ECLI:NL:RBAMS:2023:3177

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
13/036794-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 15 september 2022 door de regionale rechtbank in Torún, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden voor verkeersdelicten. De rechtbank heeft de procesgang en de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting op 3 mei 2023, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de overlevering geweigerd moest worden op basis van verschillende weigeringsgronden in de Overleveringswet (OLW), beoordeeld. De raadsman voerde aan dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat leidde tot de veroordeling en dat er sprake was van onevenredigheid van de overlevering, gezien de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon als mantelzorger voor zijn moeder. De officier van justitie betwistte deze argumenten en stelde dat de overlevering kon worden toegestaan.

De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de processen die tot de veroordelingen hebben geleid en dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet onevenredig was en dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij zij ook de relevante wetsbepalingen en eerdere jurisprudentie in acht nam. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/036794-23
Datum uitspraak: 17 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 13 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 15 september 2022 door
the Regional Court of Torún(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 mei 2023, in aanwezigheid van mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
I – een
judgment of the District Court in Torúnvan 29 januari 2020 met referentie
II K 1769/19, waarvan de tenuitvoerlegging is bevolen op 22 januari 2021;
II – een
judgment of the District Court in Torúnvan 25 november 2020 met referentie
VIII K 1035/20.
De overlevering wordt ten aanzien van het vonnis onder I verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De overlevering wordt ten aanzien van het vonnis onder II verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon stelt, anders dan het EAB vermeldt, niet aanwezig geweest te zijn bij het proces dat heeft geleid tot het in rechtsoverweging 3 onder II genoemde vonnis. Het toetsen van het proces dat tot dit onder II genoemde vonnis heeft geleid aan artikel 12 OLW is ook van belang in het kader van het in rechtsoverweging 3 onder I genoemde vonnis. De tenuitvoerlegging van de in dat onder I genoemde vonnis opgelegde vrijheidsstraf is namelijk bevolen vanwege de veroordeling tot een nieuw strafbaar feit met het onder II genoemde vonnis.
Gelet op het voorgaande dient de overlevering primair geweigerd te worden. Subsidiair dient het vonnis opgevraagd te worden bij de uitvaardigende justitiële autoriteit om de stelling van de opgeëiste persoon te controleren.
Standpunt van de officier van justitie
De overlevering kan toegestaan worden. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij niet aanwezig is geweest bij het proces dat tot het in rechtsoverweging 3 onder II genoemde vonnis heeft geleid is onvoldoende om te twijfelen aan de in het EAB genoemde informatie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in het EAB vermeldt staat dat de opgeëiste persoon in het proces dat heeft geleid zowel tot het in rechtsoverweging 3 onder I genoemde vonnis als tot het in die rechtsoverweging onder II genoemde vonnis in persoon is verschenen. Met betrekking tot deze vonnissen doet zich de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW dan ook niet voor.
De enkele, niet nader onderbouwde ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij niet aanwezig is geweest bij het proces dat heeft geleid tot het in rechtsoverweging 3 onder II genoemde vonnis, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling aan te houden teneinde het vonnis op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 18 april 2023 blijkt dat de vrijheidsstraf die met het in rechtsoverweging 3 onder I genoemde vonnis aan de opgeëiste persoon is opgelegd, in eerste instantie voorwaardelijk was opgelegd. Met een omzettingsbeslissing van
the District Court in Torúnvan 22 januari 2021 is de tenuitvoerlegging van deze in eerste instantie voorwaardelijke straf bevolen. De reden voor deze tenuitvoerlegging was gelegen in het feit dat de opgeëiste persoon opnieuw een strafbaar feit gepleegd heeft, waarvoor hij bij het in rechtsoverweging 3 onder II genoemde vonnis is veroordeeld.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling die ten grondslag ligt aan de tenuitvoerleggingsbeslissing van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. In het onderhavige geval is dat het in rechtsoverweging 3 onder II genoemde vonnis en is reeds vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij het proces dat tot dat vonnis heeft geleid. Artikel 12 OLW doet zich ten aanzien van de veroordeling voor het strafbare feit dat heeft geleid tot de tenuitvoerleggingsbeslissing dan ook niet voor.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 22 januari 2021 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [5]
Artikel 12 OLW staat niet aan overlevering in de weg.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. Ondanks het feit dat niet met stukken aangetoond kan worden dat de opgeëiste persoon al gedurende minstens vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, is er wel sprake van een overduidelijke binding met Nederland.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet voor gelijkstelling in aanmerking komt.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De opgeëiste persoon heeft niet aangetoond dat hij al ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. Aan het eerste vereiste is dan ook niet voldaan. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank aan een bespreking van het tweede vereiste niet toekomt.
Het verweer slaagt niet.

7.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

8.Evenredigheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden, nu deze onevenredig zou zijn. De opgeëiste persoon is in Nederland mantelzorger voor zijn moeder, die kampt met een alcoholverslaving. Het belang van de zorg door de opgeëiste persoon weegt zwaarder dan het belang dat met de overlevering wordt nagestreefd, mede gelet op de geringe ernst van de feiten die in Nederland nooit tot zo’n hoge straf hadden geleid.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van onevenredigheid van de overlevering.
Oordeel van de rechtbank
In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank moet voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval.
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit 2002/582/JBZ (het Kaderbesluit), gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. [8] Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in het geval van de opgeëiste persoon geen sprake.
Het verweer slaagt niet.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Torún(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. C. Klomp en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 23 maart 2023, gevoegde zaken C514/21 en C515/21, ECLI:EU:C:2023:235.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 22 december 2017, zaak C571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026.
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.