en
"In het systeem van het onderhavige wetsvoorstel wordt als regel bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, celmateriaal afgenomen voor DNA-onderzoek voorzover dat in het voorbereidend onderzoek nog niet heeft plaatsgevonden. Op deze regel bestaan twee soorten uitzonderingen, die in het systeem van dit wetsvoorstel beide vallen onder de in artikel 2, eerste lid, onder b, neergelegde bepaling dat DNA-onderzoek achterwege blijft indien redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
De eerste uitzondering is in de vorige paragraaf reeds aan de orde gekomen en houdt in dat DNA-onderzoek achterwege blijft bij veroordeelden wegens misdrijven voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn. Deze uitzondering correspondeert met het vereiste van het belang van het onderzoek in het voorbereidend onderzoek. De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De uitzonderingsmogelijkheid is evenwel niet beperkt tot gevallen waarin het feitelijk onmogelijk is dat de veroordeelde recidiveert. Zo zal onder omstandigheden ook het geval in aanmerking kunnen komen van een vrouw die nog nooit met justitie in aanraking is geweest en die na jarenlange mishandeling door haar man er uiteindelijk toe komt hem ernstig letsel toe te brengen of te doden. In een dergelijk geval mag DNA-onderzoek overigens uitsluitend achterwege blijven op de in artikel 2, eerste lid, onder b, omschreven grond en niet (mede) op grond van een eventueel in de strafzaak vastgestelde mindere strafwaardigheid. Een ander voorbeeld van een geval dat onder omstandigheden in aanmerking kan komen, is dat van een arts die op grond van een onregelmatigheid in de naleving van de procedure bij euthanasie wordt veroordeeld voor moord.
Uit de voorgaande alinea volgt dat deze tweede uitzondering slechts een beperkte reikwijdte heeft. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende. Een nadere duiding van de reikwijdte van deze uitzondering is in abstracto echter moeilijk te geven. Zij zal door toepassing in concrete gevallen - aan de hand van de omstandigheden en de persoon van de veroordeelde - in de beoordeling van de officier van justitie en de rechter (...) nader gestalte moeten krijgen.
De uitzonderingsmogelijkheid van artikel 2, eerste lid, onder b, is mede aangebracht met het oog op artikel 8, tweede lid, van het EVRM, dat eist dat inbreuken op de onaantastbaarheid van het lichaam en op de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Het recht om bij de rechtbank een bezwaarschrift in te dienen kan in dit verband worden gezien als waarborg voor proportionele toepassing van het DNA-onderzoek bij veroordeelden.