ECLI:NL:RBAMS:2023:2033

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
1375130021
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborgen voor detentieomstandigheden

Op 4 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de Substituut-procureur-generaal bij het Hof van beroep Antwerpen, betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zes jaar voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 21 maart 2023 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd en is de opgeëiste persoon vertegenwoordigd door zijn raadsman.

De rechtbank heeft de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) onderzocht. De opgeëiste persoon heeft geen verzet of hoger beroep aangetekend tegen het Belgische vonnis, wat de rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De verdediging heeft geen beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 6a OLW, maar de officier van justitie heeft dit wel gedaan. De rechtbank oordeelt dat de opgeëiste persoon, die over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd beschikt, gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. De rechtbank concludeert dat de overlevering aan België niet in de weg staat, gezien de wens van de opgeëiste persoon om zijn straf daar uit te zitten.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in België beoordeeld. Er zijn garanties gegeven door de Belgische autoriteiten dat de opgeëiste persoon in een detentie-instelling zal worden geplaatst die voldoet aan internationale standaarden. De rechtbank is van oordeel dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling na overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751300-21
RK nummer: 23/270
Datum uitspraak: 4 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 26 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 februari 2021 door de Substituut-procureur-generaal bij het Hof van beroep Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986 ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [woonadres] ,
gedetineerd in het [PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrest van het hof van Beroep Antwerpen van 15 juli 2020, met referentie 2014/PGA/4690.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2048 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemd arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
Uit het EAB, in rubriek d) onder 3.3., blijkt echter dat de opgeëiste persoon nadat de beslissing op 28 augustus 2020 aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis, niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend. In het EAB is geen nadere informatie verstrekt betreffende hetgeen onder 3.3 is weergegeven. De opgeëiste persoon heeft in de onderhavige procedure echter het volgende tegenover de officier van justitie verklaard:

Ik weet dat ik die straf heb gekregen, maar België heeft mij nooit voor de tenuitvoerlegging opgeroepen. Ik erken de straf.”.
Naar het oordeel van de rechtbank onderbouwt dit de informatie in het EAB dat het vonnis aan de opgeëist persoon is betekend en hij de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep had kunnen instellen, heeft laten verstrijken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub c, onder 2, OLW. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft expliciet geen beroep gedaan op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon er de voorkeur aan geeft om te worden overgeleverd aan België. Hij geeft er – gelet op de reisafstand tussen zijn woonplaats en de plaats waar hij waarschijnlijk wordt gedetineerd en de mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidsstelling – de voorkeur aan zijn straf in België uit te zitten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW moet worden toegepast, en dat de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland kan (en moet) worden overgenomen. Omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, is een goede resocialisatie in Nederland aannemelijker dan in België.
De rechtbank overweegt als volgt.
De opgeëiste persoon kan, kort gezegd, met een Nederlander worden gelijkgesteld omdat hij over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd beschikt en de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft meegedeeld dat intrekking van zijn verblijfsrecht niet aan de orde is.
Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen [4] , ligt aan de regeling van het EAB ten grondslag dat overlevering de hoofdregel is, zodat toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn. Artikel 6a OLW betreft een dergelijke facultatieve weigeringsgrond. De overlevering ziet op een straf die in België is opgelegd en die - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - in beginsel in België ten uitvoer dient te worden gelegd. De opgeëiste persoon heeft daarnaast uitdrukkelijk de wens geuit zijn straf in België uit te zitten. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW niet in de weg staat aan overlevering aan België.

6.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat op dit moment een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [5]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 20 maart 2023, afkomstig van de adviseur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair. De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel inclusief vast meubilair en sanitair is 11m2.

De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm.

Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3. Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 december 2022) [6] gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [7] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Substituut-procureur-generaal bij het Hof van beroep Antwerpen (België) voor de feiten zoals die omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.