ECLI:NL:RBAMS:2023:3269

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
C/13/724119 / HA ZA 22-832
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en geheimhoudingsbeding in internationale context

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2023, staat de aansprakelijkheid van een bestuurder centraal in het kader van een vennootschap die in financiële problemen verkeert. De eiser, SCR Solutions Limited, had een overeenkomst gesloten met Efficiency en Holding voor de verkoop van machines voor de productie van AdBlue. Na het niet nakomen van betalingsverplichtingen door Efficiency, die in staat van faillissement was verklaard, vorderde SCR schadevergoeding van de bestuurder, [gedaagde]. De rechtbank beoordeelt of [gedaagde] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor het aangaan van de overeenkomst, ondanks dat hij op dat moment meende dat er voldoende vooruitzicht op inkomsten was. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] niet wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat Efficiency niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen, en wijst de vorderingen van SCR af. Tevens wordt de vordering van [gedaagde] in reconventie, die stelde dat SCR het geheimhoudingsbeding had geschonden, afgewezen. De rechtbank oordeelt dat SCR niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat [gedaagde] geen schade heeft aangetoond. De proceskosten worden toegewezen aan [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/724119 / HA ZA 22-832
Vonnis van 24 mei 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
SCR SOLUTIONS LIMITED,
gevestigd te Tauranga (Nieuw-Zeeland),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. L.S. Kerkman te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] (Spanje),
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. S.R. van der Boom te Alkmaar.
Partijen worden hierna SCR en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 juli 2022, met producties,
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het tussenvonnis van 29 maart 2023 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 april 2023 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Daarna is bepaald dat vandaag een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
SCR produceert en verkoopt in Nieuw-Zeeland een product genaamd AdBlue. AdBlue is de handelsnaam voor een 32,5%-oplossing van ureum in gedemineraliseerd water. AdBlue wordt gebruikt als toevoeging aan brandstof voor dieselvoertuigen voorzien van een zogenoemd ‘selective catalic reduction’ systeem en is bedoeld om de uitstoot van stikstofoxide door deze voertuigen te beperken.
2.2.
De in Nederland gevestigde rechtspersoon SCR Efficiency Solutions B.V. (hierna: Efficiency) en de in Cyprus gevestigde rechtspersoon SCR Solutions Holding Ltd. (hierna: Holding) legden zich toe op de productie en verkoop van machines voor de productie van AdBlue.
2.3.
[gedaagde] is sinds 11 maart 2020 enig bestuurder van Efficiency. Daarnaast was [gedaagde] tot de eerste helft van 2022 bestuurder van Holding.
2.4.
SCR heeft op 12 november 2018 een overeenkomst met Efficiency en Holding gesloten op basis waarvan – samengevat – Efficiency en Holding voor € 495.200,00 twee machines voor de productie van AdBlue aan SCR hebben verkocht (hierna: de overeenkomst).
2.5.
SCR heeft in 2019 € 445.680,00 (90% van de koopprijs) aan Efficiency en Holding betaald.
2.6.
Op 30 oktober 2019 is één machine aan SCR geleverd.
2.7.
Daarna zijn SCR enerzijds en Efficiency en Holding anderzijds verwikkeld geraakt in een discussie over de nakoming van de verplichtingen van Efficiency en Holding op basis van de overeenkomst. SCR, Efficiency en Holding zijn daarover met elkaar in overleg getreden.
2.8.
In het kader van dat overleg hebben Efficiency en Holding op 4 december 2020 – samengevat – aan SCR gemaild dat zij nog in afwachting zijn van een opdracht en dat zij daarom op dat moment niet in staat zijn iets aan SCR te betalen. Daarbij hebben Efficiency en Holding geschreven dat zij verwachten dat op korte termijn – na de verstrekking van die opdracht – wel te kunnen doen. Verder hebben Efficiency en Holding aan SCR voorgesteld om een eerste termijnbetaling aan SCR uiterlijk op 30 januari 2021 te laten plaatsvinden.
2.9.
In haar reactie daarop van 10 december 2020 heeft SCR ingestemd met het voorstel van Efficiency en Holding.
2.10.
Vervolgens hebben SCR enerzijds en Efficiency, Holding en [gedaagde] anderzijds op 14 december 2020 een vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) ondertekend. De VSO bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“ 1. SCR Efficiency and SCR Holding shall pay to SCR a total amount of € 200,000 (…(the “Settlement Amount”). SCR Efficiency and SCR Holding shall be jointly and severally (…) liable for payment of the Settlement Amount.
2. Payment of the Settlement Amount to SCR shall be made without compensation
or set-off (…) in ten (..) equal and consecutive monthly terms of € 20,000 each on the last day of the month concerned (the “Payment Date’), the first of which terms will become payable on 30st January 2021, (…).
3. In case SCR Efficiency and Holding fail to pay any term of the Settlement Amount at the Payment Date of such term, SCR shall give SCR Efficiency and SCR Holding notice of default per e-mail and registered post and grant SCR Efficiency and SCR Holding a period of seven (…) days to fulfil its obligations. (…)
6. The Parties will keep the contents and existence of this Agreement, the Purchase Agreement (and the performance of said Purchase Agreement), the correspondence correlating this Agreement and the Purchase Agreement confidential and thus not share these with third parties and shall not give any reference or information to third parties, on or without requests from such parties, about the companies SCR Efficiency and SCR Holding neither regarding its directors nor the technology.
(…)
8. This Agreement is governed by Dutch law. Any dispute resulting from or in connection with it shall be settled in the first instance exclusively by the district court in Amsterdam, the Netherlands.”
2.11.
Kort nadat de eerste betalingstermijn op 31 januari 2021 opeisbaar was geworden, heeft [gedaagde] – namens Efficiency – aan SCR laten weten dat Efficiency de in de VSO afgesproken termijnbedragen niet kan voldoen. Efficiency heeft daarna niets meer aan SCR betaald.
2.12.
Bij vonnis van 18 mei 2021 heeft de rechtbank Rotterdam – op verzoek van SCR – Efficiency in staat van faillissement verklaard.
2.13.
SCR heeft [gedaagde] bij brief van 6 mei 2022 gesommeerd tot betaling van € 200.000,00, vermeerderd met rente. [gedaagde] heeft daaraan geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
SCR vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- voor recht verklaart dat [gedaagde] door ondertekening van de VSO onrechtmatig jegens SCR heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door SCR als gevolg daarvan geleden schade,
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat,
- [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van SCR, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van SCR in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- voor recht verklaart dat SCR onrechtmatig jegens [gedaagde] handelt door te handelen in strijd met artikel 6 van de VSO en dat SCR aansprakelijk is voor de schade van [gedaagde] als gevolg van dat handelen,
- SCR veroordeelt zich te onthouden van het schenden van het geheimhoudingsbeding in artikel 6 van de VSO, op straffe van een dwangsom,
- SCR veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat,
- SCR veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.5.
SCR voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Dit is een internationale zaak, omdat SCR in Nieuw-Zeeland is gevestigd en [gedaagde] in Spanje woont. Daarom moet de rechtbank eerst ambtshalve haar internationale bevoegdheid (rechtsmacht) en het toepasselijk recht vaststellen.
4.2.
Artikel 8 VSO bevat een forumkeuze voor deze rechtbank. SCR heeft onweersproken toegelicht dat het onderhavige geschil ook onder de reikwijdte van die forumkeuze valt, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Dit betekent dat de rechtbank rechtsmacht heeft op grond van artikel 25 van de Brussel I bis-Verordening. [1]
4.3.
Daarnaast bevat artikel 8 VSO een rechtskeuze voor Nederlands recht. SCR heeft onweersproken toegelicht dat het onderhavige geschil onder de reikwijdte van die rechtskeuze valt, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Verder is de vordering van SCR gegrond op onrechtmatige daad (externe bestuurdersaansprakelijkheid) en hebben partijen hun stellingen dienaangaande gebaseerd op het Nederlandse recht. Dat merkt de rechtbank voor zover nodig aan als een impliciete rechtskeuze voor Nederlands recht die voldoende duidelijk blijkt uit de omstandigheden van het geval. Daarom komt de rechtbank op grond van 14 van de Rome II-Verordening [2] uit op de toepasselijkheid van Nederlands recht.
in conventie
Bestuurdersaansprakelijkheid?
4.4.
SCR stelt dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bestuurder van Efficiency de VSO heeft ondertekend, terwijl hij op dat moment wist of behoorde te weten dat Efficiency niet in staat zou zijn om aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de VSO te voldoen. Door desondanks de VSO namens Efficiency aan te gaan, heeft [gedaagde] volgens SCR onrechtmatig jegens haar gehandeld en is [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die SCR als gevolg daarvan heeft geleden.
4.5.
De door SCR gestelde bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde] moet worden beoordeeld aan de hand van het toetsingskader zoals dat volgt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Daaruit volgt dat indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. [3]
4.6.
Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder (onder meer) worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. [4] In de kern houdt deze zogenoemde ‘Beklamel-norm’ de eis in dat de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap als gevolg van zijn handelen schade zou lijden. [5]
4.7.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ligt het op de weg van de benadeelde schuldeiser (in dit geval: SCR) om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de betrokken bestuurder (in dit geval: [gedaagde] ) persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.8.
De eerste voorwaarde is dat de vordering van SCR uit hoofde van de VSO onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt. Aan deze voorwaarde is voldaan. De vordering van SCR uit hoofde van de VSO is onbetaald gebleven. Efficiency is in staat van faillissement verklaard en op dit moment is niet duidelijk hoe dat faillissement zal worden afgewikkeld. Daarnaast heeft SCR tijdens de zitting onweersproken toegelicht dat verhaal op Holding niet mogelijk was. Verder heeft [gedaagde] daarover tijdens de zitting verklaard dat – naar zijn weten – Holding haar activiteiten heeft gestaakt. Bij deze stand van zaken gaat de rechtbank er dan ook van uit dat de vordering die SCR uit hoofde van de VSO heeft op Efficiency en Holding – in ieder geval voor een deel – onverhaalbaar is.
4.9.
De volgende voorwaarde is dat [gedaagde] – bij het aangaan van de VSO op 14 december 2020 – wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat Efficiency niet aan de daarin overeengekomen verplichting tot betaling van € 200.000,00 zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. SCR stelt dat aan deze voorwaarde is voldaan, omdat Efficiency geen activa of liquide middelen had en feitelijk insolvent was. Daarin wordt SCR niet gevolgd. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
4.10.
Niet in geschil is dat Efficiency ten tijde van het aangaan van de VSO – afgezien van een voorraad ureum – geen activa of andere liquiditeiten had. Deze omstandigheid is echter niet doorslaggevend. Niet gebleken is dat Efficiency zich ten tijde van het aangaan van de VSO in een uitzichtloze situatie bevond en over onvoldoende continuïteitsperspectief beschikte. Integendeel, voldoende is komen vast te staan dat Efficiency een concreet vooruitzicht op inkomsten had. Daartoe is het volgende van belang.
4.11.
[gedaagde] heeft tijdens de zitting toegelicht dat en waarom hij ten tijde van het aangaan van de VSO verwachtte dat Efficiency aan haar betalingsverplichting uit hoofde van de VSO zou kunnen voldoen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat Efficiency op dat moment voldoende concreet zicht had op inkomsten, omdat zij in afwachting was van een grote opdracht van de Zuid-Afrikaanse vennootschap TransMerch Africa (hierna: TMA). Volgens [gedaagde] bestond deze opdracht uit de verkoop van vier afzonderlijke machines tegen een verkoopprijs van ieder een paar ton. [gedaagde] heeft verder gezegd dat Efficiency ten tijde van het aangaan van de VSO in feite al een deal had met TMA, omdat TMA reeds in september 2020 mondeling tegenover Efficiency had verklaard dat zij van plan was een opdracht aan haar te verstrekken.
4.12.
Daarnaast heeft [gedaagde] toegelicht dat, voordat TMA daadwerkelijk de opdracht aan Efficiency kon verstrekken, zij de financiering daarvoor nog rond moest krijgen en dat dat nog even zou duren. Volgens [gedaagde] heeft TMA zich daarom tot een overbruggingsfinancier gewend. [gedaagde] heeft verklaard dat TMA had voldaan aan de voorwaarden die de overbruggingsfinancier stelde aan het verstrekken van financiering en dat hij er daarom van uitging dat TMA de overbruggingsfinanciering voor de opdracht aan Efficiency rond zou krijgen.
4.13.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat de overbruggingsfinancier in de eerste helft van januari 2021 – dus na het aangaan van de VSO – besloot toch geen financiering aan TMA te verstrekken, zodat de opdracht van TMA aan Efficiency op dat moment niet doorging en de verwachte inkomsten van Efficiency daarom zijn uitgebleven. [gedaagde] heeft toegelicht dat als de opdracht van TMA wel door was gegaan, er voor eind januari 2021 meer dan een ton bij Efficiency was binnengekomen. Volgens [gedaagde] zou Efficiency een gedeelte daarvan gebruiken om een machine te bouwen en een ander gedeelte gebruiken om de eerste in de VSO afgesproken betalingstermijnen aan SCR te voldoen.
4.14.
SCR heeft de door [gedaagde] gestelde gang van zaken – zoals hiervoor geschetst onder 4.11 tot en met 4.13 – onvoldoende weersproken. Dat Efficiency mondeling al een opdracht had gekregen van TMA voor de levering van machines wordt ook bevestigd door de verklaring van de heer [naam 3] (Managing Executive Operations and Finance van TMA), waarin deze schrijft:
“the commitment we had already communicated verbally.”Dat de in de VSO opgenomen gespreide betalingstermijnen ook waren afgestemd op de verwachte opdrachtverstrekking van TMA aan Efficiency, wordt bovendien bevestigd door de e-mailwisseling van 4 en 10 december 2020 (zie hiervoor onder 2.8 en 2.9). Bij deze stand van zaken gaat de rechtbank er dan ook van uit dat Efficiency voldoende concreet zicht had op inkomsten ten tijde van het aangaan van de VSO. De enkele stelling van SCR dat er ten tijde van het aangaan van de VSO nog geen sprake was van een definitieve opdracht van TMA aan Efficiency, leidt niet tot een ander oordeel. Die stelling neemt namelijk niet weg dat Efficiency op dat moment voldoende concreet zicht had op inkomsten.
4.15.
In het licht van al het voorgaande kan niet gezegd worden dat [gedaagde] – bij het aangaan van de VSO op 14 december 2020 – wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat Efficiency niet aan de daarin overeengekomen verplichting tot betaling van € 200.000,00 zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Daarom kan aan [gedaagde] geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt en is van bestuurdersaansprakelijkheid geen sprake. Dit betekent dat de vorderingen van SCR moeten worden afgewezen.
4.16.
SCR krijgt dus ongelijk en zij moet daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. De rechtbank stelt de kosten die [gedaagde] tot aan dit vonnis heeft gemaakt vast op:
  • griffierecht: € 314,00
  • salaris advocaat:
  • totaal: € 1.510,00
4.17.
De nakosten worden begroot en ambtshalve toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.
4.18.
De proceskosten en de nakosten worden nog vermeerderd met de wettelijke rente zoals onbestreden gevorderd.
in reconventie
Geheimhoudingsbeding geschonden?
4.19.
[gedaagde] stelt dat SCR het geheimhoudingsbeding in artikel 6 VSO heeft geschonden en dat SCR daarmee onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Daarin wordt [gedaagde] niet gevolgd. De enkele stelling van [gedaagde] dat de heer [naam 2] – managing director van SCR – contact heeft gehad met de heer [naam 1] van Clear Motors Mediterranee – een klant van SCR – en dat de heer Jorey daarin uitvoerig is geweest over de regeling die SCR met Efficiency en Holding is overeengekomen, is onvoldoende concreet en onvoldoende onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting van SCR. Om die reden wordt [gedaagde] ook niet tot bewijslevering toegelaten.
4.20.
Bovendien heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat hij als privépersoon schade zou hebben geleden, omdat het hier gaat om informatie over Efficiency en Holding.
4.21.
Al het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen.
4.22.
[gedaagde] krijgt dus ongelijk en hij moet daarom de proceskosten van SCR betalen. De rechtbank stelt de kosten die SCR tot aan dit vonnis heeft gemaakt vast op € 598,00 (2,0 punten x factor 0,5 x tarief II: € 598,00) aan salaris advocaat.
4.23.
De nakosten worden begroot en ambtshalve toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt SCR in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op € 1.510,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt SCR in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als SCR niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden,
- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de bedoelde aanschrijving tot de dag der algehele voldoening,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van SCR tot op heden vastgesteld op € 598,00,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden,
in conventie en in reconventie
5.7.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-bis-Verordening).
2.Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II-Verordening).
3.HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959 (
4.HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521 (
5.HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 (