ECLI:NL:RBAMS:2023:1580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
C/13/716372 / HA ZA 22-313
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in bescheiden inzake faillissement Eurocommerce en afwijzing van alle vorderingen

In deze zaak vorderden de eisers inzage in diverse bescheiden met betrekking tot het faillissement van Eurocommerce. De eisers, waaronder verschillende besloten vennootschappen, stelden dat zij schade hadden geleden door het faillissement en dat de curatoren onrechtmatig hadden gehandeld door een te lage opbrengst van de boedel te realiseren. De rechtbank Amsterdam heeft op 5 april 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat de eisers geen rechtmatig belang hadden bij de gevraagde inzage in de stukken, omdat de vorderingen gebaseerd waren op afgeleide schade. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet konden aantonen dat de curatoren onrechtmatig hadden gehandeld en dat de gevraagde stukken niet relevant waren voor hun vorderingen. De rechtbank benadrukte dat de inzagevordering niet bedoeld is voor waarheidsvinding, maar om bewijsstukken te verkrijgen ter onderbouwing van een rechtsvordering. De eisers werden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank werden vastgesteld op een totaalbedrag van € 1.872,00 voor Rabobank en € 1.510,00 voor de curatoren.

Uitspraak

wRECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/716372 / HA ZA 22-313
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te Monaco,
2.
[eiser 2],
wonende te Monaco,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLDING SILEST B.V.,
gevestigd te Deventer,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEST BEHEER B.V.,
gevestigd te Deventer,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SILES BEHEER B.V.,
gevestigd te Deventer,
6.
[eiser 6],
gevestigd te Deventer,
eisende partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [eiser 1] , [eiser 2] , Holding Silest, Lest Beheer, Siles Beheer en [eiser 6] en samen: [eisers] ,
advocaat: mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
tegen

1.de coöperatieCOÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,

gevestigd te Utrecht,
advocaat: mr. R.M. Vermaire te Utrecht,

2.[gedaagde 2]in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van:

de maatschap [bedrijf]
kantoorhoudende te Zwolle,
advocaat: mr. C.A.M. Nijhuis te Arnhem,

3.[gedaagde 3]in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van:

de besloten vennootschap [gefailleerde 1] B.V.
de besloten vennootschap [gefailleerde 2] B.V.
de besloten vennootschap [gefailleerde 3] B.V.
de besloten vennootschap [gefailleerde 4] B.V.
[de besloten vennootschap [gefailleerde 5] B.V.] [1]
de besloten vennootschap [gefailleerde 6] B.V.
de besloten vennootschap [gefailleerde 7] B.V.
[de besloten vennootschap [gefailleerde 8] B.V.]
[de besloten vennootschap B.V. [gefailleerde 9] ]
de besloten vennootschap [gefailleerde 10] B.V.
[de besloten vennootschap [gefailleerde 11] B.V.]
de besloten vennootschap [gefailleerde 12] B.V.
[de besloten vennootschap [gefailleerde 13] B.V.]
[de besloten vennootschap [gefailleerde 14] B.V.]
de besloten vennootschap [gefailleerde 15] B.V.
[de besloten vennootschap [gefailleerde 16] B.V.]
kantoorhoudende te Deventer,
advocaat: mr. D.M. de Knijff te 's-Gravenhage,
gedaagde partijen,
hierna afzonderlijk te noemen Rabobank, de curator van [bedrijf] en de curator van [groep gefailleerde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 september 2022,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 februari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Lest Beheer en Sites Beheer zijn aandeelhouder van Sitest. Sitest houdt 50% van de belangen in de [eiser 6] . [eiser 6] houdt alle certificaten in het [groep gefailleerde] concern. [eiser 2] en [eiser 1] zijn belanghebbende in Lest Beheer en Siles Beheer en daarmee ook in Holding Silest. [eiser 2] en [eiser 1] hebben daarmee via hun vennootschappen en de [eiser 6] een belang van 50% in het [groep gefailleerde] concern. De overige 50% van de certificaten in de [eiser 6] wordt gehouden door [naam 1]
2.2.
In juli 2012 werden verschillende ondernemingen behorende tot het [groep gefailleerde] concern failliet verklaard. Daarop volgde nog meerdere faillissementen van (dochter) vennootschappen. De topholding van het [groep gefailleerde] concern is [naam holding] B.V.
2.3.
Na het faillissement hebben de banken met toestemming van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (op grond van art. 3:268 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW)) de 43 door hen gefinancierde panden onderhands verkocht aan zogenaamde silo-vennootschappen, die waren gefinancierd met nieuwe hypothecaire leningen van de betrokken banken. Met deze constructie werd voorkomen dat de kantoorpanden in één keer op de markt zouden komen, die in 2012 heel slecht was en waardoor deze minder zouden opbrengen.
2.4.
Rabobank is rechtsopvolger van FGH Bank N.V. (FGH) en Coöperatieve Rabobank Apeldoorn en Omgeving U.A. (Rabobank Apeldoorn), die beide met Rabobank zijn gefuseerd, waarbij FGH en Rabobank Apeldoorn de verdwijnende rechtspersonen waren en Rabobank de verkrijgende rechtspersoon was.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen na wijziging van hun eis - samengevat - bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
I. de curator van [groep gefailleerde] te bevelen om aan [eisers] inzage en afschriften te verstrekken van de onder punt 56 van de dagvaarding genoemde stukken en
- de financieringsovereenkomsten terzake de panden zoals genoemde onder randnummer 59 van de dagvaarding, alsmede de herzieningen van de financieringsovereenkomsten
- de verkoopovereenkomsten betreffende de vervreemding van panden uit de Spes Bona silo (deal Wijk Reo),
op straffe van een dwangsom;
II. de curator van [bedrijf] en de curator van [groep gefailleerde] hoofdelijk, te veroordelen om aan [eisers] inzage en afschriften te verstrekken van de controledossiers van de accountant over de jaren 2006 tot en met 2011 van het [groep gefailleerde] concern daaronder begrepen de in productie 13 genoemde stukken, subsidiair de genoemde stukken, meer subsidiair toegang te geven tot het inzien van de administratie van [groep gefailleerde] en haar dochtervennootschappen, telkens op straffe van een dwangsom;
III. Rabobank te veroordelen aan [eisers] te verstrekken:
de financieringsovereenkomsten ter zake de panden zoals genoemde onder randnummer 59 van de dagvaarding, alsmede de herzieningen van de financieringsovereenkomsten de verkoopovereenkomsten betreffende de vervreemding van panden uit de Spes Bona silo (deal Wijk Rea), op straffe van een dwangsom;
IV. met veroordeling van gedaagden in de kosten.
3.2.
Gedaagden voeren verweer. Gedaagden concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Ontvankelijkheid

4.1.
Het is Rabobank niet duidelijk wie de onder 2 als eiser genoemde persoon is. Ook stelt Rabobank dat de eerste twee gedaagden niet ontvankelijk zijn omdat zij niet op tijd de in het incidenteel vonnis bepaalde zekerheid hadden gesteld. De rechtbank had niet op haar bindende eindbeslissing terug mogen komen. Ook is niet duidelijk of zij verhaal zal kunnen nemen op het door een derde gestorte bedrag ter voldoening aan de bevolen zekerheidstelling. Dat moet tot niet ontvankelijkheid leiden, aldus Rabobank.
4.2.
Ook de curator van [groep gefailleerde] stelt dat niet duidelijk wie de onder 2 als eiser genoemde persoon is. Verder stelt hij dat mede curator [naam 2] RA niet gedagvaard is en curatoren slechts gezamenlijk bevoegd zijn om (rechts-)handelingen te verrichten. Daarom zijn [eisers] niet-ontvankelijk, aldus de curator van [groep gefailleerde] .
4.3.
De voornamen van de als tweede genoemde eiser waren in de dagvaarding onvolledig vermeld. Deze verschrijving is bij de mondelinge behandeling hersteld door daar alsnog de juiste voornamen op te geven. Rabobank en de curator van [groep gefailleerde] geven er in hun processtukken blijk van dat zij wel weten om wie het gaat en zijn dan ook niet in hun verdediging geschaad; er is geen grond om eiser onder 2 niet ontvankelijk te verklaren.
4.4.
Juist is dat eisers onder 1 en 2 zekerheid voor de proceskosten moesten stellen en dat niet binnen de in het vonnis bepaalde termijn hebben kunnen doen. De rechtbank heeft hen daarvoor alsnog de gelegenheid gegeven. Dat staat de rechtbank vrij en daarmee is de rechtbank niet terug gekomen op haar beslissing, die er immers toe strekt dat gedaagden zekerheid krijgen voor de proceskosten. Die zekerheid is gesteld op de door de rechtbank bepaalde wijze, zodat niet gezegd kan worden dat er grond is voor niet ontvankelijkheid.
4.5.
Juist is dat de mede curator van de [groep gefailleerde] vennootschappen, [naam 2] RA, niet is gedagvaard. De stelling dat curatoren slechts gezamenlijk bevoegd zijn om (rechts-)handelingen te verrichten leidt echter niet tot het oordeel dat eisers alleen ontvankelijk zijn als zij beide curatoren dagvaarden. Het voldoen aan een veroordelend vonnis in deze zaak vergt geen rechtshandelingen, maar feitelijke handelingen en niet is onderbouwd op welke grond de curator die daartoe zou worden veroordeeld niet aan een veroordelend vonnis zou kunnen of mogen voldoen zonder medewerking van de andere curator. Ook dit verweer slaagt dus niet; alle eisers zijn ontvankelijk.

5.Standpunten van partijen over het gevorderde

[eisers]
5.1.
zijn van mening dat het faillissement van [groep gefailleerde] nodeloos is uitgelokt en dat zij daardoor schade hebben geleden. Bovendien zijn zij van mening dat bij het uitwinnen van de boedel er ten onrechte een veel te lage opbrengt is gerealiseerd. Ten slotte stellen zij dat het in het belang van de waarheidsvinding noodzakelijk is dat de curator van [groep gefailleerde] de aandeelhoudersbesluiten waarover hij kennelijk beschikt volledig verstrekt, omdat daarmee aangetoond zal kunnen worden dat er niets onrechtmatigs is gebeurd.
5.2.
De gang van zaken zoals [eisers] die zien was als volgt. [groep gefailleerde] maakte al jaren winst, in 2009 4 mln en in 2010 21 mln. Het balanstotaal was meer dan 1 miljard.
Er is een conflict tussen [naam 1] en Rabobank ontstaan. [naam 1] heeft enkele huurovereenkomsten opgesteld die niet daadwerkelijk door de verhuurders waren getekend; er waren nog geen huurders. [naam 1] heeft verklaard van meet af aan te hebben gehandeld in samenspraak met de heer [naam 3] van de Rabobank. Deze wilde echter de schuld in de schoenen van [naam 1] schuiven. Tegen [naam 1] is aangifte gedaan. [naam 1] is veroordeeld voor het opstellen van valse huurovereenkomsten met betrekking tot vier panden.
Kredietverstrekkers, waar onder Rabobank, zijn pandrechten gaan uitwinnen, te weten het innen van de volledige huurinkomsten van de [groep gefailleerde] portefeuille. [groep gefailleerde] kon door het uitblijven van huurinkomsten en financiering geen projecten meer realiseren. Bovendien blokkeerde met name de Rabobank deals die [groep gefailleerde] aan het voorbereiden was. Dit heeft geleid tot het faillissement van [groep gefailleerde] .
5.3.
Volgens [eisers] hebben de curatoren van [groep gefailleerde] een te lage opbrengst van de boedel gerealiseerd. Zij hebben de panden in zogeheten silo's bij elkaar gebracht. Elke bank kreeg een silo toebedeeld met een aantal panden. Blijkens uitgebreide waarderingen van DTZ en EY zou er een zeer aanzienlijke overwaarde resteren na liquidatie. EY rapporteerde een restwaarde van € 190 miljoen. Het veel minder ervaren en geëquipeerde accountantskantoor [naam 5] heeft echter in opdracht van de curatoren van [groep gefailleerde] een concept jaarrekening 2011 opgesteld. Daarbij werd [groep gefailleerde] met € 417 miljoen afgewaardeerd. Het onrechtmatig handelen dat [eisers] stellen is dat een veel te lage opbrengst van de boedel is gerealiseerd door te werken met silo's en de grote afwaardering door [naam 5] .
5.4.
[eisers] hebben hun belang bij de gevraagde stukken als volgt onderbouwd.
“Eisers willen een onafhankelijk onderzoek naar het failleren van [groep gefailleerde] en de gang van zaken ten tijde van het faillissement. Eisers willen dat de waarde van [groep gefailleerde] wordt vastgesteld op objectieve gronden, zodat zij kunnen onderbouwen dat [groep gefailleerde] nodeloos in staat van faillissement is gebracht en dat de bancaire zorgplicht is geschonden jegens [groep gefailleerde] . Daarmee kunnen eisers ook onderbouwen dat de curatoren van [groep gefailleerde] aansprakelijkstellingen moeten doen, althans deze reeds hadden moeten versturen. De administratie van [groep gefailleerde] is tevens nodig om aan te tonen dat het Rabobank te doen was om een persoonlijke rekening te vereffenen met de familie [eiser 1] . De administratie van [groep gefailleerde] is tevens nodig om aan te kunnen tonen dat [naam 5] ten onrechte tot een afwaardering van € 417 miljoen is gekomen en dat de curatoren van [groep gefailleerde] te dien aanzien onrechtmatig hebben gehandeld jegens eisers. Tevens kunnen eisers met de administratie van [groep gefailleerde] aantonen dat de gerealiseerde verkoopopbrengst veel te laag is geweest, dat de curatoren van [groep gefailleerde] een verwijt te maken valt, in die zin dat de curatoren aansprakelijk zijn jegens eisers voor het mislopen van de te realiseren overwaarde.” [2] en
“Met deze stukken [3] kunnen eisers de afwaardering plaatsen, en hun verwijten aan [naam 5] , Rabobank en curatoren van [groep gefailleerde] onderbouwen en bewijzen dat [naam 5] onrechtmatig heeft gehandeld en dat ook de curatoren van [groep gefailleerde] en de betrokken banken onrechtmatig hebben gehandeld bij de vervreemding van de [groep gefailleerde] panden uit de boedel, middels de silo constructie. Eisers kunnen onderbouwen, mede met de stukken, dat de panden voor veel te lage bedragen van de hand zijn gedaan.” [4]
5.5.
Volgens [eisers] maken de AVA- en BVA-besluiten ook onderdeel uit van de gevorderde stukken. Zij hebben niet expliciet aangegeven van wie zij die vorderen. Zij lichten hun belang bij deze stukken als volgt toe:
Daarmee kan onderbouwd worden
“… dat de beslissingen van [groep gefailleerde] , gericht waren op voortzetting van de onderneming. Met de notulen kan worden onderbouwd dat [groep gefailleerde] er goed voor stond, en dat het bestuur zich door de banken onder druk gezet heeft gevoeld. Daarnaast geven de AVA en BVA besluiten een beeld van de gang van zaken voorafgaan aan het faillissement. Daarmee kan de aanloop naar het faillissement worden onderbouwd, wat een belangrijk onderdeel is van de aansprakelijkstellingen.”
5.6.
[eisers] beroepen zich op artikel 843a Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) voor al hun vorderingen en bovendien op artikel 3:15j BW voor de [groep gefailleerde] administratie.
Rabobank
5.7.
Rabobank stelt dat zij de financieringsovereenkomsten die zien op de door [eisers] genoemde onroerende zaken, reeds eerder aan (de advocaat van) de heer en mevrouw [eiser 1] heeft toegezonden.
Verder wijst zij erop dat Rabobank Apeldoorn en FGH in het kader van de door hen gewenste onderhandse executieveiling op 26 oktober 2012 een verzoekschrift ex artikel 3:268 lid 2 BW bij de Rechtbank Amsterdam hebben ingediend, waarbij de heer
[eiser 1] en mevrouw [eiser 1] zijn aangemerkt als belanghebbenden.
5.8.
Met betrekking tot de verkoopovereenkomsten van de Spes Bona Deal, stelt Rabobank dat [eisers] de koopsommen bij het Kadaster kunnen inzien. Rabobank beschikt niet over de stukken die op het 'doorverkopen' van deze panden zien; zij was daarbij noch als koper noch als verkoper betrokken. Spes Bona is een zelfstandige vennootschap, waarvan de aandelen worden gehouden door [groep gefailleerde] .
5.9.
Rabobank betwist dat [eisers] een rechtmatig belang bij het gevorderde hebben omdat, indien er al sprake is van enig onrechtmatig handelen van de zijde van Rabobank, dit hooguit tot een aantasting van het vermogen van [groep gefailleerde] Holding B.V. heeft geleid. Het gevolg daarvan is dan hooguit dat [naam holding] B.V. (als enig aandeelhouder van [groep gefailleerde] Holding B.V.) een eventueel dividend
of overwaarde ontgaan is. Als er dus al een partij dergelijke afgeleide (aandeelhouders)schade zou kunnen vorderen, dan betreft dat alleen [naam holding] B.V. [naam holding] B.V. is echter failliet en geen partij in deze procedure.
5.10.
Verder betwist Rabobank dat er sprake is van een persoonlijke hetze van Rabobank tegen [eisers]
Wat de financieringsovereenkomsten betreft stelt Rabobank dat die uiteraard niets zeggen over de executiewaarde.
De gevraagde stukken acht de Rabobank onvoldoende specifiek, het is een “fishing expedition”.
De curator van [groep gefailleerde]
5.11.
Ook de curator van [groep gefailleerde] stelt zich op het standpunt dat sprake is van afgeleide schade die niet voor vergoeding in aanmerking komt.
5.12.
De curator van [groep gefailleerde] bestrijdt uitvoerig de stellingen van [eisers] dat door onrechtmatig handelen van de banken [groep gefailleerde] ten onrechte en geheel nodeloos failliet is verklaard. Volgens de curator van [groep gefailleerde] was het niet zo dat [groep gefailleerde] uitstekend draaide en ook in de nasleep van de kredietcrisis panden wist
te verkopen en winst wist te maken. Ook was het niet zo dat in het onroerend goed een aanzienlijke overwaarde zou zitten. De Accountantskamer heeft de accountant die de jaarrekeningen over 2008, 2009 en 2010 van een goedkeurende verklaring heeft voorzien geschrapt uit het RA-register. De getallen waarop [eisers] zich baseren zijn veel te hoog.
De panden van [groep gefailleerde] hadden veel leegstand. [groep gefailleerde] gaf huurgaranties, die meer kostten dan de huur opbracht. Ook gaf zij in side letters hoge kortingen op de huur. De liquiditeit liep door deze omstandigheden in de jaren na 2008 ernstig terug en daaraan is [groep gefailleerde] bezweken.
5.13.
Het rapport van EY, waaruit volgens eisers zou blijken van een restwaarde van € 190 miljoen (dagvaarding rndr. 22 en productie 3) is een concept, dat is gebaseerd op de door [naam 1] opgegeven huurstroom. De werkelijke huurstroom was veel lager was omdat [naam 1] ook huren in door hem vervalste huurovereenkomsten had opgeven.
5.14.
Volgens de curator van [groep gefailleerde] is er geen controledossier van [naam 5] omdat hen niet is gevraagd een jaarrekening te controleren.
Ook beschikt hij niet over stukken met betrekking tot de Spes Bona deal.
5.15.
Voor zover de vordering van [eisers] is gegrond op art. 3:15j BW, dient deze volgens de curator van [groep gefailleerde] eveneens te worden afgewezen. Deze bepaling vereist een voldoende en rechtstreeks belang bij de vordering tot openlegging van de tot de administratie van de failliete vennootschappen behorende boeken en bescheiden. Vgl. HR 8 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:612 (mr. Schmitz q.q.) rov. 3.4.3.
De curator van [bedrijf]
5.16.
Ook de curator van [bedrijf] beroept zich erop dat [eisers] geen rechtmatig belang hebben omdat in ieder geval de door eiseressen sub 1 t/m 5 gestelde schade hooguit afgeleide schade is (vgl. het Poot/ABP arrest [5] ). Eiseres sub 6 heeft ook geen rechtmatig belang, zij het dat er hooguit sprake zou kunnen zijn van mogelijk misgelopen dividend als er sprake zou zijn van de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad. Dat wordt door [eisers] evenwel niet nader geconcretiseerd, ook niet in relatie tot de curator van [bedrijf] en/of de [bedrijf] .
5.17.
De gevorderde bescheiden zijn volgens de curator van [bedrijf] niet voldoende bepaald. Ook is onvoldoende aannemelijk dat een onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan. [eisers] zijn hier bezig met een niet toelaatbare 'fishing expedition'. Een rechtsbetrekking ontbreekt: [eisers] staan niet in relatie tot de curator van [bedrijf] , de [bedrijf] en/of bij de door hen gevorderde documenten.
5.18.
De curator van [bedrijf] heeft bij zijn weten niet de door [eisers] gevorderde stukken tot zijn beschikking. Hij heeft op de zitting daarover gezegd:
“De lijst in productie 12, onder aftrek van de stukken waartoe ik verplicht was om die over te dragen aan mr. Looien, is alles wat ik in mijn bezit heb. Mr. Looien heeft van mij de originelen gekregen.”

6.De beoordeling

6.1.
De rechtbank zal eerst een aantal algemene opmerkingen maken over de toepassing van artikel 843a Rv in dit geval en vervolgens de vorderingen bespreken.
Artikel 843a lid 1 Rv verbindt aan de toewijsbaarheid van de daarin bedoelde vordering vier cumulatieve voorwaarden: (1) degene die vordert dient een rechtmatig belang te hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden, (3) aangaande een rechtsbetrekking, (4) waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Indien aan deze voorwaarden is voldaan, is op grond van artikel 843a lid 4 Rv degene die de stukken waarvan afgifte wordt gevraagd te zijner beschikking heeft, niettemin niet gehouden deze af te geven indien (a) een gewichtige reden zich daartegen verzet of (b) redelijkerwijze aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de gevraagde stukken is gewaarborgd.
6.2.
Artikel 843a Rv is niet geschreven in het belang van de geschiedschrijving; het dient niet om een partij in staat te stellen een onafhankelijk onderzoek naar enige gebeurtenis te verrichten, maar is bedoeld om een partij die in het kader van een (lopende of voorgenomen) procedure ter onderbouwing van haar vorderingen dient te beschikken over bewijsstukken die de andere partij onder zich heeft de mogelijkheid te geven daarvan inzage of afschrift te vorderen.
6.3.
Dat betekent dat voor zover [eisers] stellen
“Eisers willen een onafhankelijk onderzoek naar het failleren van [groep gefailleerde] en de gang van zaken ten tijde van het faillissement”dit geen rechtmatig belang is in de zin van artikel 843a Rv.
6.4.
De stelling dat [groep gefailleerde] ten onrechte failliet is verklaard kan niet worden onderbouwd door de waarde van de op het moment van faillietverklaring aanwezige vastgoedportefeuille aan te tonen. Faillietverklaring vindt immers niet plaats op grond van een gebrek aan solvabiliteit, maar op grond van een gebrek aan liquiditeit. Artikel 1 Faillissementswet houdt in dat een faillissement wordt uitgesproken als de schuldenaar
in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
6.5.
De curator van [groep gefailleerde] heeft in dit verband verwezen naar de strafzaak tegen [naam 1] (Hof Arnhem-Leeuwarden 2 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10319). In die uitspraak overweegt het hof onder meer:
“De verdediging heeft steeds gesteld dat de waarde van het vastgoed van [groep gefailleerde] ruim voldoende was om een faillissement te voorkomen. Verdachte hoefde dus helemaal geen rekening te houden met de mogelijkheid van een faillissement. Daarom is er door verdachte ook telkens op gehamerd, dat alle waardebepalingen van het vastgoed die later zijn gehanteerd of de werkelijke verkoopwaarden van de na het faillissement verkochte gebouwen, veel te laag waren. Vooral de afwaardering zoals opgenomen in de (concept)jaarrekening 2011 is betwist. Maar voor een faillietverklaring is met name van belang of een bedrijf (of persoon) nog aan zijn of haar betalingsverplichtingen kan voldoen en dus over voldoende liquide middelen beschikt.
Die liquide middelen waren er niet meer, terwijl de betalingsverplichtingen opliepen. Het krediet van de [bank 4] moest worden afgelost, er liepen verschillende procedures tegen [groep gefailleerde] , aangespannen door beleggers die bij de aankoop van vastgoed van [groep gefailleerde] waren misleid, en de aanneemsom voor [kantoorgebouw 1] en [kantoorgebouw 2] van bijna € 40 miljoen moest nog worden betaald. Voor derden was misschien nog niet duidelijk hoe uitzichtloos de situatie was, omdat zij stelselmatig werden voorzien van sterk geflatteerde of valse informatie. Maar verdachte wist als geen ander dat het vastgoed van [groep gefailleerde] nauwelijks te verkopen of te verhuren was en dat het een kwestie van tijd was dat het bedrijf haar verplichtingen niet meer zou kunnen nakomen. Uit de liquiditeitsprognose van 8 september 2011, in opdracht van verdachte opgemaakt door zijn accountant, [bedrijf 13] , blijkt dat er voor de maand mei 2012 al een tekort van ruim € 2 miljoen werd voorzien, waarbij overigens de betaling van de aanneemsom voor [kantoorgebouw 1] en [kantoorgebouw 2] geheel buiten beschouwing is gelaten en huurinkomsten zijn meegerekend van niet daadwerkelijk verhuurde kantoorruimte.”(…)De aanmerkelijke kans op een faillissement van [groep gefailleerde] en een persoonlijk faillissement waren voor verdachte voorzienbaar vanaf ten minste 1 oktober 2010. Anders dan verdachte wil doen geloven was er al in 2009 geen sprake meer van een gezonde onderneming, maar van een bedrijf dat met rasse schreden op een faillissement afstevende.
6.6.
Omdat de stelling dat [groep gefailleerde] ten onrechte failliet is verklaard niet kan worden onderbouwd door de waarde van de op het moment van faillietverklaring aanwezige vastgoedportefeuille aan te tonen, hebben [eisers] ook geen rechtmatig belang bij de daarop betrekking hebbende taxatierapporten.
6.7.
Welke relevantie de financieringsovereenkomsten die van Rabobank worden gevorderd kunnen hebben voor het gesteld onrechtmatig handelen hebben [eisers] niet toegelicht. Rabobank heeft terecht gesteld dat de financieringsovereenkomsten niets zeggen over de executiewaarde. Voor zover [eiser 1] de financieringsovereenkomsten wensen te betrekken bij hun onderbouwing van de waarde van de in [groep gefailleerde] aanwezige vastgoedportefeuille is bovendien hierboven toegelicht waarom die waarde niet relevant is.
Omdat het belang van deze stukken voor de onderbouwing van het gestelde onrechtmatig handelen ontbreekt, moet er vanuit worden gegaan dat [eisers] bij deze stukken geen rechtmatig belang hebben.
6.8.
De stelling dat de panden van [groep gefailleerde]
na faillietverklaringtegen een te lage waarde zijn verkocht, kan alleen betrekking hebben op de onderhandse verkoop van de panden aan de silo-vennootschappen. Deze heeft plaatsgevonden doordat de banken onbetaald bleven en als hypotheekhouders de bevoegdheid hadden de panden te veilen. Deze onderhandse verkoop heeft plaats gevonden in plaats van veiling, na verkrijging van de daarvoor vereiste rechterlijke toestemming. Daarom is zonder bijzondere bijkomende omstandigheden (die [eisers] niet hebben gesteld) niet in te zien hoe daarbij onrechtmatig zou kunnen zijn gehandeld. Dat betekent dat ook geen belang kan worden aangenomen bij het verkrijgen van de taxaties die destijds in het kader van het verzoek om toestemming voor onderhandse verkoop waren gevoegd.
6.9.
De verkoop van panden door de silo-vennootschappen aan derden is voor de vorderingen die [eisers] zeggen te willen instellen niet relevant, omdat de panden toen niet meer behoorden tot het vermogen van een van de failliete vennootschappen van het [groep gefailleerde] concern en evenmin tot het vermogen van Rabobank. Bij het verkrijgen van gegevens hierover hebben [eisers] dan ook geen rechtmatig belang.
6.10.
De boekhoudkundige afwaardering van € 417 miljoen van de activa van [groep gefailleerde] is de neerslag van de inschatting van de accountant van de waarde van de in de vennootschap aanwezige activa. Die activa (in dit geval de panden) worden daar niet minder waard van en de vennootschap lijdt door die boekhoudkundige afwaardering dan ook geen schade. Ook als wordt aangenomen dat de accountant die daartoe is overgegaan handelde in opdracht van curatoren is schade afwezig, zodat geen sprake is van een onrechtmatige daad. Daarom is er ook geen rechtmatig belang bij het verkrijgen van inzage in af afschrift van stukken die hierop betrekking hebben.
6.11.
[eisers] stellen verder
“De administratie van [groep gefailleerde] is tevens nodig om aan te tonen dat het Rabobank te doen was om een persoonlijke rekening te vereffenen met de familie [eiser 1] .”Daarmee wordt kennelijk bedoeld dat het aanvragen van het faillissement een onrechtmatige daad zou zijn. Die enkele stelling is echter onvoldoende om aan te nemen dat van een rechtsbetrekking in de zin van art. 843a Rv sprake is. De inzagevordering dient zodanig feitelijk te worden onderbouwd, zo mogelijk met al voorhanden bewijsmateriaal, dat voldoende aannemelijk is dat de gestelde onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan (HR 10 juli 2020 ECLI:NL:HR:2020:1251). Daaraan ontbreekt het in dit geval.
De vordering tot inzage dan wel afschrift van “de administratie” is bovendien veel te vaag om deze vordering te kunnen toewijzen. Het moet immers gaan om “bepaalde bescheiden”. Een hierop gerichte vordering kan daarom niet worden toegewezen.
6.12.
Een volgende algemene opmerking betreft de vraag of [eisers] schade lijden die voor vergoeding in aanmerking komt. Hierbij is door elk van gedaagden gewezen op het begrip “afgeleide schade”, al dan niet onder verwijzing naar het arrest Poot/ABP [6] en de latere rechtspraak over dit onderwerp. In genoemd arrestis onder meer het volgende beslist (r.o. 3.4.1.):
“Indien aan een vennootschap door een derde vermogensschade wordt toegebracht door het niet behoorlijk nakomen van contractuele verplichtingen jegens de vennootschap of door gedragingen die tegenover de vennootschap onrechtmatig zijn, heeft alleen de vennootschap het recht uit dien hoofde van de derde vergoeding van deze aan haar toegebrachte schade te vorderen.”
Dat kan volgens dat arrest anders zijn als de aandeelhouder feiten en omstandigheden stelt waaruit zou kunnen volgen dat de aangesproken persoon niet alleen onrechtmatig tegenover de vennootschap maar ook jegens de aandeelhouder heeft gehandeld.
6.13.
De gestelde onrechtmatige gedragingen die [eisers] met de gevraagde bescheiden nader wensen te onderbouwen zijn allen onrechtmatige gedragingen jegens de [groep gefailleerde] vennootschappen. [eisers] hebben geen omstandigheden gesteld waardoor de verweten gedragingen ook jegens hen als indirect aandeelhouder onrechtmatig zouden zijn. Dat leidt tot de conclusie dat zij ook om deze reden geen rechtmatig belang hebben.
6.14.
Een laatste algemene overweging gaat over de beschikbaarheid van de gevorderde bescheiden. Zowel Rabobank als de beide curator hebben van (een deel van) de gevorderde stukken gesteld dat zij daar niet over beschikken. Voor zover [eisers] geen concrete omstandigheden hebben gesteld die op het tegendeel kunnen wijzen moet er dus vanuit worden gegaan dat die stukken er niet zijn. Ook dat is een reden om de vorderingen in zoverre af te wijzen, omdat de vordering alleen betrekking kan hebben op bescheiden waarover de aangesproken persoon beschikt.
6.15.
De Rabobank heeft gesteld dat zij niet beschikt over de verkoopovereenkomsten van de Spes Bona Deal. Zie onder 5.8.
De curator van [groep gefailleerde] heeft verklaard dat hij niet beschikt over:
- een controledossier van [naam 5] ,
- aandeelhoudersbesluiten,
- stukken van Spes Bona ten aanzien van de verkoop van losse panden (taxatierapporten, koopovereenkomsten et cetera),
- documenten van welke financiering dan ook.
(zie ook 5.14)
De curator van [bedrijf] stelt niet te beschikken over:
- de controledossiers over 2006 en 2007,
- de controledossiers over 2008 tot en met 2010.
(zie ook onder 5.18)
Omdat [eisers] geen omstandigheden hebben gesteld waaruit kan worden afgeleid dat deze stukken er wel zijn, moeten hun vorderingen met betrekking tot die stukken worden afgewezen.
Art. 3:15j BW
6.16.
De curator van [groep gefailleerde] heeft terecht met een verwijzing naar HR 8 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:612 gesteld dat artikel 3:15j geen grondslag biedt voor de gevorderde inzage dan wel verstrekking van afschrift van de in dit geding bedoelde bescheiden. De Hoge Raad heeft in dit arrest kort gezegd beslist dat deze bepaling alleen dient om de vordering van een schuldeiser op de failliet nader vast te (doen) stellen, maar dat deze bepaling niet kan worden gebruikt om bewijsstukken te verkrijgen om daarmee een vordering op een derde (in dit geval: de curator van [groep gefailleerde] en/of de Rabobank) te onderbouwen.
Bespreking van de vorderingen
6.17.
Het voorafgaande betekent voor de ingestelde vorderingen het volgende.
Beide curatoren (Vordering onder I)
6.17.1.
Van de curator van [groep gefailleerde] en van de curator van [bedrijf] vorderen [eisers] inzage in en afgifte van:
- de controledossiers van de accountant over de jaren 2006 tot en met 2011, nader gespecificeerd als volgt:
  • de taxaties van de panden,
  • het overzicht dat wordt overgelegd als productie 13.
Er moet vanuit worden gegaan dat de curator van [bedrijf] niet beschikt over de gevorderde controledossiers (zie 5.18 en 6.15). Om die reden moet het jegens hen gevorderde worden afgewezen. Waarom de curator van [groep gefailleerde] de controledossiers wel zou hebben, hebben [eisers] niet toegelicht.
Er zijn nog andere redenen waarom deze vorderingen niet toewijsbaar zijn.
Het gaat [eisers] blijkens de nadere specificatie om de taxaties van de panden, maar daarbij hebben zij zoals overwogen onder 6.4-6.6 geen rechtmatig belang, wat tot afwijzing van dat deel van de vordering leidt.
Het overzicht in productie 13 is, zonder nadere toelichting – maar die hebben [eisers] niet gegeven - een zo ruime opsomming van mogelijk aanwezige bewijsstukken dat dit geen ‘bepaalde bescheiden’ zijn, zodat het andere deel van de vordering daarop afstuit.
Overigens geldt hier voor het geheel van deze vorderingen dat een rechtmatig belang ontbreekt omdat het om afgeleide schade gaat, zie 6.12, zodat een rechtmatig belang ontbreekt en de vorderingen ook om die reden niet kunnen worden toegewezen.
De curator van [groep gefailleerde] (Vordering onder II)6.17.2. Van de curator van [groep gefailleerde] vorderen [eisers] inzage in en afgifte van (het in de vordering genoemde punt 56 van de dagvaarding):
- het dossier van [naam 5] bij de door [naam 5] opgestelde concept jaarrekening van [groep gefailleerde] van 2011. Het betreft de geconsolideerde concept jaarrekening van [naam 5] inclusief het dossier van de accountant, waarbij de waarde van [groep gefailleerde] is afgewaardeerd,
- de taxaties van alle [groep gefailleerde] panden vanaf datum surseance van betaling.
[eisers] hebben gesteld dat [naam 5] hen voor afgifte van de door [naam 5] opgestelde concept jaarrekening van [groep gefailleerde] van 2011 heeft verwezen naar de curatoren van [groep gefailleerde] , zodat zij er vanuit gaan dat de curatoren daarover beschikken.
Als al zou worden aangenomen dat de curator van [groep gefailleerde] over de concept jaarrekening 2011 beschikt, dan kan daaruit niet worden afgeleid dat hij ook beschikt over “het dossier van de accountant, waarbij de waarde van [groep gefailleerde] is afgewaardeerd”. Bovendien: bij de gevorderde stukken inzake de door [naam 5] opgestelde concept jaarrekening en het daarbij behorende dossier hebben [eisers] geen rechtmatig belang omdat de afwaardering niet relevant is (zie onder 6.10) en zij overigens geen belang hebben gesteld.
Ook bij de gevorderde taxaties hebben zij geen rechtmatig belang, zie onder 6.4-6.6.
Voor beide vorderingen geldt bovendien dat een rechtmatig belang ook ontbreekt omdat de voorgenomen vordering afgeleide schade betreft (zie onder 6.12).
Deze vorderingen worden dus afgewezen.
Bij vermeerdering van eis is hieraan toegevoegd:
- de financieringsovereenkomsten ter zake de panden zoals genoemde onder randnummer 59 van de dagvaarding, alsmede de herzieningen van de financieringsovereenkomsten,
- de verkoopovereenkomsten betreffende de vervreemding van panden uit de Spes bona silo (deal Wijk Reo).
Er moet vanuit worden gegaan dat de curator niet beschikt over deze stukken (zie 6.15), zodat om die reden de vordering moet worden afgewezen. Bovendien kan deze vordering niet worden toegewezen omdat [eisers] daarbij geen rechtmatig belang hebben, zoals uiteengezet onder 6.8 en 6.12.
6.17.3.
Voor zover kan worden aangenomen dat [eisers] ook bedoeld hebben inzage dan wel afgifte te vorderen van aandeelhoudersbesluiten geldt in de eerste plaats dat de curator zegt daarover niet te beschikken (zie 6.15). [eisers] stellen dat de curator daar wel over beschikt; zij baseren dat op het feit dat hij aan de hand van een aandeelhoudersbesluit aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrift. Dit betoog faalt. De curator heeft verklaard dat hij het stuk waarvan hij meent dat het vals is niet in de administratie van een van de failliete vennootschappen heeft aangetroffen, maar dat hij dit stuk van de echtgenote van [naam 1] heeft verkregen. Op de aangifte kan dus niet worden gebaseerd dat zich in de administratie aandeelhoudersbesluiten bevinden. Dit betoog is vervolgens door [eisers] niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat de curator in de administratie geen aandeelhoudersbesluiten heeft die [eisers] nog niet bekend zijn. Maar zelfs als dat zo zou zijn hebben [eisers] daarbij geen rechtmatig belang voor zover het hen alleen gaat om waarheidsvinding (zie 5.1 en 6.2-6.3). Een ander belang hebben zij echter niet gesteld.
Rabobank (vordering onder III)
6.17.4.
Van Rabobank vorderen [eisers] inzage in en afgifte van:
- de financieringsovereenkomsten en de herzieningen van deze overeenkomsten, van alle panden die zijn gefinancierd door de Rabobank en de FGH bank.
Deze vordering wordt afgewezen omdat een rechtmatig belang ontbreekt (zie 6.7 en 6.12).
Daarnaast vorderen [eisers] van Rabobank inzage in en afgifte van:
- de verkoopovereenkomsten met betrekking tot de panden Spes Bona (de deal met Wijk Reo Holding).
Deze vordering wordt afgewezen omdat moet worden aangenomen dat Rabobank niet over deze stukken beschikt (zie 5.8), terwijl bovendien een rechtmatig belang ontbreekt (zie 6.8 en 6.12)
6.18.
De conclusie is dat geen van de vorderingen I-III toewijsbaar is, wat ook leidt tot afwijzing van de onder IV gevorderde proceskostenveroordeling.
6.19.
[eisers] zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder ook de nakosten. Omdat elk van gedaagden voor de gehele proceskosten aansprakelijk is, zullen zij daarin hoofdelijk worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van gedaagden als volgt vastgesteld:
Voor Rabobank:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.872,00
Voor de curatoren elk
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.510,00
6.20.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals verzocht.

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
7.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten,
aan de zijde van Rabobank tot dit vonnis vastgesteld op € 1.872,00,
aan de zijde van de curator van [groep gefailleerde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.510,00,
aan de zijde van de curator van [bedrijf] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.510,00,
voor elk van de drie gedaagden te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
7.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk jegens elk van de drie gedaagden in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
7.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.

Voetnoten

1.Van de tussen vierkante haken vermelde vennootschappen heeft de curator gesteld dat hij daarvan geen curator meer is, omdat deze faillissementen zijn geëindigd.
2.Dagvaarding nr. 51.
3.Het dossier van [naam 5] bij de door [naam 5] opgestelde concept jaarrekening
4.Dagvaarding nr. 56.
5.HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564, NJ 1995,288, m.nt. J.M.M. Maeijer (Poot/ABP).
6.HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564, NJ 1995,288, m.nt. J.M.M. Maeijer (Poot/ABP).