ECLI:NL:RBAMS:2023:245

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
13/263692-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

Op 25 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 18 november 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB is uitgevaardigd door het Circuit Court in Gorzów Wlkp. op 11 mei 2022 en dat het strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en negen maanden, opgelegd bij een vonnis van 29 september 2021.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 11 januari 2023, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, maar heeft geoordeeld dat dit geen belemmering vormt voor de overlevering, aangezien de opgeëiste persoon op de hoogte was van zijn verplichtingen en de gevolgen van het niet doorgeven van adreswijzigingen.

De rechtbank heeft ook de verweren van de raadsvrouw verworpen, die stelde dat de opgeëiste persoon te vrezen had voor een onmenselijke behandeling en een oneerlijk proces in Polen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen objectieve gegevens zijn die wijzen op een reëel gevaar voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/263692-22
RK nummer: 22/4863
Datum uitspraak: 25 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 november 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 mei 2022 door
the Circuit Court in Gorzów Wlkp. 2nd Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [naam P.I.] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 januari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L. van Tiggelen, advocaat te Heerlen, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
the District Court in Gorzów Wlkp. van 29 september 2021 (referentie: II K 1326/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en negen maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, acht maanden 27 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de raadsvrouw, vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter, met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw, aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit door de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brieven van 30 november 2022 en
7 december 2022 verstrekte informatie blijkt het volgende. De opgeëiste persoon heeft tijdens zijn verhoor in het voorbereidende onderzoek zijn adres opgegeven aan de autoriteiten. Hij heeft de instructie gekregen van de autoriteiten adreswijzigingen door te geven. Daarbij is hij geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van het niet doorgeven van adreswijzigingen. De opgeëiste persoon heeft dit op 19 oktober 2020 bevestigd met zijn handtekening. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Artikel 12 van de OLW staat daarom niet aan overlevering in de weg.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Verwerping onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de in het EAB, in onderdeel e onder II vermelde diefstal. De raadsvrouw heeft toegelicht dat de opgeëiste persoon zou zijn veroordeeld voor een diefstal uit de woning van zijn schoonvader. De raadsvrouw heeft een verklaring van de vriendin van de opgeëiste persoon overgelegd ter onderbouwing van de onschuld van de opgeëiste persoon.
Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld, zijn de bepalingen van de OLW die zien op het onschuldverweer in strijd met kaderbesluit 2002/584/JBZ. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat deze bepalingen niet kaderbesluitconform kunnen worden uitgelegd, in die zin dat zij die bepalingen buiten toepassing kan laten, zonder in strijd te komen met de OLW. Dit betekent dat de rechtbank de verplichting om een onschuldbewering te onderzoeken niet mag negeren, maar dat – bij de beoordeling van het gevoerde onschuldverweer – op haar de verplichting rust de relevante bepalingen van de OLW zo veel mogelijk zó uit te leggen, dat de toepassing van die bepalingen tot een kaderbesluitconform resultaat leidt, door daaraan een zo beperkt mogelijke uitleg te geven.
Als de rechtbank al tot de conclusie komt dat de opgeëiste persoon de in het EAB, in onderdeel e onder II vermelde diefstal onmogelijk kan hebben gepleegd dan zal dit, in het licht van de genoemde jurisprudentie, dan ook niet tot weigering van de overlevering leiden, maar zal deze conclusie onder de aandacht van de uitvaardigende justitiële autoriteit worden gebracht, wat mogelijk de intrekking van het EAB kan leiden. Het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is daarbij bepalend.
De rechtbank is van echter van oordeel dat hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, niet tot de conclusie leidt dat de opgeëiste persoon in het EAB, in onderdeel e onder II vermelde diefstal onmogelijk kan hebben gepleegd. De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering.

6.Verwerping verweren ex artikel 11 OLW

Artikel 11 OLW
In artikel 11, eerste lid, van de OLW is bepaald dat aan een EAB geen gevolg wordt gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
Verweren van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering niet toe te staan gelet op artikel 11 OLW. Volgens de raadsvrouw heeft de opgeëiste persoon te vrezen voor een onmenselijke of vernederende behandeling gelet op de detentieomstandigheden in Polen (artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, hierna: het Handvest) en heeft hij te vrezen voor een oneerlijk proces in Polen (artikel 47 van het Handvest).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt, kort samengevat, dat hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd onvoldoende is om op grond van artikel 11 van de OLW geen gevolg te geven aan het EAB.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot dezelfde conclusie als de officier van justitie en verwerpt dan ook de verweren van de raadsvrouw.
Detentieomstandigheden
De rechtbank hanteert bij de toetsing van het verweer voor zover dat ziet op de detentieomstandigheden het kader, zoals dat is gegeven door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru).
De rechtbank heeft eerder naar aanleiding van overleveringsverzoeken uit Polen de detentieomstandigheden aldaar beoordeeld. Onder meer in de uitspraak van
22 oktober 2018 [1] , is vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De raadsvrouw heeft geen gegevens, laat staan objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over detentieomstandigheden in Polen naar voren gebracht die duiden op een verandering in de situatie. Nu de rechtbank ook ambtshalve niet over dergelijke informatie beschikt, kan geen algemeen gevaar worden vastgesteld en komt de rechtbank niet toe aan de vraag of een dergelijk gevaar concreet voor de opgeëiste persoon geldt.
Eerlijk proces
Wat betreft de gestelde vrees voor schending van het recht op een eerlijk proces stelt de rechtbank vast dat de overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een reeds aan de opgeëiste persoon opgelegde gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft niet gesteld dat in de procedure die heeft geleid tot oplegging van die gevangenisstraf het recht op een eerlijk proces is geschonden. Het verweer ziet, zo heeft de raadsvrouw desgevraagd toegelicht, op een mogelijk door de opgeëiste persoon nog aan te wenden rechtsmiddel tegen het vonnis.
Nu het overleveringsverzoek dat ter beoordeling voorligt aan de rechtbank strekt tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf, opgelegd bij een onherroepelijk vonnis en dus niet ziet op een door de opgeëiste persoon te voeren strafprocedure, valt hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd buiten de beoordeling door de rechtbank in deze zaak.
Voorts overweegt de rechtbank dat zij eerder heeft vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.( Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4)
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op een eventuele behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. (Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)))

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Gorzów Wlkp. 2nd Criminal Department(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.