ECLI:NL:CRVB:2023:463

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
21 / 2178 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland inzake persoonsgebonden budgetten en niet-ontvankelijkheid van beroepen

Op 14 maart 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 10 mei 2021. De zaak betreft de bestreden besluiten van 26 maart 2020, die beslissingen op bezwaar zijn. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat niet aan het vereiste van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was voldaan. De Raad constateert dat betrokkene zelf geen bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten waarover bij de bestreden besluiten in bezwaar is beslist, waardoor er geen beroep openstond. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraken en verklaart de beroepen van betrokkene niet-ontvankelijk. De beroepschriften van de budgethouders dienen opnieuw door de rechtbank ter hand te worden genomen, zonder dat betrokkene hierbij als partij is betrokken.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank de beroepen van betrokkene niet in behandeling kon nemen, omdat niet voldaan was aan het vereiste dat voorafgaand aan het instellen van beroep, bezwaar moest worden gemaakt. Dit leidt tot einduitspraken die vatbaar zijn voor hoger beroep. De Raad wijst op eerdere uitspraken en concludeert dat de bestreden besluiten van 26 maart 2020 beslissingen op bezwaar zijn, en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene als belanghebbende moet worden aangemerkt. De Raad laat in het midden of betrokkene als belanghebbende kan worden beschouwd, omdat deelname aan de procedures voor hem niet mogelijk is. De uitspraak benadrukt de noodzaak van het volgen van de juiste procedures in bestuursrechtelijke zaken.

Uitspraak

21.2178 WLZ, 21/2179 WLZ

Datum uitspraak: 14 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 10 mei 2021, 21/1787 (aangevallen uitspraak 1) en 21/1788 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
[betrokkene] (geboren [geboortedatum] 1987) te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens het zorgkantoor heeft mr. B. Meegens, advocaat, hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft het verzoek van het zorgkantoor om versnelde behandeling ingewilligd.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1
Het zorgkantoor heeft aan [naam 1] , geboren op [geboortedatum] 1993, (budgethouder 1) en aan [naam 2] , geboren op [geboortedatum] 1963 (budgethouder 2) een persoonsgebonden budget (pgb) verleend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Budgethouder 1 en budgethouder 2 hebben allebei betrokkene ingeschakeld voor het bieden van gewaarborgde hulp als bedoeld in de Regeling langdurige zorg. Betrokkene is de broer van budgethouder 1 en de zoon van budgethouder 2.
1.2
Het zorgkantoor heeft ten aanzien van de twee budgethouders besluiten genomen over het reeds verleende pgb en daarbij onverschuldigd betaalde voorschotten en bedragen teruggevorderd en de verleningsbesluiten ingetrokken vanaf een bepaalde datum. Namens ieder van de budgethouders is bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, waarop het zorgkantoor bij afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 26 maart 2020 heeft beslist.
1.3
Namens de twee budgethouders is vervolgens beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. In die procedures heeft het zorgkantoor de rechtbank verzocht om betrokkene in de gelegenheid te stellen als belanghebbende aan die procedures deel te nemen omdat aan de intrekking van de pgb’s mede de handelwijze van betrokkene ten grondslag ligt. De rechtbank heeft betrokkene in de gelegenheid gesteld om als partij aan de procedures deel te nemen. Betrokkene heeft de rechtbank bericht dat hij aan de procedures van de budgethouder wil deelnemen. Daarnaast heeft mr. A. Dinç namens betrokkene beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten van 26 maart 2020. De rechtbank heeft de beroepen van de budgethouders aangehouden.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken geoordeeld dat betrokkene gezien de aard van het besluit als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het zorgkantoor het aan budgethouder verleende pgb terugvordert (onder meer) omdat dit door betrokkene als gewaarborgde hulp niet correct is besteed dan wel verantwoord. Het besluit heeft aldus (mede) betrekking op de handelwijze van betrokkene en kan ertoe leiden dat betrokkene aansprakelijk wordt gesteld voor zijn handelwijze. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bestreden besluiten ten aanzien van betrokkene als primaire besluiten moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft de beroepschriften doorgezonden naar het zorgkantoor ter behandeling als bezwaarschrift. Het dictum in de aangevallen uitspraken is als volgt vormgegeven. Onder het kopje “Beslissing” staat vermeld dat de rechtbank de zaak naar het zorgkantoor verwijst ter behandeling als bezwaarschrift. Daarbij is vermeld dat hiertegen geen rechtsmiddel openstaat.
3. Het zorgkantoor heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte onder de uitspraken de mededeling heeft geplaatst dat tegen die uitspraken geen rechtsmiddel open staat. Volgens het zorgkantoor had de rechtbank, tegelijk met haar uitspraak tot doorzending, een einduitspraak als bedoeld in artikel 8:70 van de Awb moeten doen en zich onbevoegd moeten verklaren of de beroepen van betrokkene niet-ontvankelijk moeten verklaren. Daarmee is sprake van een einduitspraak waartegen op grond van artikel 8:104, eerste lid, onder a, van de Awb hoger beroep bij de Raad openstaat. Verder heeft het zorgkantoor aangevoerd dat het ten gevolge van de doorzending door de rechtbank moeten opsplitsen van een beslissing op bezwaar in één voor de budgethouder(s) en één voor betrokkene(n), in strijd is met het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb. Ten slotte heeft het zorgkantoor aangevoerd dat het alleen ten aanzien van budgethouders besluiten kan nemen. De Wlz verleent het zorgkantoor niet de bevoegdheid ten aanzien van een gewaarborgde hulp dergelijke besluiten te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan uit de aangevallen uitspraken niet anders opmaken dan dat daarin is geoordeeld dat de rechtbank de beroepen van betrokkene niet in behandeling kan nemen omdat, nog steeds volgens de rechtbank, niet zou zijn voldaan aan het in artikel 7:1 van de Awb opgenomen vereiste dat voorafgaand aan het instellen van beroep, bezwaar moet worden gemaakt. Daarmee is sprake van einduitspraken die vatbaar zijn voor hoger beroep. Volledigheidshalve wijst de Raad op zijn uitspraak van 7 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2660.
4.2.
De bestreden besluiten van 26 maart 2020 zijn beslissingen op bezwaar. De rechtbank heeft dus ten onrechte gemeend dat niet aan het vereiste van artikel 7:1 van de Awb is voldaan. De Raad stelt verder vast dat betrokkene zelf geen bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten waarover bij de bestreden besluiten in bezwaar is beslist. Gelet op artikel 6:13 van de Awb betekent dit dat er voor hem, nog los van de vraag of hij als belanghebbende bij die besluiten in de zin van artikel 1:2 van de Awb is te beschouwen, hoe dan ook geen beroep tegen de respectievelijke bestreden besluiten openstond. Voor toelating als partij op grond van artikel 8:26 van de Awb was, alleen daarom al, evenmin plaats, nu die bepaling niet tot doel heeft te voorzien in deelname door belanghebbenden die geen gebruik hebben gemaakt van een mogelijkheid om bezwaar te maken dan wel anderszins niet-ontvankelijk zijn in een zodanig bezwaar. Nu deelname aan de procedures over de bestreden besluiten voor betrokkene hoe dan ook niet mogelijk is, zal de Raad in het midden laten of hij als belanghebbende bij die besluiten in de zin van artikel 1:2 van de Awb is te beschouwen.
4.3.
De hoger beroepen van het zorgkantoor slagen. De Raad zal de aangevallen uitspraken vernietigen en de beroepen van betrokkene niet-ontvankelijk verklaren. Het is nu zaak dat de beroepschriften van de budgethouders – zonder dat betrokkene hierbij als partij is betrokken – weer door de rechtbank ter hand worden genomen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraken 1 en 2;
  • verklaart de beroepen van betrokkene niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2023.
(getekend) J. Brand
(getekend) P. Boer