In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2023 uitspraak gedaan over een bezwaar van een veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA. Het bezwaarschrift werd op 7 december 2022 ingediend, en de rechtbank heeft op 8 maart 2023 de gemachtigde raadsman van de veroordeelde en de officier van justitie gehoord. De veroordeelde was niet verschenen, ondanks een geldige oproep. Het bezwaar richtte zich tegen de opname van zijn DNA in de DNA-databank, waarbij de raadsman aanvoerde dat de mishandeling waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, zich in de huishoudelijke sfeer had afgespeeld en dat het DNA-materiaal niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van andere strafbare feiten. De officier van justitie betoogde echter dat de uitzonderingen voor afname van DNA niet van toepassing waren en dat recidive niet kon worden uitgesloten. De rechtbank oordeelde dat de Wet DNA vereist dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, tenzij er sprake is van uitzonderingen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de zaak geen uitzonderingssituatie opleverden en dat het bezwaar ongegrond moest worden verklaard. De beslissing werd genomen door rechter mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van griffier A. Gordon.