ECLI:NL:RBAMS:2023:2755

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
1303636223
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborg voor detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Advocaat-Generaal bij het hof van beroep Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1979 en met de Nederlandse nationaliteit, werd gevraagd om overgeleverd te worden voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier jaar, waarvan nog 1.427 dagen resteerden. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 12 april 2023 gehouden, waarbij het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door officier van justitie mr. W.H.R. Hogewind en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De raadsman had betoogd dat het EAB niet genoegzaam was, maar de rechtbank oordeelde dat de feitsomschrijving in het EAB voldoende duidelijkheid bood over de strafbare feiten en de rol van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Belgische detentieomstandigheden voldoende garanties bieden om te voorkomen dat de opgeëiste persoon wordt blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, waarbij zij benadrukte dat de overlevering de hoofdregel is en dat de opgeëiste persoon zelf de voorkeur had uitgesproken om zijn straf in België uit te zitten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/036362-23
Datum uitspraak: 26 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 7 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 mei 2022 door de Advocaat-Generaal bij het hof van beroep Antwerpen (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in ‘ [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 april 2023. Het Openbaar Ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrest van het hof van Beroep Antwerpen van 2 september 2020 - C5 kamer Referentie: 2017/PGA/2606 (Griffienummer: 948/20).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1.427 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is. De feiten waarop de veroordeling ziet komen namelijk niet afdoende terug in de feitsomschrijving. De feitsomschrijving maakt melding van het aantreffen van cannabis, op grond waarvan ten onrechte een conclusie wordt getrokken ten aanzien van andere verdovende middelen.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzaam EAB. Uit de feitsomschrijving volgen de pleegplaatsen, pleegdata, de rol van de opgeëiste persoon en de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel voldoende gewaarborgd. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, van
de Opiumwet gegeven verbod,
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de
Opiumwet gegeven verbod.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft expliciet geen beroep gedaan op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon er de voorkeur aan geeft om te worden overgeleverd aan België. De opgeëiste persoon geeft er – gelet op de mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidsstelling – de voorkeur aan zijn straf in België uit te zitten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW moet worden toegepast, en dat de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland kan (en moet) worden overgenomen. Omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, ligt het resocialisatiebelang in Nederland.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen [4] , ligt aan de regeling van het EAB ten grondslag dat overlevering de hoofdregel is, zodat toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn. Artikel 6a OLW betreft een dergelijke facultatieve weigeringsgrond. De overlevering ziet op een straf die in België is opgelegd en die - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - in beginsel in België ten uitvoer dient te worden gelegd. De opgeëiste persoon heeft uitdrukkelijk de wens geuit zijn straf in België uit te zitten. "De rechtbank overweegt dat het niet aan de opgeëiste persoon is om te onderbouwen waarom de toepassing van een - niet door hem ingeroepen - facultatieve weigeringsgrond achterwege zou moeten blijven."
De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW niet in de weg staat aan overlevering aan België.

6.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat op dit moment een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [5]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 14 april 2023, afkomstig van het diensthoofd bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, in Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm;
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 december 2022) [6] gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voormelde garantie. [7] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Advocaat-Generaal bij het hof van beroep Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. L. Sanders en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.