4.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van het vonnis van 25 maart 2009 en arrest van 29 september 2009
De rechtbank stelt, met de raadsman en de officier van justitie, op basis van de informatie in het EAB en de aanvullende e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
31 maart 2023 vast dat het arrest van 29 september 2009 is gewezen op een beroep tegen het vonnis van 25 maart 2009. Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie) Uit de aanvullende informatie van 31 maart 2023 volgt dat het vonnis in hoger beroep aangepast is in die zin dat de periode waarin de opgeëiste persoon een schadevergoeding moest betalen is gewijzigd en dat voor het overige de straf ongewijzigd is gebleven. Uit de aanvullende informatie van 31 maart 2023 begrijpt de rechtbank , met de verdediging en de officier van justitie, dat bij deze beslissing in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan zoals hiervoor bedoeld. Het arrest moet daarom worden getoetst aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vervolgens, met de raadsman en de officier van justitie, vast dat het arrest is gewezen, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat dit - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit die bij e-mail van
31 maart 2023 is verstrekt, blijkt dat de advocaat van de opgeëiste persoon beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 25 maart 2009.
Bij brief van 12 april 2023 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
“ [Opgeëiste persoon] , the accused, at the appeal hearing/trial in the matter (with respect to the judgment/decision in the matter of reference VI Ka 262/09 of the Regional Court in Słupsk of 29th September, 2009) which resulted in the decision/judgment, was notified/informed in accordance with article 139 paragraph 1 of the Criminal Procedure Code (“If a party to proceedings has changed their place of residence and failed to notify of their new address, or does not stay at the designated address - also as a result of imprisonment with regard to another case - a document dispatched to the address last designated by such a party shall be considered to have been served. It concerns also a party who has applied for dispatching any correspondence to an address of designated post box and has failed to notify the authority of change of that address or discontinuance of using it.”)”
Bij brief van 19 april 2023 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
“2. Mr. [Opgeëiste persoon] was notified of the date and time of an appeal trial in accordance with the order of 18th August, 2009 by sending the correspondence to the address: [adres] ; the notification was not collected by the accused (on the envelope there is a note that an addressee moved out and his address is unknown). The notification was considered as served upon effectively in a substitutive way on account of the fact that the suspect was under obligation to provide his current (at that time) address.
3. Mr. [Opgeëiste persoon] was informed twice on consequences of failure to notify the Polish authorities of any changes to his address. For the first time it was done during hearing him as a suspect (he was instructed on rights provided for in article 300 and 301 of the Criminal Procedure Code and on consequences and obligations provided for in article 74, 75, 138 and 139 of the Criminal Procedure Code – what is proved/confirmed in the contents of the record of hearing of 11th July, 2006 – card 130-132 of the files). It must be mentioned, that for the third time the suspect was informed about his obligation to provide his current (at that time) place of stay and his obligation to provide information about any change to his address and consequences of failure to fulfill this obligation before hearing him at the trial of 10th
December, 2007 (card 293 of files of the matter/case).”
De raadsman vindt dat de rechtbank toepassing moet geven aan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in beroep en evenmin kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Na zijn vertrek naar België rond augustus 2009 heeft de opgeëiste persoon per aangetekende brief zijn nieuwe adres in België doorgegeven aan de Poolse autoriteiten.
De rechtbank ziet echter, met de officier van justitie, aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. Gelet op de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie, zoals hiervoor weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij het niet eens was met de uitspraak in eerste aanleg en daarom door zijn advocaat hoger beroep heeft laten instellen. De opgeëiste persoon was dus op de hoogte van de strafprocedure in hoger beroep. Hij is meerdere malen geïnformeerd dat hij adreswijzigingen moet doorgeven en daarbij is hij ook gewezen op de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting. De oproeping is verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven Poolse adres. De opgeëiste persoon heeft de stelling dat hij bij vertrek naar België zijn nieuwe adres in België aan de Poolse autoriteiten heeft doorgegeven, niet met nadere stukken kunnen onderbouwen, nog daargelaten dat het de rechtbank ambtshalve bekend is dat een in een andere lidstaat wonende verdachte vóór
5 oktober 2019 naar Pools recht verplicht was om een persoon in Polen aan te wijzen voor de ontvangst van officiële correspondentie, bij gebreke van welke aanwijzing een naar het laatst bekende adres in Polen gestuurde oproeping als uitgereikt werd beschouwd.
Gelet op deze omstandigheden, die op zijn minst een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Ten aanzien van de beslissing tot tenuitvoerlegging van 14 december 2011
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HVJ EU) van 22 december 2017 in de zaak
Ardic(ECLI:EU:C:2017:1026), valt een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW indien die beslissing geen wijziging in de aard of de maat van de oorspronkelijk aan de opgeëiste persoon opgelegde straf heeft gebracht.
Voor de toetsing van een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf is ook het op 23 maart 2023 door het HvJ EU gewezen arrest in de zaak
LU & PH(ECLI:EU:C:2023:235) van belang. In rechtsoverweging 68 wordt overwogen:
Uit een en ander volgt dat artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584, gelezen in het licht van de artikelen 47 en 48 van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de opschorting van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf naar aanleiding van een nieuwe strafrechtelijke veroordeling wordt herroepen en met het oog op de tenuitvoerlegging van die straf een Europees aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd, deze bij verstek gewezen strafrechtelijke veroordeling een „beslissing” in de zin van die bepaling vormt. Dat is niet het geval bij de beslissing tot herroeping van de tenuitvoerlegging van deze straf.
In rechtsoverweging 92 wordt verder overwogen:
Uit een en ander volgt dat
- artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 aldus moet worden uitgelegd dat het de uitvoerende rechterlijke autoriteit toestaat om de overlevering van de gezochte persoon aan de uitvaardigende lidstaat te weigeren wanneer blijkt dat de procedure die heeft geleid tot een tweede, voor de uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel bepalende, strafrechtelijke veroordeling van deze persoon bij verstek is gevoerd, tenzij het Europees aanhoudingsbevel wat die procedure betreft een van de in die bepaling, onder a) tot en met d), genoemde vermeldingen bevat.
Door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie
Bij brief van 12 april 2023 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op vragen van de officier van justitie het volgende meegedeeld:
“The District Court in Słupsk by their decision of 14th December, 2011 in the matter of reference Ko 1098/11 ordered (pursuant to article 75 paragraph 2 of the Criminal Code) against [Opgeëiste persoon] the execution of the penalty of one year and six months of imprisonment, because the sentenced person failed to fulfill/satisfy his obligation to redress a damage which had been imposed on him by the court’s decision.’
Conclusie van de rechtbank
Uit deze informatie volgt dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf geen wijziging in de aard of de maat van de oorspronkelijk aan de opgeëiste persoon opgelegde straf heeft gebracht en niet is gegrond op een nieuwe strafrechtelijke veroordeling. De beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf valt in dit geval dus niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de hiervoor genoemde arresten van het HvJ EU zo uit te leggen, dat de beslissing tot tenuitvoerlegging wel onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de beslissing voor de opgeëiste persoon onvoorzien was en ook niet voorzien hoefde te worden en hij heeft gewezen op (mogelijke) beoordelingsruimte voor de rechter. De rechtbank ziet echter in voornoemde arresten geen ruimte voor de door de raadsman gewenste uitleg.