ECLI:NL:RBAMS:2022:3721

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
13/072820-22 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met afzien van weigeringsgrond

Op 14 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings te Limburg, afdeling Hasselt, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 7 april 2022 en betreft een vrijheidsstraf van vijftien maanden die aan de opgeëiste persoon was opgelegd bij een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg op 19 oktober 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.A.C. van Tuinen.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing verklaard, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces en vertegenwoordigd was door zijn advocaat. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de OLW, en dat de dubbele strafbaarheid niet hoeft te worden onderzocht. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 6a OLW overwogen, maar heeft besloten om van deze grond af te zien, omdat de opgeëiste persoon al geruime tijd in België woont en het resocialisatieproces daar beter kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon niet zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/072820-22 (EAB II)
RK nummer: 22/2731
Datum uitspraak: 14 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 maart 2022 door het Parket van de Procureur des Konings te Limburg, afdeling Hasselt (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.A.C. van Tuinen, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg – afdeling Hasselt, d.d. 19 oktober 2021 (referentie: 2021/1315).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijftien maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat de omstandigheid genoemd in artikel 12, sub b, OLW zich heeft voorgedaan. Uit het EAB blijkt namelijk dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en tijdens het proces daadwerkelijk is vertegenwoordigd door zijn advocaat. De opgeëiste persoon heeft in zijn verhoor verklaard dat hij zijn advocaat daartoe had gemachtigd. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De advocaat heeft verzocht om van de weigeringsgrond van artikel 6a OLW af te zien, omdat de opgeëiste persoon al lange tijd in België staat ingeschreven en daar ook daadwerkelijk woont, in dezelfde woning als zijn moeder en broertje. Daarom is het ook beter wanneer het resocialisatieproces in België plaatsvindt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd met een bevel tot strafovername. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit, heeft een deel van zijn leven in Nederland gewoond en heeft niet onderbouwd waarom hij zodanig is geworteld in België dat resocialisatie in België zou moeten plaatsvinden.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn. De overlevering ziet op een straf die in België is opgelegd en die - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - in beginsel in België ten uitvoer moet worden gelegd, zodat ook de Belgische v.i.-regeling van toepassing is.
Verder staat de opgeëiste persoon al geruime tijd (sinds 2016) ingeschreven in België op het adres waar ook zijn moeder en broertje staan ingeschreven, zoals blijkt uit de op zitting overgelegde stukken. Ook heeft de opgeëiste persoon zelf de wens geuit om zijn straf in België uit te zitten.
Ten slotte overweegt de rechtbank nog dat het niet aan de opgeëiste persoon is om te onderbouwen waarom de toepassing van een - niet door hem ingeroepen - facultatieve weigeringsgrond achterwege zou moeten blijven.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW niet in de weg staat aan overlevering aan België.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] is de rechtbank in een andere zaak tot het oordeel gekomen dat er in België een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, een algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In de uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [3] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. De detentieomstandigheden staan dan ook niet aan overlevering in de weg.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings te Limburg, afdeling Hasselt (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak