ECLI:NL:RBAMS:2023:3534

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
22/6284
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing sollicitatieplicht op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger uit Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser had een aanvraag ingediend voor een ontheffing van de sollicitatieplicht, die voortvloeit uit de Participatiewet. Het college had eerder aan eiser een tijdelijke ontheffing verleend tot 1 november 2023, maar eiser verzocht om een algehele ontheffing of een ontheffing voor een langere periode van vijf jaar, omdat hij deze nodig had in verband met de aanvraag van een verblijfvergunning voor zijn Russische partner. Het college weigerde deze aanvraag, stellende dat de situatie van eiser niet uitzonderlijk genoeg was om een langere ontheffing te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om geen algehele ontheffing te verlenen, omdat de wens van eiser om niet onderworpen te worden aan het middelenvereiste geen dringende reden oplevert voor een langere ontheffing. De rechtbank benadrukte dat de ontheffing van de sollicitatieplicht in principe maximaal een jaar kan duren, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, wat in dit geval niet werd aangetoond. Eiser had zijn betoog over motiverings- en zorgvuldigheidsgebreken niet voldoende onderbouwd, waardoor dit niet kon slagen. De rechtbank concludeerde dat eiser geen gelijk kreeg en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/6284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. E. Stap),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder (het college)
(gemachtigde: mr. D. Ahmed).

Inleiding

Met een besluit van 1 augustus 2022 heeft het college aan eiser een ontheffing van de sollicitatieplicht op grond van de Participatiewet (Pw) verleend tot en met
1 november 2023.
Met het bestreden besluit van 15 november 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser en het college zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of het college eiser in redelijkheid een ontheffing van de sollicitatieplicht heeft verleend tot en met 1 november 2023. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
3. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering. Bij deze uitkering horen algemene verplichtingen. Eén van die verplichtingen is de sollicitatieplicht. [1] Op 1 augustus 2022 heeft het college eiser een ontheffing van de sollicitatieplicht verleend tot 1 november 2023.
4. Aan het bestreden besluit heeft het college het volgende ten grondslag gekegd. De gemeente verleent ontheffingen voor de duur van maximaal een jaar. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan, aldus het college, een ontheffing van langer dan een jaar worden verleend. Eiser heeft aangegeven dat hij een ontheffing van vijf jaar nodig heeft van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) inzake de aanvraag van een verblijfvergunning voor zijn Russische partner. Deze omstandigheid is volgens het college geen uitzonderlijk geval. Daarom kan hem geen algehele ontheffing, dan wel een ontheffing voor langer dan een jaar worden verleend.
Standpunt van eiser
5. Eiser vindt dat hij in aanmerking komt voor een algehele ontheffing, dan wel een ontheffing van, zo begrijpt de rechtbank, vijf jaar. Hij voert hiertoe aan dat zijn situatie uitzonderlijk genoeg is. Bovendien acht eiser het bestreden besluit in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheid- en motiveringsbeginsel. [2] Verder heeft het college volgens eiser in redelijkheid niet tot het bestreden besluit kunnen komen.
Het oordeel van de rechtbank
6. Een bijstandsgerechtigde persoon is, kort gezegd, verplicht te solliciteren op algemeen geaccepteerde arbeid. [3] Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing verlenen van de sollicitatieplicht. [4] Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) vergt de afweging of sprake is van dringende redenen die ontheffing van de sollicitatieplicht rechtvaardigen een individuele beoordeling. [5] Ook geldt volgens vaste rechtspraak dat het college beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt bij de bepaling van de termijn van een tijdelijke ontheffing van de sollicitatieverplichting. [6]
7. De bijstandsverlening is erop gericht om degenen die daartoe in staat zijn te stimuleren om betaald werk te vinden. Voor degenen die dat nog niet kunnen, wordt gezocht naar mogelijkheden om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Uitgangspunt is dan ook dat een besluit om verplichtingen voor onbepaalde tijd niet aan een belanghebbende op te leggen, of om zonder tijdsbepaling ontheffing te verlenen van verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling, in strijd is met de doelstelling en uitgangspunten van de Pw. [7]
8. De rechtbank overweegt dat, blijkens hetgeen eiser heeft aangevoerd, de ontheffing die eiser van het college verlangt, te maken heeft met het zogenoemde middelenvereiste in de vreemdelingenwetgeving. Het middelenvereiste houdt in dat de toelating en het verblijf van vreemdelingen afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de vreemdeling of degene bij wie hij wil verblijven. Het middelenvereiste geldt niet als een omstandigheid genoemd in paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (B) aan de orde is. Eén van die omstandigheden is het vijf jaar ontheven zijn van de sollicitatieplicht.
9. De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een algehele ontheffing van de sollicitatieplicht, dan wel voor een ontheffing voor langer dan een jaar. Gelet op hetgeen de rechtbank onder 7. heeft overwogen is voor een algehele ontheffing of ontheffing voor onbepaalde tijd geen plaats. Verder geldt dat de wens van eiser om niet onderworpen te worden aan het middelenvereiste, waardoor zijn partner in Nederland zou kunnen worden toegelaten, op zich zelf genomen geen dringende reden oplevert om voor een langere periode ontheffing te verlenen. De dringende redenen moeten verband houden met de onmogelijkheid van eiser om te werken en daarvan is niet gebleken.
10. Eiser heeft zijn betoog dat sprake is van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek niet nader onderbouwd. Alleen daarom al kan dat betoog niet slagen.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
12. Voor een vergoeding van eisers proceskosten of het door hem betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. van ‘t Hoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9, eerste lid, van de Pw.
2.Artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 9, eerste lid en onder a, van de Pw.
4.Artikel 9, tweede lid, van de Pw.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2009:BI1015.
6.Zie de uitspraak van de Raad van 1 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7208.
7.Zie de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO0490, en 17 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6325.