt in dat een in het VK aan de opgeëiste persoon opgelegde en onherroepelijk geworden vrijheidsstraf, na zijn terugkeer in Nederland op basis van voornoemd Kaderbesluit, niet naar Nederlandse maatstaven mag worden omgezet.
hierna: de WOTS). Het VOGP biedt de mogelijkheid de straf naar Nederlandse maatstaven aan te passen. Aangezien kaderbesluit 2008/909/JBZ dan niet meer geldt voor het VK en het VOGP de mogelijkheid tot aanpassing van de straf biedt, kan niet worden gesteld dat de rechtspositie van de opgeëiste persoon daardoor na 31 december 2020 zal verslechteren.
Section 153C Extradition Act 2003de grondslag voor terugkeer van de opgeëiste persoon naar Nederland, in samenhang met het VOGP en de WOTS.
SFonder punt 61, waar de raadsvrouw aan refereert, behoort naar het oordeel van de rechtbank niet tot de essentiële inhoud van het recht op terugkeer als bedoeld in het arrest
RO.
- Het onderzoek is in het VK aangevangen.
- De verdovende middelen waren voor het VK bestemd en in het VK ingevoerd.
- Een medeverdachte is voor deze zaak aangehouden in het VK.
8.Detentieomstandigheden in het VK
HM Prison & Probation Serviceis op 4 september 2020 het navolgende meegedeeld met betrekking tot de penitentiaire inrichting waar de opgeëiste persoon zal worden geplaatst na overlevering aan het VK:
The EAW for [opgeëiste persoon] was issued by Canterbury Crown Court and it is likely that a trial
HMP Birminghamen
HMP Bedfordeen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling.
[partij] en [partij]voortvloeiende toetsingskader is nog steeds van toepassing. [10]
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(
hierna: het CPT) van 30 april 2020. Gelet op de bevindingen van het CPT, stelt de opgeëiste persoon zich primair op het standpunt dat de detentieomstandigheden in de Britse penitentiaire inrichtingen nog steeds dusdanig zijn dat van overlevering op dit moment geen sprake kan zijn.
Urgent Notification Procedure” gestart, te weten in Bristol en Feltham.
HMP Elmleygeplaatst, maar ook over die penitenitiair inrichting bestaan zorgen. Bij de laatste inspecties, in april en mei 2019, werd waargenomen dat het deze penitentiaire inrichting niet was gelukt om verbetering te realiseren sinds de voorlaatste inspectie en oversteeg het aantal gedetineerden de normale capaciteit.
HMP Elmleygeplaatst.
personal spacehebben en evenmin zijn er aanwijzingen dat de andere detentieomstandigheden zo slecht zijn dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling. Er bestaat ook geen aanleiding tot het stellen van nadere vragen hieromtrent.
MLheeft geoordeeld [11] , is de uitvoerende rechterlijke autoriteit verplicht uitsluitend de detentieomstandigheden te onderzoeken in penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis.
HMP Elmley.Plaatsing in
HMP Birminghamen
HMP Bedfordis in uitzonderlijke omstandigheden niet uitgesloten, maar onwaarschijnlijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling vanwege de detentieomstandigheden in
HMP Birminghamen
HMP Bedford.
HMP Elmleyte onderzoeken.
HMP Elmleyzijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld.
HMP Elmleyniet genoemd in het rapport van het CPT en is de rechtbank niet gebleken dat ten aanzien van deze penitentiaire inrichting een
Urgent Notification Procedureis gestart door de Britse
Chief Prison Inspector.
HMP Elmley.
9.Slotsom
10.Toepasselijke wetsartikelen
11.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan de
Judge of the Crown Courtte Canterbury (VK).