ECLI:NL:RBAMS:2023:2671

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
AMS 21/1933 e.a.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen inzake goedkeuring zorgovereenkomst en weigering gewaarborgde hulp in het kader van de Wet langdurige zorg

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2023 worden de beroepen van [eiser] en [eiseres] behandeld, die betrekking hebben op de goedkeuring van een zorgovereenkomst en de weigering van gewaarborgde hulp door Zilveren Kruis Zorgkantoor. [eiser] heeft een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) en heeft een zorgovereenkomst met [eiseres] gesloten. Het Zorgkantoor heeft de goedkeuring van deze zorgovereenkomst in eerste instantie buiten behandeling gesteld, wat leidde tot bezwaar van [eiser]. Na een gedeeltelijke goedkeuring van de zorgovereenkomst door het Zorgkantoor, heeft het Zorgkantoor de curator van [eiser] geweigerd als gewaarborgde hulp en het pgb beëindigd. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de curator als gewaarborgde hulp niet terecht was, omdat de curator zijn taken niet naar behoren heeft uitgevoerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het Zorgkantoor, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het Zorgkantoor de zorgovereenkomst voor 2 uur per dag goedkeurt. De beroepen van [eiseres] worden niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. De rechtbank concludeert dat de belangen van [eiser] niet zijn geschonden, ondanks de mogelijkheid van een civiele procedure tegen de curator.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/1933, 21/2122, 22/1202, 22/1363

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit Amsterdam, ( [eiser] )

(gemachtigde: mr. M.F. Vermaat), en
[eiseres], ( [eiseres] )
(gemachtigden: mr. F.P. Heijne en mr. V.S. van Brouwershaven)
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor (het Zorgkantoor)

(gemachtigde: mr. H.J. Arnold en mr. S. Gezer).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van [eiser] en [eiseres] die zien op de goedkeuring van de zorgovereenkomst en het weigeren van de gewaarborgde hulp, alsmede het, als gevolg daarvan, stopzetten van het persoonsgebonden budget (pgb) van [eiser] door het Zorgkantoor.
1.2.
[eiser] heeft vanwege een verstandelijke beperking een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (de Wlz). Aan [eiser] is voor de jaren 2018, 2019 en 2020 een pgb toegekend voor het zorgprofiel ‘(Besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering’. [eiser] is budgethouder van zijn pgb, wat inhoudt dat hij met het hem toegekende pgb zijn eigen zorg kan inkopen. [de persoon 1] van [bedrijf] is de curator van [eiser] (hierna: de curator). De curator is ook opgegeven als gewaarborgde hulp en is in die hoedanigheid belast met het beheer van het pgb van [eiser] .
1.3.
Sinds 1 september 2018 koopt [eiser] zijn zorg in bij [eiseres] . [eiser] heeft in het kader van zijn pgb aanvraag een zorgovereenkomst van 10 augustus 2018 met bijbehorende zorgbeschrijving van 9 augustus 2018 aan het Zorgkantoor overgelegd. Het Zorgkantoor heeft naar aanleiding hiervan om nadere informatie gevraagd. Omdat het Zorgkantoor de gevraagde informatie niet heeft ontvangen, heeft het Zorgkantoor de beoordeling van de aanvraag om goedkeuring van de zorgovereenkomst met [eiseres] met het besluit van 29 november 2019 buiten behandeling gesteld. Dat betekent dat de zorg die [eiser] van [eiseres] ontvangt vanuit het pgb gedeclareerd en betaald kon worden.
1.4.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 november 2019 en daarbij nadere stukken overgelegd. Het Zorgkantoor heeft met het bestreden besluit van 26 februari 2021 het bezwaar van [eiser] gedeeltelijk gegrond verklaard. Volgens het Zorgkantoor is voldoende inzichtelijk geworden dat een deel van de zorg is geleverd. In het kader van de belangenafweging keurt het Zorgkantoor de Zorgovereenkomst met [eiseres] goed voor het leveren van Begeleiding Individueel voor gemiddeld 2 uur per dag.
1.5.
Met het besluit van 1 maart 2021 heeft het Zorgkantoor de curator geweigerd als gewaarborgde hulp met ingang van 1 mei 2021 en met ingang van dezelfde datum het pgb van [eiser] beëindigd.
1.6.
Met het bestreden besluit van 21 januari 2022 heeft het Zorgkantoor het bezwaar van [eiser] gedeeltelijk gegrond verklaard. In het bestreden besluit zijn discrepanties in de urenbesteding geconstateerd. Volgens het Zorgkantoor biedt de curator onvoldoende waarborgen voor het controleren en inzichtelijk houden van de bestedingen van het pgb. Het Zorgkantoor blijft daarom bij de weigering van de curator als gewaarborgde hulp. Omdat er geen andere geschikte gewaarborgde hulp is, blijft het Zorgkantoor ook bij de beëindiging van het pgb. [1] Omdat [eiser] wel recht heeft op zorg heeft het Zorgkantoor ingestemd met een overgangstermijn om de zorgvraag anders in te laten richten. Dat betekent dat het pgb pas met ingang van 1 maart 2022 wordt beëindigd. Het Zorgkantoor heeft het bezwaar van [eiseres] kennelijk nietontvankelijk verklaard, omdat zij geen belanghebbende bij dit besluit is.
1.7.
Partijen zijn vervolgens, in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening [2] , overeengekomen dat het Zorgkantoor tot de uitspraak op het beroep zal handelen als ware aan de zorgovereenkomst en zorgbeschrijving goedkeuring gegeven en als ware goedkeuring gegeven aan de curator als gewaarborgde hulp, zodat de zorgkosten over 2018, 2019 en 2020 voor 2 uur per dag betaald kunnen worden. De zorgkosten voor 2021 en volgende jaren worden betaald als de onderliggende documenten op elkaar aansluiten.
1.8.
Met de brief van 6 februari 2023 heeft het Zorgkantoor [de persoon 2] goedgekeurd als gewaarborgde hulp.
1.9.
[eiser] en [eiseres] hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Het Zorgkantoor heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.10.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van [eiser] , de curator, de gemachtigden van [eiseres] en [de persoon 3] en de gemachtigden van het Zorgkantoor.
Beoordeling door de rechtbank
2. De toepasselijke wettelijke bepalingen staan in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De beroepen van [eiseres]De goedkeuring van de zorgovereenkomst (AMS 21/2122)
3.1.
[eiseres] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarmee de zorgovereenkomst gedeeltelijk is goedgekeurd. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] tegen het primaire besluit over de goedkeuring van de zorgovereenkomst geen bezwaar heeft gemaakt. Gelet op artikel 6:13 van de Awb betekent dit dat er voor [eiseres] , nog los van de vraag of zij als belanghebbende bij dat besluit in de zin van 1:2 van de Awb is te beschouwen, hoe dan ook geen beroep openstond. [3] De stelling van [eiseres] dat zij pas bij het bestreden besluit belanghebbende is geworden omdat pas toen duidelijk werd dat maar 2 uur zorg per dag werd gehonoreerd treft geen doel, omdat het geschil van meet af aan om de goedkeuring van de zorgovereenkomst ging. Dat bij de heroverweging het besluit is gewijzigd, maakt niet dat [eiseres] niet bij het primaire besluit haar positie veilig had moeten stellen door middel van het instellen van bezwaar. Het beroep in de zaak AMS 21/2122 is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent ook dat [eiseres] niet ontvankelijk is in het verzoek om schadevergoeding.
De weigering gewaarborgde hulp en beëindiging pgb (AMS 22/1363)
3.2.
[eiseres] voert aan dat zij procesbelang heeft in de procedure over de weigering van de gewaarborgde hulp en de beëindiging van het pgb, omdat het erom gaat dat bij haar geen zorg mag worden ingekocht. De rechtbank stelt vast dat dat niet in het besluit van 1 maart 2021 staat en feitelijk ook niet klopt, want er wordt zorg ingekocht bij [eiseres] . De grondslag van het besluit van 1 maart 2021 is het handelen van de gewaarborgde hulp. Het Zorgkantoor heeft het bezwaar van [eiseres] terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaart het beroep in de zaak AMS 22/1363 daarom ongegrond. Omdat geen sprake is van een onrechtmatig besluit, moet het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
3.3.
De rechtbank ziet geen reden om, zoals door het Zorgkantoor is gevraagd, [eiseres] te veroordelen in de proceskosten, omdat zij door het Zorgkantoor niet als belanghebbende is aangemerkt. Op grond van artikel 8:75, eerste lid, tweede volzin, van de Awb kan een natuurlijke persoon slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van een kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Op grond van vaste jurisprudentie [4] wordt deze bepaling ook toepasbaar geacht op particuliere rechtspersonen. De rechtbank is van oordeel dat van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht geen sprake is. [eiseres] is in andere procedures wel als belanghebbende aangemerkt. Niet was op voorhand duidelijk dat dat hier niet zo zou zijn.
De beroepen van [eiser]De weigering gewaarborgde hulp en beëindiging pgb (AMS 22/1202)
4.
4.1.
Het Zorgkantoor heeft de curator geweigerd als gewaarborgde hulp omdat hij niet voldeed aan zijn verplichtingen. Op de zitting is de vraag aan de orde geweest of [eiser] nog procesbelang heeft bij het beroep over de goedkeuring van de gewaarborgde hulp en de beëindiging van het pgb. De rechtbank stelt vast dat het Zorgkantoor na het verzoek om een voorlopige voorziening de curator heeft geaccepteerd als ware hij gewaarborgde hulp en het pgb niet was beëindigd. Het pgb is doorgelopen tot de nieuwe gewaarborgde hulp is geaccepteerd en loopt ook nu nog door.
4.2.
Volgens de gemachtigde van [eiser] is het procesbelang gelegen in beantwoording van de vraag of de curator zijn werk als gewaarborgde hulp goed heeft verricht. Dat kan van belang zijn bij de vraag of het Zorgkantoor terecht de facturen weigert te betalen en kan tot gevolg hebben dat [eiser] met een claim van [eiseres] blijft zitten.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de curator zelf geen beroep heeft ingediend. Het procesbelang moet dus gelegen zijn in belangen van [eiser] . Uit jurisprudentie volgt dat de aanstelling van een gewaarborgde hulp op zichzelf geen besluit in de zin van de Awb is. Het gaat hier om een besluit tot beëindiging van het pgb omdat er geen gewaarborgde hulp is. Gebleken is dat de curator feitelijk is doorgegaan als gewaarborgde hulp en dat er inmiddels een nieuwe gewaarborgde hulp is. Het pgb loopt om die reden door en is nooit beëindigd. De rechtbank ziet daarom geen procesbelang bij dit beroep. Het beroep in de zaak AMS 22/1202 is daarom niet-ontvankelijk.
4.4.
Voor zover de gemachtigde opwerpt dat [eiser] mogelijk geconfronteerd zal worden met een claim van [eiseres] als vast komt te staan dat de gewaarborgde hulp zijn taken niet naar behoren heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat dit een niet-bestuursrechtelijke aangelegenheid is die in een civiele procedure moet worden beslecht. Voor zover de gemachtigde aanvoert dat de curator geen gewaarborgde hulp meer mag worden geldt dat de curator zelf geen beroep heeft ingesteld.
De goedkeuring van de zorgovereenkomst (AMS 21/1933)
5.
5.1.
Met het bestreden besluit van 26 februari 2021 heeft het Zorgkantoor het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de zorgovereenkomst met [eiseres] alsnog goedgekeurd. Het Zorgkantoor heeft aangegeven dat de controle door de curator onvolledig was en dat het aantal daadwerkelijk geleverde uren zorg niet kan worden vastgesteld, waardoor een algehele afwijzing kan volgen. Omdat het Zorgkantoor een belangenafweging moet maken is besloten een deel van de uren alsnog uit te betalen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de motivering en onderbouwing van het bestreden besluit van 26 februari 2021 gebrekkig is. Eerst wordt gesproken over het wijzigen van de verlening van het pgb en het lager vaststellen van het pgb en vervolgens wordt besloten dat de zorgovereenkomst met [eiseres] wordt goedgekeurd, maar dat de omvang van de declaraties nog moet worden vastgesteld. Omdat het voor de rechtbank onduidelijk was hoe het bestreden besluit moest worden geduid (op grond van artikel 5.16, 5.20 of 5.21 van de Rlz), heeft zij het Zorgkantoor gevraagd naar de wettelijke grondslag en wat met het bestreden besluit wordt beoogd. Voorafgaand aan en op de zitting heeft het Zorgkantoor uitgelegd dat het gaat om goedkeuring van de zorgovereenkomst op grond van artikel 5.16 van de Rlz. Het Zorgkantoor leidt uit die bepaling af dat zij ook een zorgovereenkomst gedeeltelijk kan goedkeuren.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep vanwege dit motiveringsgebrek gegrond is en zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank zal het bestreden besluit beoordelen op grond van artikel 5.16 van de Rlz.
Inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit
6.
6.1.
In de uitspraak van 16 februari 2022 [5] heeft de CRVB over de zogenoemde controle vooraf van de zorgovereenkomst en de zorgbeschrijving het volgende overwogen:
“Het zorgkantoor legt bij de verlening van het pgb aan de verzekerde verschillende verplichtingen op. Op de verzekerde rust daarnaast de verplichting een schriftelijke zorgovereenkomst te sluiten met iedere zorgverlener waarvan hij met zijn pgb zorg wenst in te kopen. De verzekerde zal om uit het pgb betalingen te kunnen laten verrichten elke zorgovereenkomst moeten laten goedkeuren. De inhoud van de zorgovereenkomst moet logischerwijze voortvloeien uit het onder III.3.1 vermelde budgetplan. Met het oog op de controlemogelijkheden moet de schriftelijke zorgovereenkomst onder andere bevatten de wijze waarop de zorgverlener voorziet in de zorgbehoefte van de verzekerde (zorgbeschrijving). Hiermee is bij de controle aan de voorkant duidelijk om welke zorg en activiteiten het gaat die een bepaalde zorgverlener levert en hoeveel tijd een bepaalde activiteit van die zorgverlener vraagt. De verzekerde legt de zorgovereenkomsten steeds ter goedkeuring voor aan het zorgkantoor en de Svb. Het zorgkantoor beoordeelt de zorgovereenkomst op zorginhoudelijke aspecten en de Svb beoordeelt de zorgovereenkomst op arbeidsrechtelijke aspecten. Verzekerden krijgen door de controle vooraf op de zorgovereenkomst en de daarin opgenomen zorgbeschrijving direct duidelijkheid over de rechtmatigheid van de door hen gewenste besteding.”
6.2.
[eiser] heeft een zorgovereenkomst met datum 10 augustus 2018 en bijbehorende zorgbeschrijving ter goedkeuring ingediend. In de zorgovereenkomst staat dat het begeleiding individueel, persoonlijke verzorging, huishoudelijke hulp en verpleging betreft en dat de zorginstelling een onregelmatig aantal uren zorg verleent. In de zorgbeschrijving staat onder meer dat [eiser] buiten begeleidingsmomenten vaak een beroep doet op ongeplande zorg en begeleiding. Naar aanleiding daarvan heeft het Zorgkantoor met de brieven van 22 november 2018 en 14 maart 2019 verzocht om nadere informatie, te weten een urenspecificatie van [eiseres] . Deze informatie is niet ingediend. Op het huisbezoek van 29 mei 2019 heeft [eiser] gezegd dat de zorg die staat beschreven in de zorgovereenkomst en de zorgbeschrijving niet overeenkomt met de zorg die hij krijgt. [eiser] zegt dat hij 1 à 2 uur zorg per dag krijgt, terwijl volgens de facturen meer dan het dubbele aantal uren zorg wordt geleverd. De curator geeft aan dat de werkelijkheid van [eiser] en [eiseres] uit elkaar liggen en dat hij te weinig zicht heeft op de daadwerkelijk geleverde zorg. Uit de huisbezoeken volgt dat de administratie niet op orde is. Daarom worden de facturen nog niet uitbetaald aan [eiseres] . Naar het oordeel van de rechtbank is het dan niet meer dan logisch dat het Zorgkantoor aanvullende vragen heeft en om meer informatie vraagt. Dat hoort bij de in 6.1 beschreven controle vooraf.
6.3.
Het Zorgkantoor heeft de curator gevraagd een weekoverzicht van de geleverde zorg op te sturen en te controleren of de zorgovereenkomst en zorgbeschrijving overeenkomen met de geleverde zorg. [6] Meermaals is gevraagd om een urenspecificatie van [eiseres] . [7] Na het bezwaar heeft het Zorgkantoor meermaals gevraagd om naast de zorgovereenkomst en kopieën van de nota’s urendeclaraties op te sturen waarop duidelijk een scheiding staat van welke zorg er is geleverd, hoe lang en op welk tijdstip en een logboek. [8] De curator en later de gemachtigde van [eiser] hebben naast de eerder overgelegde zorgovereenkomst en zorgbeschrijving alleen de maandelijkse facturen ingediend met specificaties waarin het dagelijks geleverde aantal minuten begeleiding staat. [9] Het Zorgkantoor heeft daarom nogmaals gevraagd om een logboek waarin wordt bijgehouden welke zorg de zorgverlener heeft geleverd en de tijdsduur van de geleverde zorg met vermelding van datum en tijd. [10] Het is voor het Zorgkantoor onduidelijk of er ook andere zorg is geleverd, zoals aangegeven in de zorgovereenkomst. Het Zorgkantoor wil graag een splitsing van de kosten van verschillende soorten zorg. [11] Op de hoorzitting [12] is afgesproken dat een lijst met vragen die nog openstaan wordt opgemaakt en dat naar aanleiding van de antwoorden wordt vastgesteld welke zorgactiviteiten op welk moment zijn geboden en of er geheel of gedeeltelijk zorgmomenten betaald kunnen worden. De gemachtigde van [eiser] heeft een (juridische) toelichting en antwoord op de gestelde vragen gegeven en een aantal documenten ‘Zorgregistratie formulier Extramurale zorg’ en facturen met specificaties over maart tot en met juli 2020 ingediend. [13] Het Zorgkantoor heeft geconstateerd dat in een aantal gevallen de samenhang tussen de stukken ontbreekt en heeft daarom gevraagd hoe de controles worden uitgeoefend, hoe de feitelijke zorglevering wordt beoordeeld, of er evaluatieverslagen beschikbaar zijn die een beeld geven van de feitelijke zorglevering en de vaste begeleiders en een bevestiging van [eiser] dat de urenregistratie klopt. [14] De gemachtigde van [eiser] heeft geantwoord dat de curator zijn taken zorgvuldig heeft uitgevoerd, conform zijn opdracht als vertegenwoordiger. Hij heeft echter niet op dagelijkse basis de zorg gecontroleerd. De gemachtigde vindt dat de curator daartoe niet verplicht is en dat uit de overgelegde stukken een en ander voldoende duidelijk is af te leiden. Als bijlage wordt een verklaring van [eiser] bijgevoegd, waarin deze verklaart dat hij redelijk tevreden is met de begeleiding van [eiseres] en dat zij elke dag 1 of 2 uur langs komen op de kamer en altijd meegaan om boodschappen te doen in de supermarkt. [15]
6.4.
In de uitspraak van 15 juni 2021 [16] heeft de CRvB overwogen dat goedkeuring van de zorgovereenkomst niet kan worden onthouden als de in de zorgovereenkomst omschreven zorg niet overeenkomt met de feitelijk geleverde zorg. Dit is mede omdat het onthouden van de goedkeuring niet past binnen het systeem van het trekkingsrecht waarin de zorgovereenkomst vooraf gaat aan het verlenen van de zorg. Naar het oordeel van de rechtbank laat dit onverlet dat een budgethouder vóór de goedkeuring voldoende informatie moet geven. In dit geval werd de zorg al geruime tijd verleend, en had [eiser] deze zorg ook nodig, terwijl de zorgovereenkomst nog niet was goedgekeurd en er van meet af aan onvoldoende informatie werd gegeven, wat de goedkeuring van de zorgovereenkomst lange tijd vertraagde. In dat geval is niet zo’n duidelijke scheidslijn met de feitelijke zorgverlening te trekken. Het Zorgkantoor kon daarom aspecten die te maken hebben met de feitelijke zorgverlening bij de goedkeuring van de zorgovereenkomst betrekken.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat de curator op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat er wel 4 uur zorg per dag geleverd wordt. Daar komt bij dat door [eiser] geen gronden zijn aangevoerd waarbij concreet wordt bestreden dat deze omvang van zorg is geleverd. Voor zover de curator op de zitting stelt dat de omvang van de geleverde zorg niet controleerbaar is en dat hij ervan uit gaat dat er meer zorg is geleverd omdat het goed ging met zijn cliënt, vindt de rechtbank dit onvoldoende. Het Zorgkantoor heeft bij de huisbezoeken gezegd welke informatie gevraagd werd. Niet blijkt dat de curator met [eiser] besprak hoeveel zorg er werd geleverd. Dat hoeft niet op dagelijkse basis, maar wel op een zodanige manier dat je er een beeld van kunt vormen. Het Zorgkantoor heeft hiervoor ook suggesties gedaan. Het Zorgkantoor kon daarom naar het oordeel van de rechtbank in het kader van de belangenafweging de zorgovereenkomst goedkeuren voor 2 uur per dag voor begeleiding individueel. De rechtbank volgt het Zorgkantoor daarbij in de stelling dat art. 5.16 van de Rlz zich niet verzet tegen gedeeltelijk goedkeuring van een zorgovereenkomst. Het Zorgkantoor heeft aangegeven, dat in een ander besluit nog een vaststellingsbesluit genomen zal worden. Dat betekent dat, ondanks het onder 5.2 genoemde gebrek in de motivering, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
6.6.
Voor zover de gemachtigde van [eiser] betoogt dat er onvoldoende bescherming wordt geboden aan een kwetsbare budgethouder, acht de rechtbank dit inherent aan het systeem dat een budgethouder verantwoordelijk is voor zijn pgb. De bescherming van de budgethouder reikt niet zover dat er geen verplichtingen zijn. In het geval dat [eiseres] de budgethouder civielrechtelijk aan gaat spreken, kan [eiser] deze vordering ook doorleggen naar de curator. Dat er mogelijk een civiele procedure zal volgen, betekent niet dat hierdoor de belangen van [eiser] worden geschonden.
Conclusie en gevolgen
7.
7.1.
Het beroep in de zaak AMS 21/1933 is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit van 26 februari 2021. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat het Zorgkantoor in het kader van de belangenafweging de zorgovereenkomst heeft kunnen goedkeuren voor 2 uur per dag voor begeleiding individueel. Dat betekent dat de declaraties van [eiser] tot dit urenaantal vergoed kunnen worden.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het Zorgkantoor het door [eiser] betaalde griffierecht van € 49,- vergoeden. Ook krijgt [eiser] een vergoeding voor zijn proceskosten . Het zorgkantoor moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van [eiser] een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een zwaardere weging toe te passen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak AMS 21/2122:
- verklaart het beroep van [eiseres] niet-ontvankelijk;
- verklaart het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk;
in de zaak AMS 22/1363:
- verklaart het beroep van [eiseres] ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
In de zaak AMS 22/1202:
- verklaart het beroep van [eiser] niet-ontvankelijk;
In de zaak AMS 21/1933:
- verklaart het beroep van [eiser] gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 26 februari 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 26 februari 2021 in stand blijven;
- bepaalt dat het Zorgkantoor het griffierecht van € 49,- aan [eiser] moet vergoeden;
- veroordeelt het Zorgkantoor tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan [eiser] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wet langdurige zorgArtikel 3.3.3, lid 4

Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:
naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;
de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;
de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;
e verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij zorg met een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen, en,
de verzekerde bij de aanvraag een budgetplan voorlegt aan het zorgkantoor.

Regeling langdurige zorg

Artikel 5.11, lid 2, sub 5

De verlening van een persoonsgebonden budget kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de door de verzekerde overeenkomstige het eerste lid ingeschakelde hulp:
(…)
5°.anderszins onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de voor de verzekerde aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen.

Artikel 5.16

1. De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet van die zorgaanbieder of mantelzorger is betrokken.
2. Zorgovereenkomsten worden opgesteld volgens de meest recente door de Sociale verzekeringsbank vigerende vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten, die beschikbaar waren gesteld ten tijde van het afsluiten van de zorgovereenkomst, en bevatten bovendien ten minste:
a. de wijze waarop de zorgaanbieder of mantelzorger voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde;
b. de verplichting dat een declaratie de vereiste gegevens, bedoeld in artikel 5.23, tweede lid, bevat of, indien van toepassing, dat wordt gebruikgemaakt van periodiek maandbetalingen;
c. een beding, inhoudende dat het zorgkantoor een vordering heeft op de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget zorg levert indien het persoonsgebonden budget naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag;
d. indien de uitkering van vakantiebijslag als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag van toepassing is, een beding, inhoudende dat in het te betalen bruto loon het vakantiegeld is verdisconteerd.
3. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het zorgkantoor en de Sociale verzekeringsbank.
4. Het zorgkantoor kan de goedkeuring slechts geven, indien:
a. de zorgovereenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid;
b. uit de omschrijving van de wijze waarop de zorgverlener voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde, blijkt dat de overeenkomst:
1° strekt tot de inkoop van persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, huishoudelijke hulp en vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt;
2° strekt tot inkoop van logeeropvang; of
3° betrekking heeft op de kosten van zorginfrastructuur als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onderdeel b.
5. De Sociale verzekeringsbank kan haar goedkeuring slechts onthouden wegens strijd met het recht, of in het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget of van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid, van de wet.
6. Een wijziging van een goedgekeurde zorgovereenkomst wordt onmiddellijk met een formulier aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.
7. Voor de toepassing van het derde, vijfde en zesde lid treedt een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen zorgkantoor in de plaats van de Sociale verkeringsbank voor zover het de goedkeuring van de zorgovereenkomst van een verzekerde aan wie het zorgkantoor een persoonsgebonden budget verleent en het kenbaar maken van een wijziging van die zorgovereenkomst betreft. Het zorgkantoor bericht de Sociale verzekeringsbank onmiddellijk van een wijziging van de zorgovereenkomst.

Artikel 5.20, lid 2, sub b

Het zorgkantoor kan de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen:
(…)
b. met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het persoonsgebonden budget dan wel verhoging van het budget als bedoeld in artikel 5.1c, vijfde lid, of aan de eisen van gewaarborgde hulp;

Artikel 5.21

1. Na afloop van iedere subsidieperiode wordt de subsidie voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld.
2. Het zorgkantoor stelt het persoonsgebonden budget binnen een half jaar na afloop van de subsidieperiode vast.
3. Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de som van de bedragen die de Sociale verzekeringsbank op grond van artikel 5.17, eerste lid, heeft uitbetaald.
4. Indien de verzekerde geen betalingen, als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onder a en b, heeft laten doen dan wordt de subsidie, in afwijking van het derde lid, vastgesteld op nihil.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 5.20, tweede lid onder b, van de Regeling langdurige zorg (Rlz) gelezen in samenhang met artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Geregistreerd onder nummers AMS 22/3861 en 22/3862. Deze verzoeken zijn ingetrokken.
3.Vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:463.
4.De uitspraak van 14 maart 1996 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Gst. 1997/7051, nr. 8. ABRvS 14-03-1996, ECLI:NL:RVS:1996:ZF2088.
6.Huisbezoek 29 mei 2019.
7.Brieven van 22 november 2019 en 14 maart 2019.
8.Telefoongesprek en e-mail van 19 maart 2020, e-mail van 7 april 2020.
9.E-mails van 14 april, 16 april 2020.
10.E-mails van 15 en 16 april 2020.
11.E-mails van 12 mei en 3 juni 2020.
12.9 juli 2020.
13.Brief van 20 augustus 2020.
14.E-mail van 16 november 2020.
15.E-mail van 16 december 2020.