ECLI:NL:RBAMS:2023:2619

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
RK 22-028971
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen DNA-afname van minderjarige veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2023 uitspraak gedaan over een bezwaar van een minderjarige veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaarschrift werd op 20 december 2022 ingediend en de behandeling vond plaats in besloten raadkamer op 8 maart 2023. De veroordeelde was niet verschenen, maar zijn raadsvrouw heeft het bezwaar toegelicht. De veroordeelde, geboren in 2006, was eerder veroordeeld tot jeugddetentie en had sindsdien een behandeling ondergaan in een jeugdzorginstelling. De raadsvrouw voerde aan dat er geen recidivegevaar was, gezien de persoonlijke omstandigheden van de minderjarige en de begeleiding die hij ontving.

Het Openbaar Ministerie stelde echter dat het bezwaar ongegrond verklaard moest worden, omdat de Wet DNA zeer streng is en er geen uitzonderingen van toepassing waren. De rechtbank oordeelde dat de afname van DNA-materiaal noodzakelijk was, gezien de aard van de gepleegde misdrijven en het feit dat de veroordeelde een voorwaardelijke straf had gekregen. De rechtbank benadrukte dat, ondanks de zorg rondom de veroordeelde, het recidivegevaar niet kon worden uitgesloten. De rechtbank concludeerde dat de afname van het DNA-profiel van belang was voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten en verklaarde het bezwaar ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-040041-22
raadkamernummer : 22-028971
datum : 22 maart 2023
beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 2006 te [geboortedag] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van zijn raadsvrouw
mr. J.M. Buchel, [adres] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

Het procesverloop

Het bezwaarschrift is op 20 december 2022 (akte opgemaakt op 21 december 2022) ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 8 maart 2023 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde raadsvrouw van veroordeelde en de officier van justitie ter zitting gehoord.
Veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Inhoud van het bezwaarschrift en het standpunt van veroordeelde

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde.
Namens veroordeelde is in raadkamer als belangrijkste punt van het bezwaar aangevoerd dat geen sprake is van recidivegevaar. Dit reden daarvan is gelegen in de persoonlijke omstandigheden van de minderjarige veroordeelde. Na zijn veroordeling in juli 2022 is veroordeelde op vrijwillige basis geplaatst in een
Jeugdzorg+ Inrichtingin [adres] voor een intensieve behandeling. Daar heeft hij aan zichzelf gewerkt tot de rechtbank in Lelystad heeft bepaald dat hij weer naar huis kon met begeleiding van de jeugdreclassering en [instelling] . Daarbij is een aantal afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat hij niet recidiveert. De verwachting is dat het niet meer mis zal gaan.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard omdat zich geen uitzondering voordoet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. De Wet DNA is zeer streng en dat geldt ook voor minderjarigen. Veroordeelde is weliswaar nog jong en er is veel kader om hem heen geplaatst, maar je kunt niet weten of veroordeelde zal recidiveren. De opname van zijn DNA-materiaal in de databank kan daarbij ook helpen als stok achter de deur. Het celmateriaal is correct afgenomen.

De beoordeling

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij bevel van 1 november 2022 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
Op 6 december 2022 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen.
Het bezwaarschrift, gedateerd 20 december 2022, is op 21 december 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in zijn bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 29 september 2022 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarbij veroordeelde ter zake van de eendaadse samenloop van poging tot diefstal van geweld/bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en mishandeling, verduistering, medeplegen van bedreiging niet enig misdrijftegen het leven gericht en mishandeling, meermalen gepleegd (artikelen 285, 300, 312 en 321 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) is veroordeeld tot (onder meer) een jeugddetentie van 130 dagen waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden.
Uitgangspunt
De rechtbank stelt, met de Hoge Raad, voorop dat tekst, doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet, celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij sprake is van een uitzonderingsgeval (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234, herhaald in Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626)
Uitzonderingen
Op grond van artikel 2 lid 1, aanhef en onder b van de Wet beveelt de officier van justitie de afname ‘tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde’.
Aard van het misdrijf
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf ‘aard van het misdrijf’ op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing.
Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
De maatstaf ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ hangt samen met de persoon van veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234). Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Beoordeling van het bezwaarschrift
De rechtbank stelt vast dat artikel 285, 300, 312 en 321 Sr, waarvoor veroordeelde tot jeugddetentie is veroordeeld, vallen onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
Veroordeelde was weliswaar nog jong ten tijde van het plegen van de delicten, maar dat neemt niet weg dat aan hem een forse deels voorwaardelijke straf (jeugddetentie) is opgelegd met een groot aantal bijzondere voorwaarden. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw van veroordeelde, van oordeel dat zelfs met alle zorg die rondom veroordeelde is georganiseerd, het recidivegevaar niet kan worden uitgesloten.
Gelet op het voorgaande en de zeer beperkte uitzonderingsmogelijkheden die de Wet biedt, is de rechtbank van oordeel dat voor het plegen van soortgelijke feiten DNA-materiaal een rol kan spelen bij het opsporingsonderzoek. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval de hiervoor genoemde uitzonderingen zich niet voordoen. Het bezwaar dient daarom ongegrond te worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 22 maart 2023 door:
mr. J.W.H.G. Loyson, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier.