ECLI:NL:RBAMS:2024:1802

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
13/014790-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Hongarije met betrekking tot mensensmokkel en detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 maart 2024 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Hongarije. De zaak betreft de overlevering van een Oekraïense man, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, specifiek mensensmokkel. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 6 maart 2024 in aanwezigheid van de officier van justitie en de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, behandeld. De raadsvrouw betoogde dat het EAB onvoldoende duidelijkheid biedt over de strafbare feiten en de rol van de opgeëiste persoon binnen de criminele organisatie. De officier van justitie daarentegen stelde dat het EAB voldoende informatie bevatte om de overlevering te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsvrouw over de detentieomstandigheden in Hongarije en de medische situatie van de opgeëiste persoon overwogen, maar oordeelde dat er geen bewijs was van een algemeen gevaar voor onmenselijke behandeling in Hongarije. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij zich baseerde op de informatie in het EAB en de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/014790-24
Datum uitspraak: 20 maart 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 24 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 januari 2024 door
the District Court in Szombathely, Hongarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteland] op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 maart 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Oekraïense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van
the National Bureau of Investigation, Department of Combatting International Crimes, Division for Combatting Illegal Migration, van 11 september 2023, met nummer 29022/689/2023.bü. Dit bevel is op 4 januari 2024 goedgekeurd door
the District Prosecution Office in Szombathely(Hongarije) onder nummer B.2551/2023/7.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Hongaars recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat – mede gelet op het in het EAB aangekruiste lijstfeit van ‘deelneming aan een criminele organisatie’ en het ontbreken van de bijbehorende strafbaarstelling – in het EAB onvoldoende duidelijk is omschreven van welk strafbaar feit de opgeëiste persoon wordt verdacht en welke rol hij binnen de gestelde criminele organisatie zou hebben vervuld. Bovendien is onduidelijk welke nationaliteit de gesmokkelde personen hadden en of het asielzoekers betrof. Dat is van belang bij de beoordeling of de Hongaarse strafbaarstelling in strijd is met het Unierecht. De raadsvrouw heeft om die reden verzocht de behandeling van de zaak aan te houden en de Hongaarse autoriteiten vragen te stellen over de feiten waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in het EAB genoegzaam is omschreven waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht. Hoewel de nationaliteit van de gesmokkelde personen niet bekend is, kan wel worden vastgesteld dat zij niet over de Hongaarse nationaliteit beschikten, dat zij vanuit het buitenland op het Hongaarse grondgebied zijn gebracht, dat zij geen asiel in Hongarije hebben aangevraagd en dat zij over het grondgebied van Hongarije verder zijn vervoerd naar een ander land.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank is van oordeel dat in het EAB de verdenking voor het strafbare feit waarvoor de overlevering wordt verzocht voldoende duidelijk is omschreven, nu deze informatie bevat over de datum, plaats en mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij dit feit. De rechtbank heeft kennisgenomen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 november 2021 in de zaak C-821/19, Commissie tegen Hongarije, over de strafbaarstelling van artikel 353 van de Hongaarse strafwet uit 2012 (ECLI:EU:C:2021:930). Daarin heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat personen en organisaties niet strafrechtelijk mogen worden vervolgd, omdat zij bijstand verlenen aan derdelanders die volgens het nationale recht geen recht hebben op internationale bescherming. Een verbod voor dergelijke personen of organisaties om zones dichtbij de grens te betreden kan in bepaalde gevallen in strijd zijn met het Unierecht.
Uit het EAB volgt dat deze strafbaarstelling (artikel 353 van de Hongaarse strafwet 2012) ten grondslag ligt aan de verdenking, waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht. Gelet op dit arrest van het Hof van Justitie kán deze strafbepaling dus in strijd zijn met het Unierecht als de gesmokkelde personen asielzoekers betreffen.
Op basis van de feitenomschrijving in het EAB en het A-formulier stelt de rechtbank vast dat het in het onderhavige geval een verdenking betreft van mensensmokkel, waarbij personen vanaf de grens tussen Servië en Hongarije in slechte omstandigheden over het Hongaarse grondgebied zijn vervoerd en zijn overgebracht naar de grens met Oostenrijk, waarbij sprake was van financieel gewin. Ondanks dat de nationaliteit van de gesmokkelde personen niet bekend is, leidt de rechtbank hieruit af dat het in ieder geval geen personen betreft die internationale bescherming (asielzoekers) wensen in Hongarije, zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie. Daarmee valt het handelen waarvan de opgeëiste persoon wordt verdachte buiten de reikwijdte van dit arrest en ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om hierover nadere vragen te stellen aan de Hongaarse autoriteiten.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 1 te weten:
deelneming aan een criminele organisatie.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of het strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [4]
Op basis van wat de raadsvrouw heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Uit het EAB volgt verder dat op dit feit naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld. Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [5]

6.Weigeringsgrond artikel 11 OLW: detentieomstandigheden Hongarije

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich onder verwijzing naar de rapportage van het
Hungarian Helsinki Commitee(HHC) van 17 december 2023 op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om bij de Hongaarse autoriteiten garanties op te vragen met betrekking tot het waarborgen van de medische gezondheid van de opgeëiste persoon. In de rapportage wordt vermeld dat in verschillende detentie-instellingen sprake is van overbevolking, personeelsgebrek, onvoldoende voedingsmiddelen en blootstelling aan extreme weersomstandigheden. De opgeëiste persoon is HIV-besmet en heeft longemfyseem, waarvoor hij afhankelijk is van medicatie. Ook verblijft hij momenteel op een psychiatrische afdeling en is hij ondervoed. Het is in zijn belang dat hij zijn medicatie op de juiste tijdstippen krijgt, voldoende eet en drinkt en de psychiatrische zorg krijgt die hij nodig heeft.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het HHC niet onafhankelijk is en dat het rapport geen objectieve, concrete en nauwkeurig bijgewerkte gegevens bevat om een algemeen gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling in detentie-instellingen in Hongarije aan te nemen. Bovendien zijn de eerder waargenomen zorgelijke detentie-omstandigheden voor de rechtbank geen aanleiding geweest om een algemeen gevaar aan te nemen en aanvullende garanties te vragen (ECLI:NL:RBAMS:2023:3555). Uit het rapport blijkt niet dat deze omstandigheden sindsdien zijn verslechterd. Ook de medische zorg die de opgeëiste persoon ontvangt, is geen reden om aanvullende garanties te vragen nu zijn medische gegevens bij de feitelijke overlevering aan de Hongaarse autoriteiten kunnen worden overgedragen, zodat hij aldaar de juiste zorg krijgt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van het HHC geen objectieve, concrete en nauwkeurig bijgewerkte gegevens bevat op basis waarvan kan worden aangenomen dat er een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in detentie-instellingen in Hongarije worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De medische situatie van de opgeëiste persoon maakt dat niet anders. Deze informatie kan bij de feitelijke overlevering door de officier van justitie aan de Hongaarse autoriteiten worden verstrekt, zodat hem de nodige medische zorg kan worden verleend.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Szombathely, Hongarije voor het feit zoal dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.W.T. Klappe en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
5.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.