ECLI:NL:RBAMS:2023:2524

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
C/13/717541 / HA ZA 22-399
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een buitenlands vonnis en de gevolgen voor leningsovereenkomsten in het internationale privaatrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Servische rechtspersoon Cotoland DOO Sabac en de Nederlandse vennootschap RI Eastern European Finance B.V. (RIEEF) over de erkenning van een Servisch vonnis. Cotoland vorderde erkenning van het Servische vonnis waarin twee leningsovereenkomsten met RIEEF nietig werden verklaard. RIEEF was niet verschenen in de procedure, terwijl Raiffeisen Bank International AG als gevoegde partij verweer voerde. De rechtbank oordeelde dat het Servische vonnis niet kon worden erkend op basis van de Gazprombank-criteria, omdat RIEEF niet op de juiste wijze was opgeroepen in de Servische procedure. Dit leidde tot een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, wat essentieel is voor een behoorlijke rechtsgang. De rechtbank concludeerde dat de leningsovereenkomsten nietig waren verklaard in het Servische vonnis, maar dat dit vonnis niet voor erkenning in Nederland in aanmerking kwam. Hierdoor kon de rechtbank niet ingaan op de inhoudelijke vorderingen van Cotoland, die gebaseerd waren op de nietigheid van de leningsovereenkomsten. De rechtbank wees alle vorderingen van Cotoland af en veroordeelde haar in de proceskosten van RIEEF, die op nihil werden vastgesteld omdat deze niet was verschenen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/717541 (rolnummer: HA ZA 22-399)
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
COTOLAND DOO SABAC,
gevestigd te Sabac (Servië),
eisende partij,
hierna te noemen: Cotoland,
advocaat: mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RI EASTERN EUROPEAN FINANCE B.V. (in liquidatie),
laatstelijk gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: RIEEF,
niet verschenen,
en
de vennootschap naar buitenlands recht
RAIFFEISEN BANK INTERNATIONAL AG,
gevestigd te Wenen (Oostenrijk),
gevoegde partij aan de zijde van gedaagde,
hierna te noemen: Raiffeisen,
advocaat: mr. F.A. van de Wakker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 mei 2022, met producties,
- het vonnis in het incident tot voeging van 3 augustus 2022,
- de conclusie van antwoord van Raiffeisen, met producties,
- het tussenvonnis van 12 oktober 2022, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 februari 2023, met de daarin genoemde stukken,
- het op 27 februari 2023 door Raiffeisen toegezonden exploot van betekening van het vonnis in incident aan RIEEF.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Cotoland is een producent, verkoper en distributeur van onder meer antibacteriële wattenstaafjes en cosmetische producten van katoen. Voorheen heette Cotoland Car System doo Sabac en was zij een geautoriseerde Peugeotdealer.
2.2.
RIEEF is een financiële instelling waarvan alle aandelen tot haar ontbinding werden gehouden door Raiffeisen.
2.3.
Raiffeisen is een grote financiële instelling die onder meer leningen verstrekt.
2.4.
TMF Management BV (hierna: TMF) is de bestuurder geweest van RIEFF vanaf het moment van oprichting van RIEEF tot het moment van haar ontbinding op 15 april 2016. TMF is een trustkantoor dat ondernemingen ondersteunt met management diensten.
2.5.
Tussen Cotoland (op dat moment nog Car System doo Sabac geheten) en RIEEF zijn twee leningsovereenkomsten gesloten, de eerste op 20 maart 2008 (onder nummer 111 – 0000000001148 – 98) (hierna: de eerste leningsovereenkomst) en de tweede op 28 maart 2008 (onder nummer 111 – 0000000001149 – 95) (hierna: de tweede leningsovereenkomst). Volgens deze leningsovereenkomsten heeft RIEEF tweemaal een lening van € 250.000 verstrekt aan Cotoland, in totaal € 500.000. Beide leningsovereenkomsten zijn in de Servische taal gesteld, met daarbij een Engelse vertaling. Beide leningsovereenkomsten zijn namens RIEEF ondertekend door (de managing director van) TMF en namens Cotoland door [naam] , directeur.
2.6.
In beide leningsovereenkomsten is in artikel 20 een forumkeuze en een rechtskeuze opgenomen:
2.7.
De rente die Cotoland op grond van de leningsovereenkomsten is verschuldigd, is opgenomen in artikel 4 lid 3:
2.8.
In artikel 4 lid 5 van de leningsovereenkomst is bepaald dat de rente kan wijzigen:
2.9.
Met ingang van 1 mei 2009 is de rente van zowel de eerste leningsovereenkomst als de tweede leningsovereenkomst gewijzigd van 2,55% per jaar naar 5,45% per jaar. Dit is voor elk van de leningsovereenkomsten vastgelegd in een annex van 13 maart 2009 (annex 1). In een annex van 18 maart 2009 (annex 2) bij de eerste leningsovereenkomst is het aantal terugbetalingstermijnen aangepast. In een annex van 8 december 2009 (annex 3) bij de eerste leningsovereenkomst is opnieuw het aantal terugbetalingstermijnen aangepast. De annexen bij beide leningsovereenkomsten zijn namens RIEEF ondertekend door (de managing director van) TMF en namens Cotoland door [naam] , directeur.
2.10.
Cotoland heeft het geleende bedrag volledig terugbetaald.
2.11.
In 2015 heeft Cotoland een civiele procedure aangespannen in Servië tegen ‘Eastern European Finance B.V.’ en tegen Raiffeisen Banka AD Beograd (hierna: Raiffeisen Belgrado). Daartoe heeft Cotoland op 26 januari 2015 een dagvaarding aangebracht bij de rechtbank van koophandel in Belgrado (hierna: de rechtbank Belgrado). In die procedure heeft Cotoland primair gevorderd dat wordt vastgesteld dat beide leningsovereenkomsten absoluut nietig zijn, evenals de annexen 1 tot en met 3 bij de eerste leningsovereenkomst en annex 1 bij de tweede leningsovereenkomst.
2.12.
Op 14 april 2015 heeft de rechtbank Belgrado een beschikking gegeven. In de door Cotoland overgelegde Nederlandse vertaling daarvan staat dat die beschikking is gegeven tussen de volgende partijen:
“(…) eiser Cotoland (…) tegen de gedaagden 1. Eastern European Finance B.V. Locatellikade 1, 1076 AZ Amsterdam, Netherlands, die vertegenwoordigd is door TMF Management B.V. en 2. Raiffeisen Banka AD Belgrado (…)”
In deze beschikking zijn instructies gegeven voor partijen, onder andere over hoe gedaagden in de procedure moeten verschijnen en welke termijnen daarbij in acht moeten worden genomen.
2.13.
Op 25 november 2015 zijn de conclusie van eis (de dagvaarding) van Cotoland en de beschikking van de rechtbank Belgrado van 14 april 2015 op het kantoor van TMF betekend. De dagvaarding is gericht aan ‘Eastern European Finance B.V.’.
2.14.
TMF heeft op 20 januari 2016 aan de rechtbank Belgrado bericht dat de vennootschap ‘Eastern European Finance B.V.’ niet geregistreerd is in de Kamer van Koophandel van Nederland en dat het een niet-bestaande vennootschap lijkt te zijn.
2.15. ‘
Eastern European Finance B.V.’ is niet verschenen in de procedure voor de rechtbank Belgrado, Raiffeisen Belgrado wel. De rechtbank Belgrado heeft op 22 april 2016 vonnis gewezen (hierna: het Servische vonnis), waarin – kort samengevat – beide leningsovereenkomsten en de bijbehorende annexen nietig zijn verklaard. De vorderingen tegen Raiffeisen Belgrado zijn afgewezen op de grond dat laatstgenoemde geen partij was bij de leningsovereenkomsten en uitsluitend administrateur van het krediet.
2.15.1.
In de door Cotoland overgelegde Nederlandse vertaling luidt de beslissing in het Servische vonnis, voor zover hier van belang, als volgt:
2.15.2.
In de door Cotoland overgelegde Nederlandse vertaling is onder het kopje ‘motivering’ in het Servische vonnis onder meer het volgende opgenomen:
(…)
2.16.
Raiffeisen heeft als enig aandeelhouder op 15 april 2016 besloten tot ontbinding van RIEEF. Bij de ontbinding is decharge verleend aan TMF en zijn de overige bestuurders benoemd tot vereffenaars. In een advertentie in dagblad Trouw van 29 april 2016 is kenbaar gemaakt dat de vereffenaar van RIEEF de rekening en verantwoording heeft neergelegd bij het Handelsregister, alsmede ten kantore van de vennootschap in liquidatie, alwaar de stukken tot en met twee maanden na die publicatie voor een ieder ter inzage zullen liggen. Na het verstrijken van die termijn heeft de vereffenaar uit de resterende activa van RIEEF een bedrag van € 12.908.680 aan Raiffeisen uitbetaald.
2.17.
Het Servische vonnis is op 7 november 2016 in kracht van gewijsde gegaan. De rechtbank Belgrado heeft in verband hiermee twee (gelijkluidende) stempels onderaan de eerste pagina van het vonnis gezet. Die stempels zien er in het origineel en in de Nederlandse vertaling als volgt uit:
2.18.
Bij brief van 18 augustus 2018 heeft de advocaat van Cotoland Raiffeisen en TMF verzocht, onder verwijzing naar het Servische vonnis, een bedrag van € 209.156,84 aan Cotoland te voldoen.
2.19.
Cotoland is bij dagvaarding van 27 maart 2019 een civiele procedure in Nederland begonnen tegen Raiffeisen en TMF. Cotoland houdt Raiffeisen en TMF aansprakelijk op grond van gesteld onrechtmatig handen in hun hoedanigheid van respectievelijk aandeelhouder en bestuurder van RIEEF. Het verwijt van Cotoland aan Raiffeisen en TMF in die procedure is – samengevat – dat zij RIEEF hebben ontbonden, de vordering van Cotoland onbetaald hebben gelaten en daarvoor ook geen financiële reserve aan hebben gehouden, terwijl zij wisten van het Servische vonnis. In het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:8150) zijn de vorderingen van Cotoland afgewezen.
2.20.
Cotoland is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis. In het hoger beroep is nog geen uitspraak gedaan; daarin is een datum bepaald voor pleidooi eind september 2023.
2.21.
Op 2 april 2021 heeft Cotoland een verzoek tot heropening van de vereffening van het vermogen van RIEEF als bedoeld in artikel 2:23c lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Dit verzoek is toegewezen bij beschikking van 4 november 2021.

3.Het geschil

3.1.
Na eisvermeerdering vordert Cotoland om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
RIEEF te veroordelen om aan Cotoland te betalen het bedrag van € 144.242,86
te vermeerderen met rente naar Servisch recht over de respectievelijke deelbetalingen met betrekking tot het totaalbedrag van € 144.242,86 te rekenen vanaf de dag dat de betreffende deel rentebetalingen hebben plaatsgevonden tot het moment van de algehele betaling;
Subsidiair
Primaire deel:
het vonnis van de rechtbank Belgrado van 22 april 2016 te erkennen en wel zodanig dat het vonnis in Nederland volledige werking heeft tegen RIEEF;
voor recht te verklaren dat de eerste leningsovereenkomst en de tweede leningsovereenkomst met de daarbij horende annexen nietig zijn;
voor recht te verklaren dat RIEEF gehouden is over te gaan tot ongedaanmaking van alle door haar van Cotoland op grond van de eerste leningsovereenkomst en de tweede leningsovereenkomst met de daarbij horende annexen ontvangen rentebedragen en overige bedragen - daaronder niet begrepen de leningsbedragen zelf;
RIEEF te veroordelen aan Cotoland terug te betalen € 144.242,86 te rekenen vanaf de dag dat de betreffende deel rentebetalingen hebben plaatsgevonden tot het moment van de algehele betaling;
Subsidiaire deel:
het vonnis van de Rechtbank Belgrado van 22 april 2016 te erkennen en wel zodanig dat het vonnis in Nederland volledige werking heeft tegen RIEEF;
voor recht te verklaren dat de eerste leningsovereenkomst en de tweede leningsovereenkomst met de daarbij horende annexen nietig zijn;
voor recht te verklaren dat RIEEF gehouden is over te gaan tot ongedaanmaking van alle door haar van Cotoland op grond van de eerste leningsovereenkomst en de tweede leningsovereenkomst met de daarbij horende annexen ontvangen rentebedragen en overige bedragen – daaronder niet begrepen de leningsbedragen zelf;
voor recht te verklaren dat RIEEF is gehouden tot vergoeding van alle bedragen en schade waar Cotoland recht op heeft conform het Servische recht als gevolg van de nietigheid van de eerste leningsovereenkomst en de tweede leningsovereenkomst met de daarbij horende annexen en de daaruit voortvloeiende ongedaanmaking, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Ten aanzien van zowel het primair als subsidiair gevorderde
met veroordeling van RIEEF in de proceskosten, waarbij de proceskostenveroordeling eveneens uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
3.2.
Cotoland legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
De twee leningsovereenkomsten tussen Cotoland en RIEEF zijn nietig. Dat is in het Servische vonnis beslist en dat vonnis kan in Nederland worden erkend op grond van de Gazprombank-criteria. Het rechtsgevolg van die nietigverklaring is dat alle prestaties ongedaan gemaakt moeten worden. Daarom moet RIEEF een bedrag van € 144.242,86 aan ontvangen rente terugbetalen aan Cotoland. Een veroordeling tot betaling van dit bedrag is in het Servische vonnis niet opgenomen, zodat voor dit onderdeel mogelijk een inhoudelijke beoordeling nodig is van de Nederlandse rechter. In dat kader komt dan aan het Servische vonnis sterke bewijskracht toe.
Voor zover erkenning van het Servische vonnis niet mogelijk is op grond van de Gazprombank-criteria, dan zal het deel over de nietigverklaring van de leningsovereenkomsten door de Nederlandse rechter opnieuw inhoudelijk beoordeeld moeten worden. Daarvoor geldt wederom dat aan het Servische vonnis een sterke bewijskracht toekomt.
3.3.
RIEEF is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
3.4.
Raiffeisen heeft als gevoegde partij aan de zijde van RIEEF verweer gevoerd. Raiffeisen concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Cotoland, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Cotoland, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Cotoland in de kosten van deze procedure. Hiertoe voert Raiffeisen, samengevat, het volgende aan.
Het Servische vonnis kan niet worden erkend, omdat niet is voldaan aan de Gazprombank-criteria. RIEEF is niet (deugdelijk) opgeroepen in de Servische procedure, de beschikking met instructies van de rechtbank Belgrado van 14 april 2015 was al gewezen voordat RIEEF de betekende dagvaarding had ontvangen en RIEEF is pas geïnformeerd over het Servische vonnis nadat deze in kracht van gewijsde was gegaan. Verder is de erkenning van het Servische vonnis in strijd met de Nederlandse openbare orde omdat het Servische vonnis materieel niet juist is.
Ten aanzien van de materiële beoordeling van de stellingen van Cotoland voert Raiffeisen het verweer dat een vordering tot nietigheid van de leningsovereenkomsten is verjaard. Daarnaast ontbreekt zowel de feitelijke substantiëring als de juridische substantiëring naar Servisch recht waarom de leningsovereenkomsten nietig zouden zijn.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Cotoland wil dat het Servische vonnis door de Nederlandse rechter wordt erkend met toepassing van artikel 431 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank stelt voorop dat een erkenning van een buitenlands vonnis op grond van artikel 431 lid 2 Rv niet verder kan strekken dan de daarin neergelegde beslissingen. Voor zover van de Nederlandse rechter een beslissing wordt gevraagd over een vordering waarover in het buitenlandse vonnis geen beslissing is gegeven, is voor dat onderdeel een zelfstandige inhoudelijke beoordeling door de Nederlandse rechter nodig.
4.2.
Toegepast op deze zaak betekent dat het volgende. De beslissing in het Servische vonnis is beperkt tot de nietigverklaring van de leningsovereenkomsten en bijbehorende annexen. Voor de vraag of deze beslissing kan worden erkend, geldt het bepaalde in artikel 431 lid 2 Rv. Cotoland vordert in deze procedure, in aanvulling op het Servische vonnis en voortbouwend op de nietigheid van de leningsovereenkomsten en bijbehorende annexen, ook (terug)betaling van een bedrag van € 144.242,86. Of dit meerdere toewijsbaar is, vereist een zelfstandige inhoudelijke beoordeling. Daarvoor geldt niet het bepaalde in artikel 431 lid 2 Rv.
4.3.
De rechtbank zal nu eerst haar internationale bevoegdheid en het toepasselijke recht beoordelen, omdat sprake is van een zaak met internationale aspecten.
Internationale rechtsmacht
4.4.
Voor zover Cotoland een beslissing vraagt die overeenstemt met de toegewezen beslissing in het Servische vonnis geldt het volgende.
4.5.
Een Servisch vonnis kan in Nederland niet worden erkend en/of ten uitvoer gelegd op grond van een bepaling in een Nederland bindend verdrag of in een Europese verordening. Tussen Nederland en Servië geldt namelijk geen verdrag waarin de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen is geregeld. Verder is de verordening Brussel I-bis [1] uitsluitend van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen afkomstig uit een lidstaat van de Europese Unie en dus niet op beslissingen uit Servië. Dit brengt mee dat aan de hand van het Nederlandse commune internationaal bevoegdheidsrecht moet worden bepaald of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van Cotoland, voor zover die strekken tot een beslissing die overeenstemt met het Servische vonnis.
4.6.
Artikel 431 lid 2 Rv schept in beginsel rechtsmacht voor de Nederlandse rechter, nu het de mogelijkheid biedt om een geding opnieuw in Nederland te behandelen en af te doen. Dit geldt ongeacht of de Nederlandse rechter aanleiding ziet tot een inhoudelijke herbeoordeling van het geschil dan wel de vraag beoordeelt of aan een beslissing van een buitenlandse rechter gezag toekomt en zich in dat verband beperkt tot een toets aan de vereisten zoals door de Hoge Raad uiteen gezet in het zogenoemde Gazprombankarrest [2] . In zijn algemeenheid geldt hierop als uitzondering het geval waarin de eisende partij met het voorleggen van de desbetreffende vordering aan de Nederlandse rechter op de voet van artikel 431 lid 2 Rv misbruik van procesrecht maakt. Dat daar in dit geval sprake van zou zijn, is niet gesteld of gebleken.
De rechtbank is dus in ieder geval bevoegd om van de vorderingen van Cotoland kennis te nemen voor zover deze zijn gebaseerd op artikel 431 lid 2 Rv.
4.7.
Voor zover Cotoland van de Nederlandse rechter een beslissing vraagt over het meerdere, het gevorderde geldbedrag, geldt dat de internationale bevoegdheid van deze rechtbank moet worden beoordeeld aan de hand van de verordening Brussel I-bis. Die verordening is van toepassing omdat de gedaagde, RIEEF, is gevestigd in de Europese Unie en de vordering in de hoofdzaak een burgerlijke of handelszaak betreft die is ingesteld na 10 januari 2015. Op grond van de hoofdregel van artikel 4 Brussel I-bis is de rechter van de woonplaats van gedaagde bevoegd. De vestigingsplaats van RIEEF was Amsterdam. De in de geldleningsovereenkomsten gemaakte forumkeuze voor de rechtbank Belgrado (zie 2.6) staat er niet aan in de weg dat RIEEF voor de rechtbank Amsterdam wordt gedagvaard, omdat die forumkeuze blijkens de letterlijke bewoordingen niet exclusief is.
De conclusie is dat de Nederlandse rechter ook bevoegd is voor zover Cotoland een beslissing vraagt over een vordering waarover in het Servische vonnis geen beslissing is gegeven.
Toepasselijk recht
4.8.
Voor het toepasselijk recht geldt het volgende. De vraag naar de erkenning van het Servische vonnis is een procesrechtelijke vraag die op grond van artikel 10:3 BW wordt beoordeeld naar Nederlands (proces)recht.
4.9.
Voor zover één of meer materiële geschilpunten (opnieuw) beoordeeld moeten worden, wordt de vraag welk recht van toepassing is, beantwoord op basis van de verordening Rome I [3] (hierna: Rome I). Op grond van artikel 3 van Rome I kunnen partijen op elk moment een rechtskeuze maken. Blijkens artikel 20 van de leningsovereenkomsten hebben Cotoland en RIEEF een rechtskeuze gemaakt voor Servisch recht. Dat is ook niet in geschil tussen partijen. Dat betekent dat Servisch (materieel) recht van toepassing is op beslispunten die zelfstandig of opnieuw inhoudelijk moeten worden beoordeeld. Dat neemt overigens niet weg dat op procesrechtelijke vragen Nederlands procesrecht van toepassing is op grond van artikel 10:3 BW.
Verweer van gevoegde partij Raiffeisen
4.10.
Cotoland heeft meest verstrekkend aangevoerd dat het door Raiffeisen gevoerde verweer buiten beschouwing moet blijven.
4.11.
In het vonnis in incident is geoordeeld dat Raiffeisen zich mag voegen aan de zijde van de niet-verschenen gedaagde (RIEEF), zulks onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 24 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:791). Cotoland stelt niettemin dat het verweer van Raiffeisen in deze procedure niet kan gelden voor RIEEF en verwijst daarbij naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 maart 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:3171). In die uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was geoordeeld dat voeging aan de zijde van een niet-verschenen gedaagde
nietmogelijk was en dat het verweer van de partij die zich wilde voegen (dus) buiten beschouwing moest blijven. Deze uitspraak is echter achterhaald door voornoemde uitspraak van de Hoge Raad, waarin is geoordeeld dat voeging aan de zijde van een niet-verschenen gedaagde
welmogelijk is. Hieruit volgt dat het verweer van Raiffeisen als gevoegde partij kan worden meegenomen in de beoordeling. Raiffeisen brengt bij haar verweer ook geen andere feiten of gronden naar voren dan die RIEEF zelf had kunnen aanvoeren.
Erkenning van het Servische vonnis? Gazprombank-criteria
4.12.
Als eerste moet worden beoordeeld of de leningsovereenkomsten en bijbehorende annexen nietig zijn. In dit verband is van belang of het Servische vonnis, waarin die nietigheid is uitgesproken, kan worden erkend in Nederland. Als het Servische vonnis kan worden erkend, komt aan die beslissing gezag toe, in die zin dat de gebondenheid van partijen aan die buitenlandse beslissing tot uitgangspunt moet worden genomen.
4.13.
Uit het Gazprombankarrest volgt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;
de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging;
de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde; en
de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
4.14.
Uitsluitend in geschil is of voldaan is aan de voorwaarden ii. en iii.
4.15.
Naar het oordeel van de rechtbank is het Servische vonnis niet tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, omdat RIEEF pas is geïnformeerd over het Servische vonnis nadat dat in kracht van gewijsde was gegaan. De rechtbank licht dat hierna toe.
4.16.
Het Servische vonnis is uitgesproken op 22 april 2016. Partijen zijn het erover eens dat het Servische vonnis op 7 november 2016 in kracht van gewijsde is gegaan. Ook is niet in geschil dat het vonnis niet is betekend aan RIEEF. Het vonnis is pas op 18 augustus 2018 bekend gemaakt aan Raiffeisen en TMF (zie 2.18), zodat RIEEF niet eerder dan op dat moment via Raiffeisen of TMF mogelijk kennis heeft kunnen nemen van het Servische vonnis. Dat was dus pas nadat dat vonnis al in kracht van gewijsde was gegaan. Cotoland heeft weliswaar gesuggereerd dat RIEEF vóór het in kracht van gewijsde gaan al van het Servische vonnis op de hoogte had kunnen komen, en wel via Raiffeisen Belgrado, maar concrete feiten of omstandigheden op basis waarvan een daadwerkelijke, tijdige bekendheid van RIEEF met het Servische vonnis kan worden vastgesteld, zijn door Cotoland niet gesteld.
4.17.
De stelling van Cotoland dat op 15 april 2016 al was besloten om RIEEF te ontbinden waardoor het Servische vonnis niet meer aan RIEEF kon worden betekend, gaat niet op. Op grond van artikel 50 Rv geschiedt betekening van een exploot aan een privaatrechtelijke rechtspersoon (hier een besloten vennootschap) na ontbinding van die rechtspersoon aan het kantoor, de persoon of de woonplaats van een van de vereffenaars. Uit de door Cotoland overgelegde productie 13 blijkt dat er vereffenaars waren. Volgens de wet had Cotoland het exploot van het Servische vonnis dus aan (een van) deze vereffenaars kunnen betekenen. Voor zover de vereffenaar geen bekend kantoor, bekende woonplaats of werkelijk verblijf zou hebben gehad, was er de mogelijkheid (op grond van artikel 54 Rv) tot (openbare) betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie.
Doordat Cotoland het Servische vonnis niet aan RIEEF heeft laten betekenen, is RIEEF de mogelijkheid ontnomen om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Dit vormt een schending van de beginselen van behoorlijk procesrecht, meer in het bijzonder van het beginsel van hoor en wederhoor. Dit beginsel is één van de meest fundamentele vereisten voor een behoorlijk proces en een essentieel onderdeel van de eisen die aan een goede procesorde worden gesteld. Gelet op voornoemde schending van het beginsel van hoor en wederhoor en het grote belang dat daaraan wordt toegekend, kan niet worden geoordeeld dat het Servische vonnis tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging.
4.18.
Aangezien reeds vanwege deze reden niet is voldaan aan voorwaarde ii. van de Gazprombank-criteria komt het Servische vonnis niet voor erkenning in aanmerking. Wat partijen verder hebben aangevoerd in het kader van erkenning behoeft daarom geen bespreking meer.
Inhoudelijke beoordeling
4.19.
Nu het Servische vonnis niet voor erkenning in aanmerking komt via ‘de korte route’ van de Gazprombank-criteria, zal in deze procedure, zoals Cotoland voor dat geval heeft verzocht, een inhoudelijke beoordeling van het geschil volgen. Op de materiële geschilpunten is Servisch recht van toepassing (zie r.o. 4.9)
4.20.
Bij de vraag naar de nietigheid van de leningsovereenkomsten en bijbehorende annexen kent de rechtbank geen bewijskracht toe aan de in het Servische vonnis neergelegde beslissingen. De reden daarvoor is dat het Servische vonnis een verstekvonnis is, waarbij RIEEF dus geen verweer heeft gevoerd, en dat het Servische vonnis niet voor erkenning in aanmerking komt.
4.21.
Voor een inhoudelijke beoordeling van het geschil moet Cotoland eerst voldoende stellen dat en waarom de leningsovereenkomsten met bijbehorende annexen nietig zijn. Op grond van artikel 150 Rv rust op Cotoland immers hiervoor de stelplicht en bewijslast. Cotoland heeft gesteld:
dat de leningsovereenkomsten (en annexen) nietig zijn, omdat de leningsovereenkomsten niet door RIEEF zijn ondertekend; en
dat artikel 4 lid 5 van beide leningsovereenkomsten, dat bepaalt dat de rente kan wijzigen, niet gedefinieerd is dan wel ondefinieerbaar, waardoor de leningsovereenkomsten (en annexen) op grond van artikel 47 van het Servische Wetboek van Verbintenissenrecht nietig zijn.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat Cotoland haar stelling onder a, tegenover de betwisting van Raiffeisen, onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Raiffeisen heeft namelijk aangevoerd dat de leningsovereenkomsten en annexen namens RIEEF zijn ondertekend door TMF. De rechtbank stelt vast dat onder beide leningsovereenkomsten en de annexen staat dat namens RIEEF is ondertekend door (de managing director van) TMF en dat op de daartoe bestemde plek telkens een handtekening is geplaatst. Ook staat vast dat TMF bestuurder was van RIEEF. Gelet hierop had het op de weg van Cotoland gelegen om haar stelling nader toe te lichten. Nu zij dat niet heeft gedaan, gaat de rechtbank voorbij aan de stelling dat de leningsovereenkomsten niet door RIEEF zijn ondertekend. Die stelling kan dan ook geen grondslag vormen voor de ingeroepen nietigheid.
4.23.
Ten aanzien van punt b heeft Cotoland in de dagvaarding uitsluitend gesteld dat de contractuele verplichting van Cotoland in artikel 4 lid 5 van de leningsovereenkomsten niet is gedefinieerd en niet definieerbaar is. Daarmee is artikel 4 lid 5 van de leningsovereenkomsten volgens Cotoland in strijd met artikel 47 van het Servische Wetboek van Verbintenissenrecht, dat luidt: Wanneer het onderwerp van de verplichting onmogelijk, ontoelaatbaar, niet vastgesteld alsook niet vast te stellen is, is de overeenkomst nietig.
4.24.
Raiffeisen heeft in haar conclusie van antwoord aangevoerd dat de enkele verwijzing door Cotoland naar de bepaling uit het Servische Wetboek van Verbintenissenrecht niet voldoende is, dat Cotoland die bepaling niet toepast op de leningsovereenkomsten (en de annexen) en dat Cotoland dus niet heeft gemotiveerd waarom sprake zou zijn van nietigheid.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat Cotoland ook op dit punt haar stelling onvoldoende feitelijk heeft toegelicht. Gelet op de betwisting van Raiffeisen had het op de weg van Cotoland gelegen om haar standpunt nader toe te lichten en duidelijk te maken op grond van welk(e) van de in artikel 47 van het Servische Wetboek van Verbintenissenrecht genoemd(e) criterium of criteria zij precies een beroep doet. Dat heeft zij niet gedaan. Voor zover zij met de stelling, dat haar contractuele verplichting ongedefinieerd of niet definieerbaar is, zich erop heeft willen beroepen dat het onderwerp van de verplichting niet is vastgesteld of niet is vast te stellen, heeft zij met die enkele stelling in dit geval niet kunnen volstaan. Zij had die stelling moeten concretiseren aan de hand van (de inhoud van) artikel 4 lid 5 van de leningsovereenkomsten. Nu zij dat niet heeft gedaan, is onvoldoende onderbouwd wat maakt dat het onderwerp van haar verplichting niet is vastgesteld of niet is vast te stellen als bedoeld in artikel 47 van het Servische Wetboek van Verbintenissenrecht. De stelling van Cotoland wordt daarom als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
4.26.
Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt ertoe dat bij gebrek aan onderbouwing niet kan worden vastgesteld dat de leningsovereenkomsten en annexen nietig zijn. Daarmee ontvalt de grondslag aan de vorderingen van Cotoland. Aan de overige geschilpunten tussen partijen (waaronder het beroep op verjaring) wordt daarmee niet toegekomen.
4.27.
De conclusie is dat alle vorderingen van Cotoland moeten worden afgewezen.
Proceskosten
4.28.
Cotoland is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten van RIEEF worden veroordeeld. Aangezien RIEEF niet is verschenen, zullen de kosten aan de zijde van RIEEF tot op heden worden begroot op nihil. Er is geen reden om Cotoland in de kosten van Raiffeisen te veroordelen, nu Raiffeisen zich vrijwillig in deze procedure heeft gevoegd aan de zijde van RIEEF.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Cotoland af,
5.2.
veroordeelt Cotoland in de proceskosten, aan de zijde van RIEEF tot dit vonnis vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.
de griffier is verhinderd dit
vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-bis).
2.HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838 (Gazprombank), herhaald in HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:54 (Yukos).
3.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.