ECLI:NL:RBAMS:2023:2889

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
13/751380-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechtsgang in Polen

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 7 mei 2019. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken, waaronder een tussenuitspraak van 22 april 2021, reeds aandacht besteed aan de grondslagen van het EAB en de relevante juridische context. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Polen, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is niet verschenen op de zitting, evenmin als zijn raadsman. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde en de mogelijke gevolgen daarvan voor het recht op een eerlijk proces. De opgeëiste persoon heeft documenten overgelegd die zouden wijzen op inmenging van de Poolse overheid in zijn strafzaak, maar deze zijn als niet-authentiek beoordeeld. De rechtbank concludeert dat er geen individueel reëel gevaar is aangetoond voor schending van het recht op een eerlijk proces in Polen. Daarom staat artikel 11 van de Overleveringswet niet in de weg aan de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft derhalve de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M. van Mourik als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 20 april 2023. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751380-19 (EAB III)
RK nummer: 19/2837
Datum uitspraak: 20 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 mei 2019 en betreft onder meer het in
behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 februari 2019 door
the Regional Court in Gdańsk(Polen) en
strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Ten aanzien van de procesgang verwijst de rechtbank naar de overwegingen uit haar tussenuitspraak van 22 april 2021. [1] Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De behandeling van de vordering is op 20 mei 2021 hervat. De behandeling is vervolgens voor onbepaalde tijd geschorst, onder meer omdat de in de tussenuitspraak gestelde vragen nog niet waren beantwoord. Tevens heeft de rechtbank de overleveringsdetentie onder voorwaarden geschorst.
De behandeling van de vordering is met instemming van de officier van justitie in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 20 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is in strijd met de schorsingsvoorwaarden niet ter zitting verschenen. Zijn raadsman, mr. B. Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, is - na de rechtbank hiervan voorafgaand aan de zitting in kennis te hebben gesteld - evenmin verschenen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraken van 10 september 2019 [2] en 20 april 2021. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB en de inhoud van het EAB en de dubbele strafbaarheid al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij in Polen gevaar loopt geen eerlijk proces te krijgen voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld, heeft de opgeëiste persoon brieven van (beweerdelijk) het Poolse Ministerie van Justitie overgelegd waaruit de inmenging van de Poolse overheid in zijn strafzaak zou blijken. Twee van deze brieven zijn door de Poolse autoriteiten onderzocht. Na analyse en verificatie van de authenticiteit van de stukken, is gebleken dat die brieven niet echt zijn, en niet afkomstig zijn van het Poolse Ministerie van Justitie. De brieven zijn niet ondertekend door de daarop vermelde personen.
Verder heeft de opgeëiste persoon geen andere elementen aangevoerd waaruit blijkt dat de structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak. Er is dan ook niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4] Artikel 11 OLW staat daarom niet aan overlevering in de weg.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 420bis Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gdańsk, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en B. Yesilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
4.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (