Uitspraak
wRECHTBANK Amsterdam
1.[eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
6.
[eiser 6],
1.de coöperatieCOÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
2.[gedaagde 2]in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van:
3.[gedaagde 3]in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van:
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
- de financieringsovereenkomsten terzake de panden zoals genoemde onder randnummer 59 van de dagvaarding, alsmede de herzieningen van de financieringsovereenkomsten
- de verkoopovereenkomsten betreffende de vervreemding van panden uit de Spes Bona silo (deal Wijk Reo),
op straffe van een dwangsom;
de financieringsovereenkomsten ter zake de panden zoals genoemde onder randnummer 59 van de dagvaarding, alsmede de herzieningen van de financieringsovereenkomsten de verkoopovereenkomsten betreffende de vervreemding van panden uit de Spes Bona silo (deal Wijk Rea), op straffe van een dwangsom;
4.Ontvankelijkheid
5.Standpunten van partijen over het gevorderde
“Eisers willen een onafhankelijk onderzoek naar het failleren van [groep gefailleerde] en de gang van zaken ten tijde van het faillissement. Eisers willen dat de waarde van [groep gefailleerde] wordt vastgesteld op objectieve gronden, zodat zij kunnen onderbouwen dat [groep gefailleerde] nodeloos in staat van faillissement is gebracht en dat de bancaire zorgplicht is geschonden jegens [groep gefailleerde] . Daarmee kunnen eisers ook onderbouwen dat de curatoren van [groep gefailleerde] aansprakelijkstellingen moeten doen, althans deze reeds hadden moeten versturen. De administratie van [groep gefailleerde] is tevens nodig om aan te tonen dat het Rabobank te doen was om een persoonlijke rekening te vereffenen met de familie [eiser 1] . De administratie van [groep gefailleerde] is tevens nodig om aan te kunnen tonen dat [naam 5] ten onrechte tot een afwaardering van € 417 miljoen is gekomen en dat de curatoren van [groep gefailleerde] te dien aanzien onrechtmatig hebben gehandeld jegens eisers. Tevens kunnen eisers met de administratie van [groep gefailleerde] aantonen dat de gerealiseerde verkoopopbrengst veel te laag is geweest, dat de curatoren van [groep gefailleerde] een verwijt te maken valt, in die zin dat de curatoren aansprakelijk zijn jegens eisers voor het mislopen van de te realiseren overwaarde.” [2] en
“Met deze stukken [3] kunnen eisers de afwaardering plaatsen, en hun verwijten aan [naam 5] , Rabobank en curatoren van [groep gefailleerde] onderbouwen en bewijzen dat [naam 5] onrechtmatig heeft gehandeld en dat ook de curatoren van [groep gefailleerde] en de betrokken banken onrechtmatig hebben gehandeld bij de vervreemding van de [groep gefailleerde] panden uit de boedel, middels de silo constructie. Eisers kunnen onderbouwen, mede met de stukken, dat de panden voor veel te lage bedragen van de hand zijn gedaan.” [4]
Daarmee kan onderbouwd worden
“… dat de beslissingen van [groep gefailleerde] , gericht waren op voortzetting van de onderneming. Met de notulen kan worden onderbouwd dat [groep gefailleerde] er goed voor stond, en dat het bestuur zich door de banken onder druk gezet heeft gevoeld. Daarnaast geven de AVA en BVA besluiten een beeld van de gang van zaken voorafgaan aan het faillissement. Daarmee kan de aanloop naar het faillissement worden onderbouwd, wat een belangrijk onderdeel is van de aansprakelijkstellingen.”
Verder wijst zij erop dat Rabobank Apeldoorn en FGH in het kader van de door hen gewenste onderhandse executieveiling op 26 oktober 2012 een verzoekschrift ex artikel 3:268 lid 2 BW bij de Rechtbank Amsterdam hebben ingediend, waarbij de heer
Wat de financieringsovereenkomsten betreft stelt Rabobank dat die uiteraard niets zeggen over de executiewaarde.
De panden van [groep gefailleerde] hadden veel leegstand. [groep gefailleerde] gaf huurgaranties, die meer kostten dan de huur opbracht. Ook gaf zij in side letters hoge kortingen op de huur. De liquiditeit liep door deze omstandigheden in de jaren na 2008 ernstig terug en daaraan is [groep gefailleerde] bezweken.
“De lijst in productie 12, onder aftrek van de stukken waartoe ik verplicht was om die over te dragen aan mr. Looien, is alles wat ik in mijn bezit heb. Mr. Looien heeft van mij de originelen gekregen.”
6.De beoordeling
Artikel 843a lid 1 Rv verbindt aan de toewijsbaarheid van de daarin bedoelde vordering vier cumulatieve voorwaarden: (1) degene die vordert dient een rechtmatig belang te hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden, (3) aangaande een rechtsbetrekking, (4) waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Indien aan deze voorwaarden is voldaan, is op grond van artikel 843a lid 4 Rv degene die de stukken waarvan afgifte wordt gevraagd te zijner beschikking heeft, niettemin niet gehouden deze af te geven indien (a) een gewichtige reden zich daartegen verzet of (b) redelijkerwijze aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de gevraagde stukken is gewaarborgd.
“Eisers willen een onafhankelijk onderzoek naar het failleren van [groep gefailleerde] en de gang van zaken ten tijde van het faillissement”dit geen rechtmatig belang is in de zin van artikel 843a Rv.
in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
“De verdediging heeft steeds gesteld dat de waarde van het vastgoed van [groep gefailleerde] ruim voldoende was om een faillissement te voorkomen. Verdachte hoefde dus helemaal geen rekening te houden met de mogelijkheid van een faillissement. Daarom is er door verdachte ook telkens op gehamerd, dat alle waardebepalingen van het vastgoed die later zijn gehanteerd of de werkelijke verkoopwaarden van de na het faillissement verkochte gebouwen, veel te laag waren. Vooral de afwaardering zoals opgenomen in de (concept)jaarrekening 2011 is betwist. Maar voor een faillietverklaring is met name van belang of een bedrijf (of persoon) nog aan zijn of haar betalingsverplichtingen kan voldoen en dus over voldoende liquide middelen beschikt.
Omdat het belang van deze stukken voor de onderbouwing van het gestelde onrechtmatig handelen ontbreekt, moet er vanuit worden gegaan dat [eisers] bij deze stukken geen rechtmatig belang hebben.
na faillietverklaringtegen een te lage waarde zijn verkocht, kan alleen betrekking hebben op de onderhandse verkoop van de panden aan de silo-vennootschappen. Deze heeft plaatsgevonden doordat de banken onbetaald bleven en als hypotheekhouders de bevoegdheid hadden de panden te veilen. Deze onderhandse verkoop heeft plaats gevonden in plaats van veiling, na verkrijging van de daarvoor vereiste rechterlijke toestemming. Daarom is zonder bijzondere bijkomende omstandigheden (die [eisers] niet hebben gesteld) niet in te zien hoe daarbij onrechtmatig zou kunnen zijn gehandeld. Dat betekent dat ook geen belang kan worden aangenomen bij het verkrijgen van de taxaties die destijds in het kader van het verzoek om toestemming voor onderhandse verkoop waren gevoegd.
“De administratie van [groep gefailleerde] is tevens nodig om aan te tonen dat het Rabobank te doen was om een persoonlijke rekening te vereffenen met de familie [eiser 1] .”Daarmee wordt kennelijk bedoeld dat het aanvragen van het faillissement een onrechtmatige daad zou zijn. Die enkele stelling is echter onvoldoende om aan te nemen dat van een rechtsbetrekking in de zin van art. 843a Rv sprake is. De inzagevordering dient zodanig feitelijk te worden onderbouwd, zo mogelijk met al voorhanden bewijsmateriaal, dat voldoende aannemelijk is dat de gestelde onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan (HR 10 juli 2020 ECLI:NL:HR:2020:1251). Daaraan ontbreekt het in dit geval.
“Indien aan een vennootschap door een derde vermogensschade wordt toegebracht door het niet behoorlijk nakomen van contractuele verplichtingen jegens de vennootschap of door gedragingen die tegenover de vennootschap onrechtmatig zijn, heeft alleen de vennootschap het recht uit dien hoofde van de derde vergoeding van deze aan haar toegebrachte schade te vorderen.”
- aandeelhoudersbesluiten,
(zie ook 5.14)
(zie ook onder 5.18)
- de taxaties van de panden,
- het overzicht dat wordt overgelegd als productie 13.
Het gaat [eisers] blijkens de nadere specificatie om de taxaties van de panden, maar daarbij hebben zij zoals overwogen onder 6.4-6.6 geen rechtmatig belang, wat tot afwijzing van dat deel van de vordering leidt.
Het overzicht in productie 13 is, zonder nadere toelichting – maar die hebben [eisers] niet gegeven - een zo ruime opsomming van mogelijk aanwezige bewijsstukken dat dit geen ‘bepaalde bescheiden’ zijn, zodat het andere deel van de vordering daarop afstuit.
Als al zou worden aangenomen dat de curator van [groep gefailleerde] over de concept jaarrekening 2011 beschikt, dan kan daaruit niet worden afgeleid dat hij ook beschikt over “het dossier van de accountant, waarbij de waarde van [groep gefailleerde] is afgewaardeerd”. Bovendien: bij de gevorderde stukken inzake de door [naam 5] opgestelde concept jaarrekening en het daarbij behorende dossier hebben [eisers] geen rechtmatig belang omdat de afwaardering niet relevant is (zie onder 6.10) en zij overigens geen belang hebben gesteld.
Ook bij de gevorderde taxaties hebben zij geen rechtmatig belang, zie onder 6.4-6.6.
Voor beide vorderingen geldt bovendien dat een rechtmatig belang ook ontbreekt omdat de voorgenomen vordering afgeleide schade betreft (zie onder 6.12).
Deze vorderingen worden dus afgewezen.
7.De beslissing
aan de zijde van Rabobank tot dit vonnis vastgesteld op € 1.872,00,
voor elk van de drie gedaagden te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,