ECLI:NL:RBAMS:2021:4725

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
13.751.697-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke procedure in Polen

Op 2 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het gerechtshof te Wrocław, Polen. De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, die dateert van 28 juni 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1991, was gedetineerd in Nederland en werd gehoord via telehoren, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de bevoegdheid om de overlevering te beoordelen bevestigd, ondanks het verweer van de raadsman dat de rechtbank niet bevoegd zou zijn omdat de opgeëiste persoon eerder in België was aangehouden op basis van hetzelfde EAB.

De rechtbank oordeelde dat Nederland verplicht is om het overleveringsverzoek te behandelen, aangezien de opgeëiste persoon in Nederland was aangehouden op basis van de signalering in het Schengen Informatie Systeem. De rechtbank onderzocht ook de grondslagen van het EAB en de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 12 OLW. Hoewel de verdediging betoogde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet ter zitting aanwezig was, concludeerde de rechtbank dat hij stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om het proces bij te wonen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering moest worden toegestaan. De rechtbank baseerde haar beslissing op de vaststelling dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat de feiten naar Nederlands recht strafbaar waren. De rechtbank besloot de overlevering van de opgeëiste persoon aan het gerechtshof te Wrocław toe te staan, en deze uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.697-21
RK nummer: 21/3588
Datum uitspraak: 2 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 april 2021 door het gerechtshof te Wrocław (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
adres: [adres] ,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is gehoord door middel van telehoren en is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Bevoegdheid rechtbank

Door de raadsman is betoogd, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank niet bevoegd is om een beslissing op het overleveringsverzoek te nemen. Reden hiervoor is dat de opgeëiste persoon in België al op basis van hetzelfde EAB is aangehouden. De (Belgische) overleveringsdetentie is toen geschorst en toen de opgeëiste persoon in Nederland was, is hij aangehouden op grond van hetzelfde EAB. De procedure in België is dus nog niet afgerond.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt. De opgeëiste persoon is op basis van het EAB gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem en op grond van die signalering in Nederland aangehouden. Om die reden kan en moet Nederland het overleveringsverzoek behandelen, gelet op de op haar rustende verplichting om (behoudens weigeringsgronden) gevolg te geven aan overleveringsverzoeken. Dat de opgeëiste persoon in België reeds op basis van hetzelfde EAB is aangehouden en aldaar de signalering vanwege de schorsing is gemarkeerd, doet hier niet aan af. Dat geldt eveneens voor het feit dat de overleveringsprocedure in België reeds is gestart. De Belgische autoriteiten zijn immers niet (meer) in staat om de opgeëiste persoon feitelijk over te leveren, nu hij in Nederland vastzit.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een onherroepelijk vonnis van de Regio-Rechtbank voor Wroclaw-Fabryczna van 8 maart 2018 met dossiernummer II K 1069/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van een jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog elf maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
4.1.a Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is betoogd, zakelijk weergegeven, dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon is niet ter zitting aanwezig geweest en geen van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft zich voorgedaan.
De verstrekte informatie over de gang van zaken brengt geen duidelijkheid over de vraag of de opgeëiste persoon kennis heeft gekregen van de inleidende dagvaarding en nadien van het vonnis. Dat betekent dat de opgeëiste persoon niet van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken, hetgeen eveneens samenhangt met de weigeringsgrond ex artikel 11 OLW, aldus de raadsman.
4.1.b Standpunt van het officier van justitie
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Weliswaar doet de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich voor, maar er moet van weigering worden afgezien omdat de opgeëiste persoon, kort gezegd, door Polen te verlaten uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om het proces bij te wonen.
4.1.c Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie die op 9 juli 2021 is verstrekt door
the Head of the 2nd Division Criminal of the District Court of Wrocław - Fabryczna, blijkt het volgende:

The District Court of Wrocław - Fabryczna in Wrocław (…) 2nd Division Criminal, after the comprehensive analysis of the circumstances raised by the foreign authority, concerning the case under the case file number: III Kop 35/21, is informing you as follows:
In the case under the case file number: II K 1069/17 the summons to the main trial has been sent to the address the Convict indicated in the course of preparatory proceedings as his address for service. The summons has not been collected. The Convict has been instructed in the course of preparatory proceedings - while being interrogated as Suspect - regarding his rights and obligations. According to the instruction that the Convict has personally signed the 10th of September 2017, a Suspect that is staying at liberty:
-
is obliged to appear upon each summons in the course of the criminal proceedings, and to inform the authority conducting the proceedings about any change of his / her place of residence or stay that lasts longer than 7 days; in case the Suspect is not appearing without explanation he / she may be detained and brought in by force (Article 75 § 1 and 2 of the [Polish] Code of Criminal Procedure);
-
in case he / she stays abroad the Suspect is obliged to appoint an agent for service in Poland, and if he /she fails to do so - a writ sent to the last known address in Poland, and in case there is no such address - archived in the case files - is deemed to have been served (Article 138 of the [Polish] Code of Criminal Procedure);
-
if the Suspect changes his / her place of residence without information about the new address, or does not stay under the address he / she has given - a writ sent to this address in the course of the criminal proceedings is deemed to have been served (Article 139 of the [Polish] Code of Criminal Procedure).
The aforementioned instruction is served upon every Suspect in the first interrogation in the course of preparatory proceedings, and this is a standard procedure.
Blijkens het EAB en de aanvullende informatie, was de opgeëiste persoon op de hoogte van de verdenking en de in te stellen strafrechtelijke procedure. Hij is over de strafzaak gehoord en heeft het adres van zijn moeder in de voorbereidende procedure als postadres opgegeven. Tevens was de opgeëiste persoon geïnformeerd over de gevolgen van het niet bereikbaar zijn voor de Poolse justitiële autoriteiten.
De dagvaarding is aan het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gezonden, wat door hem is erkend. In de onderhavige overleveringsprocedure heeft hij immers tegenover de officier van justitie verklaard dat zijn moeder een bericht had ontvangen dat er een poststuk van de rechtbank bij het postkantoor lag, maar dat zij het niet voor hem kon ophalen omdat het stuk alleen door hem zelf mocht worden opgehaald.
In dat verband is van belang dat de opgeëiste persoon blijkens de informatie is geïnstrueerd over zijn rechten en plichten als verdachte, in het bijzonder de wijze waarop hij bereikbaar voor justitie moest blijven. Hij heeft echter geen adreswijziging doorgegeven aan justitie en niemand aangewezen om namens hem poststukken van justitie in ontvangst te nemen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in de onderhavige situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure.
Het vorenstaande betekent dat artikel 11 OLW evenmin aan de orde is.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en evenmin sprake is van een situatie waarin aan het EAB geen gevolg kan worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.
8. Beslissing
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het gerechtshof te Wrocław (Polen).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.