ECLI:NL:RBAMS:2023:1051

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
13/751087-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid officier van justitie in vordering tot in behandeling nemen van Europees aanhoudingsbevel na eerdere beslissing

Op 28 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat eerder door de rechtbank was behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het beslissen op het EAB was verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontsloeg van haar verplichting om een beslissing te nemen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was aanwezig op de zitting en werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft geconstateerd dat er eerder op hetzelfde EAB was beslist, namelijk op 8 februari 2018, waarbij de overlevering was geweigerd. De officier van justitie stelde dat de rechtbank opnieuw kon beslissen op basis van het EAB, omdat de Overleveringswet na de eerdere uitspraak was gewijzigd. De raadsman refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft de huidige situatie beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel er uitzonderingen op de hoofdregel bestaan, het recente arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 31 januari 2023 (C-158/21) deze uitzondering niet meer valideert. De rechtbank oordeelde dat de rechtszekerheid en de grondrechten van de opgeëiste persoon in het geding zijn, en dat een nieuwe vordering tot het in behandeling nemen van eenzelfde EAB niet past in het stelsel van de Overleveringswet. Daarom verklaarde de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751087-22
RK nummer: 22/526
Datum uitspraak: 28 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 21 januari 2022 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juni 2017 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 februari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. Mcgivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de Overleveringswet (OLW) op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court Poznan-Stare Miastoin Poznań van
29 september 2010 (kenmerk: III K 584/10).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon voorwaardelijk opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Op 20 maart 2015 is die voorwaardelijke straf door
the District Court Poznan-Stare Miastoin Poznań omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [4]

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

Inleiding
De raadsman heeft op zitting naar voren gebracht dat de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon op basis van hetzelfde EAB eerder heeft geweigerd op grond van artikel 12 OLW bij uitspraak van 8 februari 2018 in de zaak met parketnummer 13/751710-17. De rechtbank heeft ter zitting via het digitale archief van de rechtbank kennisgenomen van deze uitspraak en vastgesteld dat de eerdere uitspraak is gebaseerd op hetzelfde EAB. De rechtbank heeft vervolgens aan partijen voorgelegd of het, gelet op het arrest van Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 31 januari 2023 (C-158/21), mogelijk is voor de rechtbank om een tweede keer op hetzelfde EAB te beslissen.
Standpunten officier van justitie en raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank nogmaals uitspraak kan doen op basis van hetzelfde EAB. Het EAB en de signalering zijn nog geldig en daarmee is voor het openbaar ministerie de verplichting blijven bestaan uitvoering te geven aan het EAB. Dat eerder op het EAB is beslist doet daaraan niet af. Verder is de Overleveringswet gewijzigd na de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam op basis van dit EAB. Ten slotte zou het uitvaardigen van een nieuw EAB slechts een papieren exercitie zijn. Een nieuw EAB zou immers dezelfde inhoud hebben, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Huidige situatie
Tot heden gold als hoofdregel dat een nieuwe vordering tot het in behandeling nemen van eenzelfde EAB waarop eerder door de rechtbank bij uitspraak werd beslist, niet past in het stelsel van de OLW. Ook niet op grond van aanvullende informatie. Uitzondering op deze hoofdregel vormde de situatie waarin de eerdere weigering van de overlevering gebaseerd was op een bepaling van de OLW die niet in overeenstemming was met Kaderbesluit 2002/584/JBZ en die eerdere weigering dus in strijd met Unierecht was, terwijl de bepaling na die weigering alsnog in overeenstemming met het kaderbesluit werd gebracht. Dat speelde bijvoorbeeld bij artikel 12 van de OLW. [5] Na inwerkingtreding van de Herimplementatie van de OLW per 1 april 2021, waarbij artikel 12 OLW van een dwingende naar een facultatieve weigeringsgrond is gewijzigd en daarmee inmiddels in overeenstemming met het kaderbesluit is gebracht, kon het openbaar ministerie met een nieuwe vordering als bedoeld in artikel 23 OLW een EAB opnieuw voorleggen aan de rechtbank, terwijl daar al eerder bij uitspraak op was beslist. Met deze beperkte uitzondering op de hoofdregel beoogde de rechtbank een uitleg te geven aan de Overleveringswet die zoveel mogelijk tot een kaderbesluitconform resultaat leidde door het mogelijk te maken om de gevolgen van een onjuiste omzetting van Kaderbesluit 2002/584/JBZ ongedaan te maken.
HvJ EU van 31 januari 2023, C-158/21
Gelet op het recente arrest van het HvJ EU van 31 januari 2023, C-158/21, vervalt deze uitzondering op de hoofdregel. De rechtbank begrijpt het arrest zo dat als eenmaal bij rechterlijke einduitspraak over een EAB is beslist, het de uitvaardigende justitiële autoriteit vrijstaat om een
nieuwEAB uit te uitvaardigen, zeker indien sprake is van gewijzigde omstandigheden of de eerdere beslissing in strijd was met het Unierecht. Geen enkele bepaling van het Kaderbesluit sluit immers uit dat meerdere opvolgende EAB’s worden uitgevaardigd tegen een persoon, ook niet wanneer de tenuitvoerlegging van een eerste EAB ten aanzien van die persoon eerder werd geweigerd. [6]
Het is aan de rechterlijke autoriteit die voornemens is een EAB uit te vaardigen, na te gaan of die uitvaardiging, gelet op de specifieke kenmerken van de zaak, evenredig is omdat de uitvaardiging van een EAB afbreuk kan doen aan de individuele vrijheid van de opgeëiste persoon. [7] In die afweging kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de aard en ernst van het strafbare feit en de gevolgen voor de opgeeiste persoon van het eerdere EAB dat tegen hem werd uitgevaardigd. Dit betekent – kort gezegd – dat het Kaderbesluit zo moet worden uitgelegd dat meerdere opvolgende EAB’s ten aanzien van hetzelfde feit kunnen worden uitgevaardigd, zolang de uitvaardiging van het nieuwe EAB opnieuw evenredig is bevonden. [8]
Uitzonderingen op de hoofdregel, ook beperkte, doen naar hun aard afbreuk aan de rechtszekerheid. Hoewel daarvoor een rechtvaardiging kan worden gevonden in de verplichting om aan de Overleveringswet een uitleg te geven die zoveel mogelijk tot een kaderbesluitconform resultaat leidt, volgt uit het arrest dat aan die uitleg en dus aan de beperkte uitzondering op de hoofdregel geen behoefte meer bestaat. Bovendien levert een nieuwe overleveringsprocedure onder de beperkte uitzondering op de hoofdregel wederom een aantasting van de individuele vrijheid van de opgeëiste persoon op, waarvan de evenredigheid niet opnieuw is getoetst door de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtszekerheid en de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten brengen dus mee dat de rechtbank geen uitzonderingen meer aanvaardt op de hoofdregel dat een nieuwe vordering tot het in behandeling nemen van eenzelfde EAB waarop eerder door de rechtbank bij uitspraak werd beslist, niet past in het stelsel van de OLW.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

5.Beslissing

Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijkin de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB, dat is uitgevaardigd op 27 juni 2017 door
the Regional Court in Poznań(Polen).
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.Zie HvJ EU, 31 januari 2023, C-158/21, ov. 140.
7.Zie HvJ EU, 31 januari 2023, C-158/21, ov. 144.
8.Zie HvJ EU,31 januari 2023,C-158/21, ov. 146.