ECLI:NL:RBAMS:2023:3555

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
13/074910-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en rechtsstaat in Hongarije

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Hongarije. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Hongarije, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is gedetineerd. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 17 mei 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, en de raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon heeft verweren ingebracht met betrekking tot de detentieomstandigheden in Hongarije, waarbij hij stelde dat er sprake is van overbevolking en onmenselijke behandeling in de gevangenis. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen algemeen gevaar is voor onmenselijke behandeling in Hongarije, en dat de detentieomstandigheden geen belemmering vormen voor de overlevering.

Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er structurele gebreken zijn in de Hongaarse rechtsstaat die het recht op een eerlijk proces in gevaar zouden kunnen brengen. De rechtbank heeft deze argumenten overwogen, maar geconcludeerd dat er op dit moment geen objectieve gegevens zijn die wijzen op een schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Hongaarse autoriteiten toegestaan, waarbij zij zich baseerde op eerdere uitspraken en de huidige situatie in Hongarije.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/074910-23
Datum uitspraak: 31 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 22 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 oktober 2022 door
the District Court of Szombathely, Hongarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 mei 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat in Amersfoort en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
arrest warrant No. 18020/212-34/2022.bü issued on 05 September 2022 by the Criminal Unit of the Police Station of Celldömölk, which was approved by the District Prosecution Office of Sárvár on 19 October 2022.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Hongaars recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw brengt naar voren dat de opgeëiste persoon haar heeft verteld dat in de gevangenis in Celldömölk (waar hij waarschijnlijk terecht zal komen) sprake is van overbevolking. Er is geen afgeschermd toilet in de cel. Daarnaast is er veel agressie tussen medegedetineerden en behandelen de cipiers de gedetineerden niet als mensen. Er is dus sprake van een onmenselijke behandeling. Het verhaal van de opgeëiste persoon wordt bevestigd door het rapport van
the Hungarian Helsinki Committeevan 22 november 2022.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat deze rechtbank eerder heeft geoordeeld dat in Hongaarse detentie-instellingen niet langer sprake is van een algemeen gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling. Het individuele gevaar van een dergelijke behandeling hoeft daarom niet te worden onderzocht, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 27 augustus 2019 [4] heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat niet langer sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse detentie-instellingen. De rechtbank beschikte toen niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Hongarije die leidden tot het oordeel dat gedetineerden in Hongarije een gevaar liepen van een onmenselijke of vernederende behandeling. In die situatie is sindsdien niets veranderd. De enkele verwijzing naar het door de raadsvrouw overgelegde rapport van
the Hungarian Helsinki Committeeis daartoe onvoldoende. De detentieomstandigheden in Hongarije staan niet aan overlevering aan de Hongaarse autoriteiten in de weg.
6. Artikel 11 OLW; artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU (hierna: Handvest)
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat in Hongarije sprake is van structurele en fundamentele gebreken die een nadelig effect hebben op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, waardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces (artikel 47 van het Handvest) in de kern wordt aangetast. De zaken zouden volgens de opgeëiste persoon snel worden afgedaan, er zou nauwelijks naar verdachten worden geluisterd en alles lijkt van tevoren al op papier te staan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er op dit moment geen objectieve gegevens zijn waaruit volgt dat sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces.
Het oordeel van de rechtbank
In een tussenuitspraak van 16 augustus 2018 [5] heeft de rechtbank uitleg gegeven aan het arrest van 25 juli 2018 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) in de zaak C-216/18 PPU [6] . Hierin is een drietal vragen geformuleerd die achtereenvolgens beantwoord moeten worden indien een beroep wordt gedaan op artikel 47 van het Handvest, waarbij de eerste vraag als volgt is geformuleerd:
Dreigt een reëel gevaar dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast wegens structurele of fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat betreft, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van die staat in gevaar brengen?
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zorgelijke situatie in Hongarije. Echter, zij is ook – met de officier van justitie – van oordeel dat de hiervoor genoemde eerste vraag op dit moment ontkennend moeten worden beantwoord. Uit de op dit moment beschikbare gegevens kan niet worden afgeleid dat de geconstateerde gebreken de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Hongarije dusdanig in gevaar brengen, dat hierdoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 17 oktober 2019 [7] . Hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht maakt dit niet anders.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Szombathely(Hongarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.ECLI:EU:C:2018:586 (Zaak LM).