ECLI:NL:GHARL:2022:10319

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
21-000014-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oud-bestuurder Eurocommerce veroordeeld voor valsheid in geschrift en bedrieglijke bankbreuk

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de oud-bestuurder van Eurocommerce. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en drie maanden voor het indienen van valse huurovereenkomsten bij financieringsaanvragen en het onttrekken van vermogen aan zijn failliete onderneming. De verdachte heeft tijdens de procedure geprobeerd de behandeling te frustreren door meerdere keren van raadsman te wisselen en wrakingsverzoeken in te dienen. Het hof heeft deze verzoeken afgewezen en geoordeeld dat de verdachte voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich voor te bereiden op zijn verdediging. De rechtbank Overijssel had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden, maar het hof heeft deze straf verhoogd vanwege de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de fraude. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en bedrieglijke bankbreuk, waarbij hij aanzienlijke bedragen heeft onttrokken aan de boedel van EC Holding en zijn privévermogen heeft uitgehold. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op geen enkel moment rekening heeft gehouden met de verantwoordelijkheden die komen kijken bij het leiden van een groot concern, en dat zijn handelingen hebben geleid tot grote schade voor schuldeisers en betrokkenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000014-17
Uitspraak d.d.: 2 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 16 december 2016 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 08-996128-13 en 07-996513-12 , tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 februari 2019 (regie), 13 mei 2020 (regie), 8 juni 2022, 15 juni 2022, 24 juni 2022 en 18 november 2022, en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en (tot 14 juni 2022) door zijn raadslieden mr. R.E. van Zijl en
mr. K.J. Zeegers, naar voren is gebracht.

2.Omvang van het hoger beroep

Verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het onder feit 2 en feit 4 van parketnummer 08-996128-13 ( onderzoekKirishima ) tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraken staat voor verdachte niet open. Het openbaar ministerie heeft bij appelschriftuur van 22 december 2016 en tijdens het onderzoek ter terechtzitting meegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen die vrijspraken, zodat deze feiten niet meer aan het oordeel van het hof zijn onderworpen. Het hof zal de officier van justitie en verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaren.

3.Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft verdachte bij vonnis van 16 december 2016 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De straf is opgelegd ter zake van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

4.Procesverloop in hoger beroep

De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft op 16 december 2016 vonnis gewezen. Zowel het openbaar ministerie als verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het hof heeft op 7 februari 2017 het dossier van de rechtbank (grotendeels) ontvangen. Op
9 januari 2018 is het dossier gecompleteerd. Aanvankelijk stonden de zaken van verdachte en medeverdachten voor regie gepland op 17 oktober 2018. De toenmalige raadsman van verdachte heeft onderzoekswensen ingediend en onder meer verzocht om getuigen te horen.
Op 18 augustus 2018 heeft mr. J.M.R. Vlaar zich gesteld als advocaat voor verdachte.
Op 8 september 2018 heeft mr. Vlaar een verzoek gericht aan de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad om onderzoek te doen naar de ‘ongewenst te achten samenwerking van de top van banken, de officier van justitie, curatoren en rechters bij de onwettig/onrechtmatig in een faillissement brengen en houden van Eurocommerce BV’. Bij het verzoek werd een groot aantal documenten overgelegd, die anoniem in de brievenbus van verdachte zouden zijn gedeponeerd dan wel afkomstig waren van een klokkenluider op het kantoor van de curatoren. Verder werd aangifte gedaan tegen de officier van justitie, rechters, bankdirecteuren en curatoren.
Omdat voor het Openbar Ministerie vrijwel direct duidelijk was dat de inhoud van een groot aantal van de overgelegde documenten niet op waarheid kon berusten, zijn verdachte en medeverdachten aangehouden op verdenking van valsheid in geschrift en is een nieuw opsporingsonderzoek gestart onder de naam Maruoka en zijn verdachte en medeverdachten vervolgd. De rechtbank OostBrabant heeft verdachte inmiddels, zij het nog niet onherroepelijk, voor het opmaken en gebruiken van deze – valse – documenten veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar.
Omdat de Maruoka-zaak van invloed was op de onderhavige zaken, is de geplande regiezitting van 17 oktober 2018 uitgesteld tot 6 februari 2019. Op 10 december 2018 hebben mrs. R.E. van Zijl en K.J. Zeegers zich gesteld voor verdachte. Tijdens de zitting van 6 februari 2019 hebben de raadslieden meegedeeld dat zij de onderzoekswensen nog niet konden toelichten omdat zij net de verdediging van verdachte hadden overgenomen van mr. Vlaar. Bij tussenarrest van 20 februari 2019 is de zaak verwezen naar de raadsheercommissaris teneinde het horen van de getuigen in de zaakMaruoka en in deze zaak te coördineren. De beslissing op de onderzoekswensen van de verdediging is aangehouden.
Tijdens de regiezitting van 13 mei 2020 heeft de verdediging onder meer verzocht om 36 getuigen en vier deskundigen te horen. Bij tussenarrest van 27 mei 2020 heeft het hof het verzoek tot het horen van acht getuigen, waaronder de curator in het faillissement van verdachte in privé, en twee deskundigen toegewezen. Uiteindelijk zijn drie getuigen en de deskundigen gehoord. Vier van de door de verdediging opgegeven getuigen, die voor de [bank 1] zouden hebben gewerkt, bleken onvindbaar. De verdediging heeft afstand gedaan van het horen van de curator. Nadat het onderzoek door de raadsheer-commissaris in december 2021 was afgerond, zijn de zaken in overleg met alle betrokken raadslieden voor inhoudelijke behandeling gepland op vijf dagen in juni 2022.
Op 10 februari 2022 heeft de verdediging verzocht om vóór de aanvang van de inhoudelijke behandeling nog een regiezitting te plannen teneinde een aantal nadere onderzoekswensen te behandelen waaronder het horen van negen getuigen. Ter ondersteuning van het verzoek is een aantal stukken overgelegd. De voorzitter van het hof heeft het verzoek tot het houden van een tussentijdse regiezitting voorafgaand aan de geplande inhoudelijke behandeling afgewezen. Op 31 maart 2022 heeft de raadsvrouw het verzoek tot het houden van een tussentijdse regiezitting herhaald en opnieuw stukken bijgevoegd die een nieuw licht op de zaak zouden werpen. Het verzoek is opnieuw afgewezen.
Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling op 8 juni 2022, heeft de verdediging vervolgens verzocht om 34 getuigen te horen. Het betrof grotendeels getuigenverzoeken, die het hof al bij tussenarrest van 27 mei 2020 had afgewezen. Nadat het hof, na beraad, alle verzoeken ter zitting had afgewezen, heeft verdachte het hof gewraakt. Het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer bij beslissing van 10 juni 2022 afgewezen. De inhoudelijke behandeling zou daarna worden voortgezet op 15 juni 2022. In de avond van 13 juni 2022 hebben de raadslieden het hof per e-mailbericht meegedeeld dat zij verdachte niet langer bijstonden. Verdachte heeft op 15 juni 2022 het hof verzocht de zaak aan te houden zodat hij een nieuwe raadsman kon zoeken. Uiteindelijk heeft het hof, na het requisitoir van de advocaat-generaal, beslist dat de zaak op 24 juni 2022 zou worden voortgezet zodat verdachte in de gelegenheid zou zijn de verdediging, al dan niet met een raadsman, voor te bereiden. Daarop heeft verdachte het hof opnieuw gewraakt. De wrakingskamer heeft ook dit verzoek bij beslissing van 23 juni 2022 afgewezen. De wrakingskamer heeft overwogen dat het doel van de wrakingsverzoeken kennelijk telkens is geweest om uitstel van de behandeling te krijgen, althans de voortgang van de reeds lang geplande inhoudelijke behandeling te verstoren of te onderbreken. Daarom is verder beslist dat er sprake is van misbruik van de wrakingsprocedure als bedoeld in artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen. Op 24 juni 2022 is de inhoudelijke behandeling voortgezet. Hoewel verdachte ter terechtzitting is verschenen heeft hij geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Op 22 september 2022 zou het onderzoek worden gesloten, maar op respectievelijk 6 en 7 september 2022 hebben zich nieuwe raadslieden gesteld voor verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] . De raadsman van verdachte, mr. M.L. van Gessel, heeft het hof bij brief van 19 september 2022 verzocht nog geen eindarrest te wijzen, maar het onderzoek te heropenen (
te schorsen). Ook de nieuwe raadsman van medeverdachte, mr. M.M.H. Zuketto, heeft het hof verzocht het onderzoek te schorsen. Het hof heeft het onderzoek vervolgens geschorst tot 18 november 2022 om deze aanhoudingsverzoeken te behandelen.
Verzoek tot schorsing van het onderzoek
Ter terechtzitting van 18 november 2022 hebben mr. Van Gessel en mr. Zuketto verzocht het onderzoek van de zaken van hun cliënten te schorsen, zodat zij alsnog de gelegenheid krijgen een inhoudelijk verweer voor te bereiden en te voeren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte verschillende keren heeft verzocht het onderzoek te schorsen, zodat hij zich van nieuwe rechtsbijstand kon voorzien. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
Steeds heeft het hof de belangen van de samenleving en de rechtspleging zwaarder laten wegen dan het belang van cliënt op effectieve rechtsbijstand. Het hof heeft aangegeven dat het niet tot in het oneindige kan doorgaan met het aanhouden van de zaak omdat er van advocaat wordt gewisseld en dat de procedure in hoger beroep nu wel lang genoeg heeft geduurd. Dit argument wordt niet onderbouwd door feiten en omstandigheden, maar is veeleer een argument ‘pour besoin de la cause’. Cliënt werd al sinds 2018 door Jebbink Soeteman advocaten bijgestaan en die wijziging in 2018 is op geen enkele manier van invloed geweest op de vertraging van de behandeling in hoger beroep. Gelet op de juridische merites van de zaak en hetgeen er voor verdachte op het spel staat, bestaat er geen twijfel over dat met de rechtsbijstand een wezenlijk belang is gemoeid. Ook uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat een verdachte recht heeft op een effectieve rechtsbijstand.
Hoewel ik het dossier nog niet zo goed ken, merk ik wel dat cliënt het gevoel heeft dat hij alleen staat en dat er sprake is van polarisatie. Ik vroeg net aan mijn collega’s waardoor de irritatie van uw hof is ontstaan, maar kennelijk zoekt u een stok om mee te slaan. Ik zie wel dat het inmiddels een langdurig proces is, maar objectief gezien is het niet door de verdediging vertraagd. Je kunt niet met de vinger naar cliënt of de verdediging wijzen. Uw argument waarop de afwijzing van de verzoeken om aanhouding zijn gebaseerd, doet er niet toe. Dat argument gebruik je als cliënt het wel erg bont maakt en dat kan je hier toch niet zeggen. Cliënt heeft recht op een eerlijk proces en daar dient u voor te zorgen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek het onderzoek te schorsen.
Oordeel van het hof
Het hof zal het verzoek tot schorsing van het onderzoek afwijzen. Het overweegt daartoe als volgt:
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdediging niet valt te verwijten dat de procedure inmiddels al zo lang duurt. Objectief gezien zou het proces niet door de verdediging zijn vertraagd. Daar wreekt zich misschien het feit dat de raadsman het dossier nog niet zo goed kent. Het hof zal daarom nog kort recapituleren (zie hierboven ook onder ‘Procesverloop in hoger beroep’) welke handelingen van verdachte de procedure hebben vertraagd:
  • De eerste regiezitting was gepland op 17 oktober 2018. Die zitting was gepland in overleg met mr. F.H.H. Sijbers, de toenmalige raadsman van verdachte. Hij had verzocht om 16 getuigen te horen.
  • Kort voor de geplande regiezitting van 17 oktober 2018 (die uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden) heeft mr. Vlaar zich gesteld in plaats van mr. Sijbers. Per brief heeft mr. Vlaar verzocht 75 getuigen te horen. Hij heeft een omvangrijk dossier ingediend, dat deels bestond uit vervalste documenten, althans zo luidt de conclusie van de rechtbank OostBrabant. Omdat het hof geen beslissing kan nemen op verzoeken die (mogelijk) zijn gebaseerd op valse documenten, zou er eerst onderzoek naar die documenten worden uitgevoerd (het onderzoekMaruoka ). De eerste regiezitting in hoger beroep is daarom uitgesteld tot 6 februari 2019.
  • Eind december 2018 hebben mr. Van Zijl en mr. Zeegers de verdediging
overgenomen van mr. Vlaar. Op 6 februari 2019 heeft de eerste regiezitting
plaatsgevonden. Tijdens die zitting hebben de raadslieden aangegeven dat zij hun onderzoekswensen nog niet konden toelichten omdat zij de zaak pas net hadden overgenomen. Bij tussenarrest is beslist dat de zaak in handen van de raadsheercommissaris werd gesteld om de getuigenverhoren in de onderhavige zaak en de zaakMaruoka te coördineren.
  • Op 13 mei 2020 vond opnieuw een regiezitting plaats. Het hof heeft naar aanleiding van die zitting beslist dat onder meer acht van de gevraagde getuigen moesten worden gehoord. Vier van die getuigen bleken onvindbaar. Het zou medewerkers van de [bank 1] betreffen, maar de bank kon deze medewerkers niet in haar personeelsbestand terugvinden.
  • In januari 2022 is begonnen met de planning van de zaak en in overleg met de raadslieden zijn daarvoor vijf dagen in juni 2022 uitgetrokken.
  • Tussen januari 2022 en juni 2022 is twee keer door de verdediging verzocht een nieuwe regiezitting te plannen met het verzoek om getuigen te horen die eerder al (grotendeels) door het hof waren afgewezen.
  • Tijdens de zittingen van de inhoudelijke behandeling in juni 2022 heeft verdachte het hof twee keer gewraakt en is een dag voor de inhoudelijke behandeling de relatie met mrs. Zeegers en Van Zijl beëindigd. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er sprake was van misbruik van de wrakingsprocedure.
Het hof stelt vast dat de procedure allereerst ernstig is vertraagd doordat verdachte valse documenten heeft overgelegd. Verder is mr. Van Gessel nu de vierde advocaat die zijn belangen moet behartigen. En zelfs al zou dat gelet op de lengte van de procedure niet bezwarend hoeven te zijn, het zijn vooral de momenten waarop van raadsman wordt gewisseld die de procedure telkens hebben vertraagd. Twee keer net voor een geplande regiezitting en één keer net voor de dag van de inhoudelijke behandeling. Mr. Van Zijl had zelfs de bijlagen bij haar pleidooi al aan het hof gemaild, wat doet veronderstellen dat de verdediging op dat moment al geheel was voorbereid. Daarmee en met de daarop volgende (afgewezen) wrakingsverzoeken heeft verdachte ook de inhoudelijke behandeling in juni 2022 geprobeerd te frustreren.
De belangenafweging zoals het hof die eerder heeft gemaakt is niet anders geworden.
Het recht op rechtsbijstand is zeer zwaarwegend, maar niet absoluut. Dat blijkt ook uit een uitspraak van het EHRM (EHRM 30 november 2021, Galović t. Kroatië, nr. 45512/11, rov. 80 en 90
).
Verdachte heeft in hoger beroep in het algemeen en in het bijzonder vanaf de planning voor de inhoudelijke behandeling van zijn zaak in juni 2022, die in overleg met zijn raadsman tot stand is gekomen, ruim voldoende tijd en gelegenheid gehad om zich samen met zijn raadslieden op zijn verdediging voor te bereiden.
Het hof is van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijk proces niet is geschonden en wijst het verzoek om het onderzoek te schorsen af.

5.De tenlastelegging

De volledige, aangehechte, dagvaardingen (Bijlage A in de zaakVercors en Bijlage B in de zaakKirishima ) maken onlosmakelijk deel uit van dit arrest. Hieronder volgt voor de leesbaarheid van het arrest een sterk vereenvoudigde weergave van de inhoud van de tenlastegelegde feiten, voor zover die nog aan het oordeel van het hof zijn onderworpen:
Zaak met parketnummer 07-996513-12 ( Vercors ):Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij al dan niet samen met Eurocommerce Projectontwikkeling BV
(hierna: EC Projectontwikkeling) en/of
Eurocommerce Holding BV (
hierna: EC Holding) of als feitelijke leidinggever van deze vennootschappen:
Feit 1 ( [kantoorgebouw 1] en [kantoorgebouw 2] )
Een aannemingsovereenkomst met [bedrijf 1] en een afbouwgarantie valselijk heeft opgemaakt en/of gebruik heeft gemaakt van deze valse geschriften;
Feit 2 ( [kantoorgebouw 3] )
Een huurovereenkomst kantoorruimte tussen EC Projectontwikkeling en [bedrijf 2]
valselijk heeft opgemaakt en/of gebruik heeft gemaakt van deze valse geschriften;
Feit 3 ( [kantoorgebouw 4] )
Een aannemingsovereenkomst met [bedrijf 3] , een huurovereenkomst met de
[vastgoedorganisatie] en een huurovereenkomst met de gemeente [gemeente 1] , valselijk heeft opgemaakt en/of gebruik heeft gemaakt van deze valse geschriften;
Feit 4 (La Diligence)
Een huurovereenkomst tussen EC Projectontwikkeling en [bedrijf 4] te
[plaats 1] en een huurovereenkomst tussen EC Projectontwikkeling en
[bedrijf 5] te [plaats 2] valselijk heeft opgemaakt en/of gebruik heeft gemaakt van deze valse geschriften.
Zaak met parketnummer 08-996128-13( Kirishima ):Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij al dan niet samen met EC Holding en Eurocommerce Recreatie BV (
hierna: EC Recreatie) of als feitelijke leidinggever van deze vennootschappen de volgende handelingen heeft verricht, ter bedrieglijke benadeling van de rechten van schuldeisers:
Feit 1A (De Stal)- Op 1 december 2011 een overeenkomst heeft gesloten tussen EC Holding en Eurocommerce Promotie BV (later [bedrijf 6] ). Overeengekomen werd dat de vordering van EC Holding op Eurocommerce Promotie BV (
hierna: EC Promotie) van
€ 38.250.000,-- verrekend zou worden met een agiostorting op de door haar gehouden aandelen in het kapitaal van EC Promotie, zodat de schuld de facto is kwijtgescholden. De vordering op EC Promotie was door EC Holding verpand aan [bank 2] ;
- Op 1 december 2011 de aandelen van EC Promotie ver beneden de waarde, namelijk voor
€ 7.000.000,-- heeft overgedragen aan [bedrijf 7] (
hierna: [bedrijf 7]);
- Op 1 december 2011 een geldleningsovereenkomst heeft gesloten, waarbij EC Holding
€ 7.000.000,-- leent aan [bedrijf 7] , af te lossen in zeven jaarlijkse termijnen van
€ 1.000.000,--, te beginnen op 1 december 2012;
- Op 1 december 2011 een sponsorovereenkomst heeft gesloten tussen EC Holding en
EC Promotie, waarbij werd overeengekomen dat EC Holding jaarlijks, gedurende zeven jaren, € 1.000.000,-- aan EC Promotie zal voldoen voor sponsoractiviteiten.
Feit 1B ( [bedrijf 8] )
- Op 5 december 2011 een akte van cessie heeft ondertekend, waarbij EC Holding de vordering die zij heeft op hotel-restaurant [bedrijf 8] van € 815.625,-- verkoopt aan EC Recreatie, onder afstand van betaling;
- Op 5 december 2011 een overeenkomst heeft gesloten tussen EC Recreatie en [bedrijf 8] (
hierna: [bedrijf 8]). Overeengekomen werd dat de vordering van EC Recreatie op [bedrijf 8] van € 4.909.000,-- (waarbij inbegrepen de vordering van
€ 815.625,--) verrekend zou worden met een agiostorting op de door haar gehouden aandelen in het kapitaal van [bedrijf 8] , zodat de schuld de facto is kwijtgescholden;
- Op 6 december 2011 alle aandelen van [bedrijf 8] ver beneden de waarde, namelijk voor € 1,-- heeft overgedragen aan [bedrijf 9] BV (
hierna: [bedrijf 9]);
- De hypothecaire inschrijving ten behoeve van EC Holding rustende op het onroerend goed van [bedrijf 8] heeft laten doorhalen.
Feit 1C (Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden)
- Op 4 januari 2011 een geldleningsovereenkomst heeft gesloten tussen EC Holding en [bedrijf 10] (
hierna: [bedrijf 10]) voor een bedrag van € 2.050.000,--;
- Op 3 januari 2011 een pandrechtovereenkomst heeft gesloten, waarin verdachte verklaart een schuld van € 2.050.000,-- te hebben aan [bedrijf 10] , die zou voortvloeien uit de op
28 september 2009 vastgestelde Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden;
- Op 4 januari 2011 een bedrag van € 2.050.000,-- heeft overgemaakt van de bankrekening van EC Holding naar de bankrekening van [bedrijf 10] met de omschrijving ‘overboeking’,
welke feiten tezamen en in onderling verband bezien ertoe hebben geleid dat er vermogen aan EC Holding is onttrokken.
Feit 3
Onder feit 3 is tenlastegelegd dat verdachte in de periode van 1 december 2010 tot en met 17 juli 2014, al dan niet tezamen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , vermogen aan zijn privéboedel heeft onttrokken door:
- Op 30 december 2010 de woning aan de [adres] te [plaats 3] voor € 1,-- over te dragen aan de [stichting] ;
- Op 23 december 2011 een geldbedrag van € 600.000,-- over te maken aan [bedrijf 7] en naderhand gedaan alsof dit de aankoopprijs voor het paard Singapore was;
- Op 26 januari 2012 een geldbedrag van € 1.000.000,-- over te maken aan [bedrijf 7] onder vermelding ‘jaarsponsoring Eurocommerce’;
- Op 23 december 2011 een geldbedrag van € 2.500.000,-- en op 26 januari 2012 een geldbedrag van € 2.000.000,-- over te maken naar de [stichting] ;
- Een totaalbedrag van € 1.080.000,-- over te maken aan [medeverdachte 1] ;
- Op 29 december 2011 een bedrag van € 250.000,-- contant op te nemen.

6.Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder feit 1B van parketnummer 08-996128-13 ( Kirishima ) tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Hoewel verdachte met de tenlastegelegde handelingen vermoedelijk de intentie heeft gehad om [bedrijf 8] zonder schulden of althans met alleen de daarop rustende hypothecaire lening van [bank 1] aan zijn dochter over te dragen, hebben zij kennelijk over het hoofd gezien dat [bedrijf 8] op grond van een comptejointovereenkomst met de bank mede aansprakelijk was voor de schulden van EC Holding aan [bank 1] . Uit het tweede faillissementsverslag van [bedrijf 8] blijkt dat [bank 1] een hypothecaire inschrijving op het hotel-restaurant had ter hoogte van € 2.560.000,-- (inclusief rente en kosten) en dat de vordering van de bank uit hoofde van genoemde comptejointeovereenkomst
€ 17.925.000,-- bedroeg.
Het hof merkt op dat de waarde van een bedrijf zo hoog is als de hoogste van de directe of de indirecte opbrengstwaarde. Daarbij is de indirecte opbrengstwaarde de waarde ‘going concern’ en de directe opbrengstwaarde de liquidatiewaarde. Nu niet is komen vast te staan dat of de liquidatiewaarde of de going concern-waarde ten tijde van de overdracht van de aandelen hoger was dan nihil – gelet op de vorderingen van [bank 1] , de kosten van een eventuele liquidatie en de jarenlange verliezen – kan niet worden bewezen dat de aandelen (ver) beneden de waarde zijn verkocht of dat er door deze transactie vermogen aan de boedel van EC Holding is onttrokken. Om dezelfde reden konden ook de andere tenlastegelegde handelingen van verdachte niet ertoe leiden dat er vermogen werd onttrokken aan EC Holding. De eerste hypothecaire lening van [bank 1] , ingeschreven voor een bedrag van € 2,5 miljoen, oversteeg de waarde van het hotel-restaurant al verre, zodat de doorhaling van de tweede hypotheek van geen enkel belang meer was.
Tot de activa van [bedrijf 8] behoorde ook een appartement (ter waarde van ongeveer € 125.000,--) waarop geen recht van hypotheek was gevestigd. Voor de hierboven getrokken conclusie maakt dat geen verschil: noch de intrinsieke waarde noch de goingconcernwaarde was daardoor hoger dan nihil en het feit dat het appartement niet bezwaard was betekent niet dat schuldeisers zich daarop niet zouden kunnen verhalen. Uit het dossier maakt het hof op dat de opbrengst van onder andere het appartement is uitgekeerd aan de curatoren van EC Recreatie en daarmee – naar het hof aanneemt – ten goede gekomen aan [bank 1] , althans het dossier bevat geen aanknopingspunt voor een andere gang van zaken.

7.Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 van parketnummer 07-996513-12 en het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 3 van parketnummer 08-996128-13 wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in de aangehechte Bijlage C, die een onlosmakelijk deel van dit arrest uitmaakt. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
A.
Inleiding
Verdachte was tot 12 maart 2019 gehuwd met medeverdachte [medeverdachte 1] . Zij hebben samen twee kinderen, medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Verdachte was van 6 maart 1995 tot 12 juli 2012 alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van de Ferdinand Stinger Holding BV. De aandelen van Ferdinand Stinger Holding BV (
hierna: FSH) zijn sinds 30 november 2006 ondergebracht in de Stichting Administratiekantoor Ferdinand Stinger Holding (
hierna: STAK) en gecertificeerd. Verdachte was gerechtigd tot 50% van de certificaten in de STAK, medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn vanaf 30 november 2006 via een gezamenlijke holding en hun eigen houdstervennootschappen ieder voor 25% gerechtigd tot de certificaten.
Verdachte is voorzitter van het bestuur van de STAK en heeft daarin drie stemmen, zijn beide kinderen hebben daarin ieder één stem.
FSH hield alle aandelen in EC Holding en was van 23 december 2002 tot 7 juni 2012 enig bestuurder van EC Holding.
EC Holding was houdster van alle aandelen in onder meer EC Projectontwikkeling,
EC Recreatie en EC Promotie.
In EC Promotie werd een springpaardenstal geëxploiteerd, Stal Eurocommerce.
EC Recreatie was houdster van de aandelen in [bedrijf 8] , eigenaar en exploitant van hotel-restaurant [bedrijf 8] te [plaats 3] .
[medeverdachte 1] was directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 10] .
De [stichting] is op 15 december 2010 opgericht. De stichting heeft onder meer ten doel het beheren, bewaren en in stand houden van het vermogen van de familie [naam 7] . De bestuurders van de stichting zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 2] was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 7] . [bedrijf 7] heeft op 1 december 2011 de aandelen in EC Promotie gekocht. De naam van EC Promotie is daarbij gewijzigd in [bedrijf 6] (
hierna: [bedrijf 6]).
[medeverdachte 3] was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 9] .
Op 6 december 2011 heeft deze vennootschap alle aandelen in [bedrijf 8] gekocht.
De kernactiviteit van de Eurocommerce (EC)-groep betrof de ontwikkeling, verhuur en verkoop van kantoorgebouwen. Het EC-concern was destijds één van de grootste ontwikkelaars van kantoorgebouwen in Nederland. Door bij voorkeur langlopende huurovereenkomsten voor nieuwe kantoren af te sluiten, vermeerderde de (beleggings)waarde van de gebouwen aanzienlijk. Zo konden de kantoren met winst aan beleggers worden verkocht. De bouw werd in het algemeen (deels) gefinancierd door middel van kredieten, afgesloten bij een groot aantal banken waaronder [bank 2] / [bank 3] , [bank 1] en [bank 4] . Voor zowel de verkoop aan beleggers als voor het verkrijgen van de financieringen was het van cruciaal belang dat de kantoorgebouwen waren verhuurd.
In de nasleep van de kredietcrisis in 2008 tekende zich ook een kentering af in de vastgoedmarkt. De waarde en verhandelbaarheid van commercieel vastgoed daalden de jaren erna dramatisch. Op 1 oktober 2010 zegde [bank 4] de kredietfaciliteit van de
EC-groep op. Feitelijk kwam het erop neer dat EC Holding binnen een jaar een krediet van ruim € 190 miljoen aan [bank 4] moest aflossen. Verdachte moest bovendien privé borg staan voor een deel van de schuld (€ 30 miljoen). De kantoorgebouwen van de EC groep werden moeilijker te verhuren en te verkopen en de problemen met de kredietverstrekkers namen toe. Tijdens een bespreking met [bank 2] / [bank 3] op 15 november 2011 heeft verdachte toegeven dat hij kredieten had aangevraagd en gekregen, die gebaseerd waren op door hem vervalste documenten, te weten een huurcontract, een afbouwgarantie en een aanneemcontract. Later is gebleken dat het om veel meer vervalste stukken ging. Sommige vervalste overeenkomsten, zoals een overeenkomst met de gemeente [gemeente 1] en een overeenkomst met de [vastgoedorganisatie] zouden al in augustus 2007 zijn gesloten. In de maanden na de verklaring van verdachte op 15 november 2011 volgde de ene na de andere aangifte tegen verdachte en de EC-groep. De [bank 3] en [bank 2] , [bedrijf 11] , de gemeente [gemeente 1] en de [vastgoedorganisatie] deden aangifte van valsheid in geschrift.
Het opsporingsonderzoek Vercors is ingesteld naar aanleiding van deze aangiften.
Intussen probeerden de banken de schade te beperken, maar het tij was niet meer te keren. FSH, EC Holding, EC Projectontwikkeling en EC Recreatie zijn met ingang van 12 juli 2012 in staat van faillissement verklaard en verdachte in privé op 27 november 2012.
De curatoren in de faillissementen stuitten daarna op tal van handelingen en transacties die erop wezen dat verdachte in 2010 was begonnen om vermogen van de EC-groep en zijn eigen vermogen over te hevelen naar medeverdachten, zodat die vermogensbestanddelen uit het zicht of bereik van schuldeisers zouden blijven en de schuldeisers daarop geen verhaal zouden kunnen halen. Zo verkocht verdachte Stal Eurocommerce aan zijn zoon, hotelrestaurant [bedrijf 8] aan zijn dochter en werd zijn woonhuis voor één euro overgedragen aan de [stichting] . Zijn (ex-)echtgenote en haar vennootschap ontvingen miljoenen op hun bankrekeningen, die zij vervolgens weer (deels) doorsluisden naar de kinderen of hun vennootschappen. Een groot deel van die transacties is door de curatoren succesvol teruggedraaid op grond van paulianeus handelen. De curatoren en [bank 2] hebben naar aanleiding van deze onttrekkingen aangifte gedaan van faillissementsfraude. In Kirishima is onderzoek gedaan naar een aantal van deze transacties.
Zaak met parketnummer 07-996513-12 ( Vercors ):
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van deze feiten heeft de rechtbank geconcludeerd dat verdachte zich tezamen met EC Projectontwikkeling en EC Holding schuldig heeft gemaakt aan het vals opmaken van alle in de tenlastelegging genoemde documenten. In hoger beroep is ter terechtzitting geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van de rechtbank van de feiten 1, 2, 3 en 4.
Het hof leidt uit de pleitnota, zoals overgelegd in eerste aanleg, het proces-verbaal van de zitting van 7 november 2016, de appelschriftuur van 5 januari 2017, de pleitnota’s over de onderzoekswensen, zoals aan het hof overgelegd tijdens de zittingen op 6 februari 2019, 13 mei 2020 en 8 juni 2022, alsmede de overige door de verdediging aan het hof overgelegde stukken, af dat verdachte erkent dat hij valse overeenkomsten heeft opgemaakt en stukken heeft voorzien van een valse handtekening. Hij zou dat op verzoek van of in samenwerking met de kredietverstrekkers hebben gedaan. Zij wisten volgens verdachte dus van de vervalsingen, maar hebben daarop geen actie ondernomen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich in de zaakVercors aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank en geconcludeerd dat hij zich kan vinden in de bewezenverklaring van de rechtbank.
Oordeel van het hof
Feit 1 [kantoorgebouw 1] en [kantoorgebouw 2]
EC Projectontwikkeling zou in februari 2011 een aannemingsovereenkomst hebben gesloten met [bedrijf 1] voor de bouw van twee kantoorgebouwen ( [kantoorgebouw 1] en [kantoorgebouw 2] ) voor een aanneemsom van € 43.660.000,--. De overeenkomst is namens EC Projectontwikkeling ondertekend door verdachte en volgens de overeenkomst namens [bedrijf 1] door [naam 1] . De [bank 3] heeft voor de financiering van de bouw op 27 september 2011 een offerte uitgebracht voor een krediet van € 35.000.000,--. Eén van de voorwaarden die de bank aan de kredietverlening stelde, was een afbouwgarantie van hoofdaannemer [bedrijf 1] , waarin de bouwer ook afstand deed van zijn retentierecht.
Op 21 maart 2011 en op 19 oktober 2011 heeft EC Holding de aannemingsovereenkomst aan de [bank 3] verzonden. Deze overeenkomst verschilde op een aantal punten van de werkelijk in februari 2011 gesloten overeenkomst. Zo werd een betaling in termijnen opgenomen terwijl in werkelijkheid was overeengekomen dat de aanneemsom van
€ 35.000.000,-- in één keer bij oplevering, gepland op 1 februari 2012, zou worden betaald.
Op 14 november 2011 heeft EC Holding de afbouwgarantie aan de bank gestuurd. In de overgelegde garantie is opgenomen dat [bedrijf 1] afstand heeft gedaan van haar retentierecht. De garantie was ondertekend door [naam 1] . [naam 1] heeft verklaard dat er in oktober 2011 wel een afbouwgarantie is opgemaakt, maar dat daarin niets is opgenomen over het retentierecht.
Bij controle van de handtekening van [naam 1] onder de aan de bank overgelegde overeenkomst en afbouwgarantie, bleek dat de handtekening onder beide documenten vals was. Tijdens de daaropvolgende bijeenkomst van [bank 2] en de [bank 3] met verdachte op 15 november 2011 heeft hij toegegeven de documenten te hebben vervalst.
Feit 2 [kantoorgebouw 3]
Op 2 december 2010 is tussen de [bank 3] en EC Holding een (aanvullende) kredietovereenkomst gesloten met betrekking tot het kantoorgebouw [kantoorgebouw 3] te [plaats 4] voor een bedrag van € 28.000.000,--. Het aanvullende krediet zou worden verstrekt onder de voorwaarde dat het gebouw volledig was verhuurd. Om aan die voorwaarde te kunnen voldoen heeft verdachte op 3 december 2010 een huurovereenkomst met [bedrijf 2] aan de bank gestuurd voor de 20ste tot en met de 29ste verdieping. Daarmee was het gehele gebouw verhuurd. De huurovereenkomst was namens [bedrijf 2] getekend door een zekere [naam 2] . Bij navraag bleek [bedrijf 2] niet bekend met de naam [naam 2] of een huurovereenkomst met betrekking tot de hoogste verdiepingen van het gebouw [kantoorgebouw 3] . Tijdens de bijeenkomst met de banken op 15 november 2011 heeft verdachte erkend dat hij de overeenkomst zelf had opgemaakt en de naam [naam 2] had verzonnen.
Feit 3 [kantoorgebouw 4]
Naast het gebouw [kantoorgebouw 3] ontwikkelde EC Holding ook een ander gebouw in [plaats 4] , het project [kantoorgebouw 4] . Op 13 mei 2008 heeft EC Holding een financieringsovereenkomst gesloten met [bedrijf 11] (hierna: [bedrijf 11] ) voor een krediet van € 30.000.000,--. Bij de aanvraag was op 4 januari 2008 een aannemingsovereenkomst met [bedrijf 3] overgelegd, die door [naam 1] zou zijn ondertekend op 12 december 2007. Overeengekomen werd dat [bedrijf 3] een kantoortoren zou bouwen voor een aanneemsom van € 30.500.000,--. Ook deze overeenkomst en de handtekening van
[naam 1] zijn vervalst. De overeenkomst is op verschillende punten aangepast aan de eisen of voorwaarden van de bank.
[bedrijf 11] stelde als voorwaarde dat het gebouw voor ten minste 60 procent was verhuurd. Om aan die voorwaarde te kunnen voldoen, heeft verdachte een huurovereenkomst opgemaakt tussen EC Projectontwikkeling en de [vastgoedorganisatie] voor zes verdiepingen van het gebouw met parkeerplaatsen. De overeenkomst is door verdachte getekend op 17 augustus 2007 en de huur zou ingaan op 1 januari 2010.
Op 3 augustus 2007 zou ook een huurovereenkomst met de gemeente [gemeente 1] zijn getekend. De gemeente zou met ingang van 1 januari 2010 vijf verdiepingen van het gebouw met parkeerplaatsen gaan huren. In werkelijkheid had geen van beide organisaties een huurovereenkomst met betrekking tot het gebouw [kantoorgebouw 4] gesloten.
Verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank bekend dat hij de overeenkomsten heeft opgemaakt en de handtekeningen van de directeur van de [vastgoedorganisatie] , de gemeentesecretaris van de gemeente Almere en van [naam 1] heeft vervalst.
Feit 4 La Diligence
Ten behoeve van een nieuw project in [plaats 5] bestaande uit vijf verschillende kantoorgebouwen ( [kantoorgebouw 5] , [kantoorgebouw 6] , [kantoorgebouw 7] , [kantoorgebouw 8] en [kantoorgebouw 9] ) is op 13 oktober 2008 een kredietovereenkomst gesloten tussen [bedrijf 11] en EC Projectontwikkeling met een limiet van € 48.600.000,--, verdeeld over de vijf gebouwen. De bouw zou in fasen plaatsvinden en het krediet werd ook in fasen vrijgegeven.
Om te kunnen beschikken over het krediet voor het gebouw [kantoorgebouw 7] moest het gebouw [kantoorgebouw 6] voor 60% zijn verhuurd. [bedrijf 11] stelde die verhuur bovendien als voorwaarde aan haar toestemming voor de verkoop van het gebouw [kantoorgebouw 5] . Verdachte heeft om aan die eisen te voldoen twee huurovereenkomsten aan [bedrijf 11] overgelegd: een overeenkomst met [bedrijf 4] en een overeenkomst met [bedrijf 5] . De huurovereenkomsten zouden ingaan op 1 oktober 2010 en waren ondertekend door respectievelijk [naam 3] en [naam 4] . In werkelijkheid zijn er geen huurovereenkomsten gesloten met [bedrijf 4] en [bedrijf 5] . Verdachte heeft tijdens de zitting van de rechtbank bekend dat hij de overeenkomsten valselijk heeft opgemaakt.
Verdachte heeft aangevoerd dat de banken op de hoogte waren van de vervalsingen en dat hem zelfs is gevraagd om bepaalde stukken aan te leveren zodat de financieringsaanvragen door de controle- of complianceafdelingen van de banken zouden worden geaccepteerd.
Naar het oordeel van het hof is echter niet aannemelijk geworden dat bankmedewerkers mee hebben gewerkt aan het vervalsen van deze documenten om krediet te kunnen verstrekken.
Uit het [dossier zaak 2] blijkt wel dat alle banken vaste procedures en protocollen hebben om kredietaanvragen te beoordelen. Er zijn bijvoorbeeld verschillende medewerkers van de [bank 3] gehoord. Aan de hand van hun verklaringen is duidelijk dat bij het uitbrengen van een offerte aan EC Holding ten minste een relatiemanager, een kredietanalist, een closing manager, een compliance officer, directieleden en procuratiehouders waren betrokken. Het is ondenkbaar dat een bankmedewerker (en dan ook nog medewerkers bij verschillende banken) telkens weer in staat zou zijn al deze procedures te omzeilen. Mogelijk is er niet direct ingegrepen, nadat de eerste twijfel over de echtheid van (alle onderdelen van) de overgelegde stukken was gerezen. Maar dat wijst niet, zoals verdachte veronderstelt, op een instemming. Eén van de bankmedewerkers verklaarde dat hij aanvankelijk niet kon geloven dat er iets mis zou zijn met de overeenkomsten. Een andere medewerker verklaarde dat er eerst meer onderzoek moest plaatsvinden vóór je zo’n grote klant als verdachte en zijn ECgroep kon beschuldigen van het indienen van valse stukken. Ook is verklaard dat er niet direct werd gereageerd om eerst de belangen van de bank door het verkrijgen van meer zekerheden veilig te stellen. Wat de redenen van de bankmedewerkers ook zijn geweest om verdachte niet direct te confronteren, hij is zelf verantwoordelijk voor het indienen van de valse of vervalste overeenkomsten zodat hij de kredieten zou verkrijgen die zo broodnodig waren om het bedrijf (langer) overeind te houden. Het hof verwerpt het verweer.
Ten overvloede merkt het hof het volgende op. Bankmedewerkers zijn bij het verlenen van krediet gebonden aan interne richtlijnen van de bank die strenger zijn naarmate het te verlenen krediet groter is. Dat geldt zelfs voor bestuurders van een bank. Dat brengt met zich dat met name bij grotere kredieten meerdere personen/instanties/afdelingen hun goedkeuring of advies dienen te geven. Dat betekent dat de bank als rechtspersoon wel degelijk kan worden misleid indien aan de kredietverlening valse bescheiden ten grondslag liggen, zelfs als een enkele medewerker van de bank op de hoogte zou zijn van die misleiding. In de bewezen verklaarde gevallen kan op grond van de aangiftes worden vastgesteld dat de overgelegde valse bescheiden van wezenlijk belang waren voor de kredietaanvragen.
Zaak met parketnummer 08-996128-13( Kirishima ):
In de zaakKirishima is verdachte tenlastegelegd dat hij bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd, inhoudende dat hij vermogen heeft onttrokken aan de boedel van
EC Holding c.s. (feit 1) en aan zijn privéboedel (feit 3).
Juridisch kader
Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was bedrieglijke bankbreuk strafbaar gesteld in artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Tot 1 juli 2016 luidde het artikel – voor zover van belang – als volgt:
Als schuldig aan bedrieglijke bankbreuk wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen, hij:
a.
die in staat van faillissement is verklaard, indien hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers:
hetzij lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij enig goed aan de boedel onttrokken heeft of onttrekt;
enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd;
ter gelegenheid van zijn faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van zijn schuldeisers op enige wijze bevoordeeld heeft of bevoordeelt.
Het hof stelt voorop dat, volgens vaste jurisprudentie, [1] de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende, aan artikel 341 (oud) Sr ontleende bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers’ tot uitdrukking brengen dat de verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor het bewijs van het opzet ten minste is vereist dat het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan. Dit impliceert dat er ten tijde van de tenlastegelegde handelingen een aanmerkelijke kans op een faillissement bestond of dat als gevolg van die handelingen een aanmerkelijke kans op een faillissement is ontstaan (een faillissement moet met andere woorden voorzienbaar zijn).
Bij de op 1 juli 2016 in werking getreden Wet herziening strafbaarstelling faillissementsfraude is de tekst van (onder meer) artikel 341 Sr gewijzigd. Daarbij is aangesloten bij het door de Hoge Raad vastgestelde toetsingskader:

In een tweetal arresten heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat voor het vervullen van delictsbestanddeel «ter bedrieglijke verkorting» zogenoemd voorwaardelijk opzet volstaat; het bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat door de gedraging schuldeisers benadeeld worden in hun verhaalsmogelijkheden (zie Hoge Raad 11 mei 2010, LJN: BL7662 en Hoge Raad 9 februari 2010, NJ 2010, 104). (…) Voorgesteld wordt, mede in het licht van deze jurisprudentiële ontwikkelingen, in de nieuwe formulering van artikel 341 Sr te kiezen voor een andere meer gebruikelijke formulering van het subjectieve bestanddeel – «wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld». Daardoor wordt ook in de wettekst duidelijk tot uitdrukking gebracht dat dit subjectieve bestanddeel tevens voorwaardelijk opzet omvat. Voor beoordeling van dit begeleidend opzet is het moment waarop het strafbare handelen plaatsvindt bepalend (…) [2] .
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid (zijnde geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid dan die tot uitdrukking wordt gebracht met de in de oudere rechtspraak gebruikte formulering ‘de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans’; vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, rov. 5.3.2).
Voorzienbaarheid van de faillissementen
Standpunt van de verdediging
In hoger beroep is ter terechtzitting geen verweer gevoerd op de bewezenverklaring van de rechtbank van de feiten in de zaakKirishima .
Het hof leidt uit de pleitnota, zoals overgelegd in eerste aanleg, het proces-verbaal van de zitting op 7 november 2016, de appelschriftuur van 5 januari 2017, de pleitnota’s ten behoeve van de onderzoekswensen, zoals aan het hof overgelegd tijdens de zittingen op
6 februari 2019, 13 mei 2020 en 8 juni 2022, alsmede de overige door de verdediging aan het hof overgelegde stukken (waaronder de uitvoerige schriftelijke verklaring van verdachte van april 2020, welke door zijn raadslieden aan het hof is toegezonden), af dat de bezwaren van de verdediging in het kort het volgende inhouden:
- er was geen aanmerkelijke kans op een faillissement van EC Holding, omdat
* de verhuur en verkoop, ondanks de vastgoedcrisis in 2010 en 2011 gewoon doorgingen;
* het opzeggen van het krediet door [bank 4] niet betekende dat zij het faillissement zou aanvragen;
* de ontdekking van de valse huurovereenkomsten niet betekende dat de financieringen werden ingetrokken. Er zijn nadien nog substantiële leningen verstrekt;
* tot en met april 2012 de continuïteit van EC Holding uitgangspunt van de banken was (zie de verklaringen van bankmedewerkers).
De verdediging heeft dat als volgt toegelicht:
De rechtbank heeft overwogen dat het faillissement voorzienbaar was vanaf 15 november 2011. Maar dat is een verkeerd uitgangspunt: de gevolgen van de vastgoedcrisis voor EC Holding zijn onvoldoende gemotiveerd. In 2009 werd nog een record aantal vierkante meters verhuurd. Ook [bank 4] hield pas vanaf mei 2012 rekening met het faillissement van EC Holding.
De bewijsconstructie van de rechtbank is ten onrechte grotendeels gebaseerd op een conceptjaarrekening 2011. Het is niet duidelijk door wie en op basis van welke gegevens deze jaarrekening is opgemaakt. Verder heeft de rechtbank in haar bewijsoverwegingen een liquiditeitsprognose gebruikt, die niet in het dossier is gevoegd. Ook van die liquiditeitsprognose is de herkomst onduidelijk. De verdediging heeft in het bijzonder de taxatiewaarden van het vastgoed van EC Holding betwist. De waarde van het vastgoed van EC Holding was immers ruim voldoende om aan haar verplichtingen te kunnen voldoen.
De verdediging is vooreerst van oordeel dat de conclusie van de rechtbank ten aanzien van de gevolgen van de vastgoedcrisis voor de continuïteit van EC Holding onjuist is, althans onvoldoende is gemotiveerd.
In het persoonlijk faillissement is aangevoerd dat verdachte geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van een faillissement vanwege de ontstaansgeschiedenis van de rekening-courantverhouding met EC Holding.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte al redelijkerwijs rekening moest houden met de mogelijkheid van een faillissement vanaf het moment waarop hij valse huurovereenkomsten indiende bij het aanvragen van kredieten. Al in de loop van 2006 heeft EC Projectontwikkeling een volledig gefingeerde huurovereenkomst met de [vastgoedorganisatie] aan de [bank 4] overgelegd bij het aanvragen van een krediet voor het [project] . Daarbij is verdachte zelfs zover gegaan dat hij vanaf 30 maart 2010 ieder kwartaal van de bankrekening bij [bank 2] een bedrag van ruim € 1,1 miljoen overmaakte naar de bankrekening bij de [bank 4] onder vermelding van ‘doorstorten huur [vastgoedorganisatie] ’, alsof er daadwerkelijk huur werd betaald. Er is geen andere reden denkbaar dan dat verdachte in ieder geval vanaf 30 maart 2010 bewust bezig was de financiers een rad voor ogen te draaien. In oktober 2010 zegde [bank 4] het krediet op. Toen werd duidelijk dat het einde naderde. En dat was precies het moment waarop verdachte is begonnen zijn schaapjes op het droge te brengen. De [bank 4] had verdachte gedwongen een persoonlijke borgtocht te tekenen, terwijl hij juist daarvóór een enorm verlies op zijn aandelenbezit had geleden. Zijn adviseur, [getuige 1] , heeft daarover verklaard dat verdachte hem in het najaar van 2010 had gevraagd hoe hij zijn pensioen en woonhuis kon overdoen aan zijn vrouw en kinderen, zodat die buiten de borgstelling zouden blijven. Dan wordt dus welbewust de borgstelling, juist bedoeld om verhaal mogelijk te maken, uitgehold. Daarmee is (ook) voor alle handelingen tussen 1 december 2010 en
15 november 2011, in ieder geval in de zin van voorwaardelijk opzet, sprake van het (opzettelijk) ter bedrieglijke verkorting van de schuldeisers onttrekken van goederen aan de boedel, het bevoordelen van een schuldeiser en het vervreemden van enig goed beneden de waarde.
Oordeel van het hof
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat verdachte vanaf oktober 2010, de datum waarop [bank 4] de kredietfaciliteiten van EC Holding opzegde, zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans op een faillissement en daarmee, bij het onttrekken van goederen aan de boedel, het bevoordelen van een schuldeiser, of het vervreemden van goederen beneden de waarde, op benadeling van de schuldeisers en dat hij die kans ook bewust heeft aanvaard
De gevolgen van de kredietcrisis en – in het verlengde daarvan – de vastgoedcrisis waren voor EC Holding evident. De banken stelden hogere eisen aan de kredietverlening en eisten meer zekerheid. De waarde van het vastgoed van EC Holding en van de gebouwen in aanbouw daalde. Maar de bedrijfskosten, de gebouwgebonden kosten, de rente- en aflossingsverplichtingen verminderden niet en liepen gewoon door. Verdachte heeft overigens niet betwist dat de waarde van het vastgoed was gedaald, maar heeft betwist met welk bedrag het vastgoed van EC Holding moest worden afgewaardeerd.
De verhuur en verkoop van de gebouwen stagneerden, terwijl het bedrijf wel aan zijn verplichtingen moest blijven voldoen. Als in zo’n situatie de nodige liquide middelen ontbreken moeten de kosten gefinancierd worden en wordt het bedrijf voor het voortbestaan afhankelijk van krediet. Verdachte heeft, zoals in de zaakVercors is bewezenverklaard, ten minste vanaf januari 2008 valse documenten ingediend bij de banken om die kredieten te verkrijgen. Het zijn niet de enige huurovereenkomsten die valselijk zijn opgemaakt. Zo zou het kantoor [kantoorgebouw 10] zijn verhuurd aan [bedrijf 12] De huurovereenkomst werd gevoegd bij een kredietaanvraag bij de [bank 5] . Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] op 9 oktober 2013 zijn nog ten minste twaalf andere vervalste huurovereenkomsten aangetroffen.
Verdachte moet zich hebben gerealiseerd dat hij hiermee onvermijdelijk de toekomst van zijn bedrijf op het spel zette. Hij kan er geen moment aan hebben getwijfeld, dat als de kredietverstrekkers de malversaties zouden ontdekken, zij alle contacten met EC Holding zouden verbreken en zijn kredietmogelijkheden volledig zouden opdrogen. De enige vraag was hoelang het zou duren voordat aan het licht zou komen dat hij de banken had misleid en het bedrijf als een kaartenhuis ineen zou storten. Het concern had al moeite om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. De jaarrekening 2009 van FSH Holding vermeldde al dat de beleggingsmarkt nagenoeg tot stilstand was gekomen. In 2009 is maar één gebouw verkocht. Die omzet was nauwelijks voldoende om de jaarlijkse bedrijfskosten te dekken. Rente en aflossingen over de kredieten zijn dan nog niet betaald, terwijl die kredieten een bedrag van bijna € 700 miljoen beliepen. De negatieve kasstroom dat jaar was ruim € 160 miljoen.
In 2010 werd het gebrek aan financiële middelen nog nijpender. Weliswaar werd er meer omzet gegenereerd, maar na maanden van onderhandelingen zegde [bank 4] het krediet op. Tijdens deze onderhandelingen heeft de bank [verdachte] er al op gewezen dat het uitblijven van overeenstemming over de condities en voorwaarden van een nieuwe kredietovereenkomst mogelijk consequenties kon hebben voor de continuïteit van de bedrijfsvoering van de EC-groep. De bank had geen vertrouwen meer in verdachte en het dossier was op 1 juni 2010 overgedragen aan de afdeling Bijzonder Beheer. Nadat duidelijk werd dat [verdachte] en de [bank 4] bank het niet eens konden worden over de nieuwe financieringsvoorwaarden, heeft de bank gekozen voor een exitstrategie en is het krediet per 1 oktober 2010 opgezegd en opgeëist.
Na verdere onderhandelingen is vervolgens op 13 oktober 2010 een hernieuwde algemene kredietovereenkomst gesloten tussen de [bank 4] bank, de EC-groep en [verdachte] , gericht op afbouw van de financiering door de [bank 4] bank binnen een jaar. Ingevolge deze overeenkomst heeft de [bank 4] bank een kredietfaciliteit ter beschikking gesteld aan de EC-groep van in totaal € 190.758.250,--. Deze faciliteit had voor een bedrag van
€ 30.000.000,- een looptijd tot 15 december 2010 en voor € 160.758.250,- een looptijd tot
1 oktober 2011. Verder moest verdachte zich privé borgstellen voor een bedrag van € 30 miljoen.
In de door [bedrijf 13] opgemaakte jaarrekening 2010, is deze financiering als een langlopende schuld opgenomen, waardoor een volledig vertekend beeld is ontstaan van de liquiditeit van het concern. Bij brief van 8 juli 2011 heeft verdachte de [bank 4] laten weten dat de kopersmarkt volledig stillag en dat er geen mogelijkheden waren voor herfinanciering van het krediet. Verdachte deelde mee niet meer aan de aflossingsverplichtingen te kunnen voldoen.
De verdediging heeft steeds gesteld dat de waarde van het vastgoed van EC Holding ruim voldoende was om een faillissement te voorkomen. Verdachte hoefde dus helemaal geen rekening te houden met de mogelijkheid van een faillissement. Daarom is er door verdachte ook telkens op gehamerd, dat alle waardebepalingen van het vastgoed die later zijn gehanteerd of de werkelijke verkoopwaarden van de na het faillissement verkochte gebouwen, veel te laag waren. Vooral de afwaardering zoals opgenomen in de (concept)jaarrekening 2011 is betwist. Maar voor een faillietverklaring is met name van belang of een bedrijf (of persoon) nog aan zijn of haar betalingsverplichtingen kan voldoen en dus over voldoende liquide middelen beschikt.
Die liquide middelen waren er niet meer, terwijl de betalingsverplichtingen opliepen. Het krediet van de [bank 4] moest worden afgelost, er liepen verschillende procedures tegen EC Holding, aangespannen door beleggers die bij de aankoop van vastgoed van EC Holding waren misleid, en de aanneemsom voor [kantoorgebouw 1] en [kantoorgebouw 2] van bijna € 40 miljoen moest nog worden betaald. Voor derden was misschien nog niet duidelijk hoe uitzichtloos de situatie was, omdat zij stelselmatig werden voorzien van sterk geflatteerde of valse informatie. Maar verdachte wist als geen ander dat het vastgoed van EC Holding nauwelijks te verkopen of te verhuren was en dat het een kwestie van tijd was dat het bedrijf haar verplichtingen niet meer zou kunnen nakomen. Uit de liquiditeitsprognose van 8 september 2011, in opdracht van verdachte opgemaakt door zijn accountant, [bedrijf 13] , blijkt dat er voor de maand mei 2012 al een tekort van ruim € 2 miljoen werd voorzien, waarbij overigens de betaling van de aanneemsom voor [kantoorgebouw 1] en [kantoorgebouw 2] geheel buiten beschouwing is gelaten en huurinkomsten zijn meegerekend van niet daadwerkelijk verhuurde kantoorruimte.
Begin 2012 waren er volgens de verdediging verregaande onderhandelingen met [bedrijf 14] . Uit het [rapport] , opgemaakt op 2 april 2012 door [bedrijf 15] , blijkt dat verdachte heeft opgegeven dat [bedrijf 14] in oktober 2012 een bedrag van ongeveer € 100 miljoen zou betalen voor een aantal gebouwen van EC Holding. Dat lijkt in het rapport een positieve kasstroom op te leveren (scenario 2), maar er wordt op gewezen dat een aantal onzekerheden niet in de prognose is verdisconteerd. Zo is onder meer geen rekening gehouden met aflossingen op kredieten, de betaling van [kantoorgebouw 1] en [kantoorgebouw 2] , afnameverplichtingen van andere gebouwen en het teruglopen van huurinkomsten. De informatie waarop de prognose was gebaseerd, is verstrekt door verdachte waardoor ook gefingeerde huurinkomsten uit valse overeenkomsten zijn meegerekend. Verdachte wist al dat dit scenario geen werkelijkheid zou worden. In januari/februari 2011 had de Duitse investeringsmaatschappij [bedrijf 16] al conservatoir beslag laten leggen op een aantal gebouwen. EC Holding werd in juli 2011 veroordeeld om SEB € 10 miljoen te betalen met rente en kosten wegens malversaties bij de verkoop van het gebouw [kantoorgebouw 11] , maar had niet aan die verplichting voldaan. In februari 2012 heeft [bedrijf 17] conservatoir beslag gelegd, zo blijkt uit het eerste faillissementsverslag van FSH. Daaruit blijkt ook dat de banken in maart 2012 hun pandrecht aan de huurders betekenden, waardoor er ook nauwelijks meer huurinkomsten binnenkwamen.
In 2011 zijn er geen kantoorgebouwen verkocht. Kortom, zelfs al zou [bedrijf 14] daadwerkelijk interesse in EC Holding hebben gehad, dan zou dat de liquiditeitsproblemen die al in 2008 en 2009 waren ontstaan bij lange na niet hebben opgelost en zou die interesse veel te laat zijn gekomen om het faillissement te voorkomen.
Verdachte heeft verder gesteld dat de banken er nog wel vertrouwen in hadden, tenslotte had [bank 6] nog een krediet van € 15 miljoen toegezegd in 2011 en in november 2011 wilde [bank 2] het project [kantoorgebouw 1] en [kantoorgebouw 2] nog financieren. [bank 6] was, zo blijkt uit de correspondentie die begin 2012 is gevoerd tussen EC Holding en [bank 6] , niet op de hoogte van de ernst van de liquiditeitsproblemen of de valse huurovereenkomsten. Hun laatste kredietvoorstel dateert van 27 september 2011 en in februari 2012 is de bank er al toe overgegaan het pandrecht aan de huurders te betekenen. Getuige [getuige 2] van de [bank 6] heeft daarover verklaard: “Ik ben er pas daadwerkelijk van op de hoogte gekomen dat er een verdenking van fraude was bij Eurocommerce, toen de berichten daarover in de pers begonnen te verschijnen. Als [bank 6] op het moment van het uitbetalen van de kredieten op de hoogte was geweest van de verdenkingen en de aangifte tegen [verdachte] en/of Eurocommerce, dan had de uitbetaling zeker geen doorgang gevonden”.
Hierboven is al beschreven hoe [bank 2] is misleid bij de aanvraag voor [kantoorgebouw 1] en [kantoorgebouw 2] . Getuige [getuige 3] , die gehoord is over de financiering van [kantoorgebouw 1] en [kantoorgebouw 2] , heeft verklaard dat [bank 2] al grote belangen had in het project en dat het laatste krediet werd gezien als een ‘beredderingskrediet’.
Op 15 november 2011 heeft verdachte tegenover [bank 2] en de [bank 3] moeten erkennen dat hij valse stukken had ingediend. De advocaat-generaal heeft terecht gesteld dat 15 november 2011 daarmee niet het moment was dat verdachte het faillissement kon voorzien, maar alleen als de datum waarop de vervalsingen aan het licht kwamen. De valse overeenkomsten waren juist opgemaakt in een poging om aan het dreigende faillissement te ontkomen. Als de liquide middelen bij het indienen van de stukken en in de voorzienbare toekomst voldoende waren geweest, was er immers geen enkele reden om valse contracten op te maken. Op 15 november 2011 was het faillissement – tenzij er een wonder zou gebeuren – onvermijdelijk, maar dat is niet het toetsingsmoment dat bepalend is voor een bewezenverklaring van bedrieglijke bankbreuk. Dat is immers het moment waarop verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft verricht en er een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid op een faillissement bestond, of wel: de waarschijnlijkheid van een faillissement moet op dat moment kunnen worden beoordeeld als een geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans. Zo daar al niet sprake van was op het moment dat verdachte de eerste vervalste huurovereenkomst indiende, dan was daarvan toch ten minste sprake vanaf 1 oktober 2010, toen de [bank 4] de kredietfaciliteit opzegde.
Het respijt dat de [bank 4] bood om het krediet in een jaar af te bouwen, had verregaande consequenties voor het privévermogen van verdachte. Hij en zijn echtgenote moesten een borgstelling van € 30 miljoen tekenen. Met de schuld van ongeveer € 45 miljoen van verdachte aan FSH en het dreigende faillissement van de vennootschap, werd ook de privésituatie penibel.
De schuld aan FSH was mede ontstaan door de aankoop in privé van aandelen [bank 7] , [bank 1] [bank 4] en [bedrijf 18] . Deze aankoop was gefinancierd door EC Holding. Verdachte heeft verklaard dat hij in 2007 is benaderd door de bestuursvoorzitters van [bank 7] en [bank 1] met het verzoek aandelen te kopen om de liquiditeitsproblemen bij die banken op te lossen. Verdachte heeft voor € 70 miljoen aandelen gekocht. De waarde van de aandelen is door de kredietcrisis met € 50 miljoen gedaald. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte er steeds van is uitgegaan dat de banken hem zouden compenseren voor dit verlies of dat zij ten minste een morele plicht zouden voelen EC Holding door eventueel zwaar weer heen te helpen. Hij mocht erop vertrouwen dat de banken EC Holding en in het verlengde daarvan hemzelf overeind zouden houden.
Deze verklaring, die op geen enkele wijze is onderbouwd met verklaringen van getuigen of brieven dan wel andere stukken of informatie, is niet aannemelijk geworden. De vier medewerkers van de [bank 1] , die volgens verdachte bij de gesprekken aanwezig waren geweest, zouden op zijn verzoek bij de raadsheer-commissaris worden gehoord. Zij waren alle vier onvindbaar.
Het hof acht het hoogst onaannemelijk dat de bestuursvoorzitters een dergelijk verzoek aan verdachte zouden hebben gedaan. Niet valt in te zien hoe dergelijke aandelentransacties liquiditeitsproblemen van de banken hadden kunnen oplossen, maar het is bovendien niet geloofwaardig dat verdachte een dergelijk risico zou zijn aangegaan zonder enige garantie van de betrokken banken voor een eventueel verlies. En als verdachte dat wel zou hebben gedaan zonder enige schriftelijke bevestiging is niet duidelijk op grond waarvan verdachte erop mocht vertrouwen dat de betreffende banken na het vertrek van de betreffende bestuursvoorzitters op basis van een nergens vastgelegd, beweerdelijk verzoek jegens verdachte en de aan hem gelieerde vennootschappen extra coulant zouden zijn. Het hof ziet in het dossier ook geen aanwijzingen (behalve de bewering van verdachte) dat de beweerdelijke verzoeken, dan wel toezeggingen tot coulance aan de orde zijn geweest in de gesprekken met de banken nadat het concern in zwaar weer kwam te verkeren.
De verdediging heeft recent aangevoerd dat verdachte zich wel degelijk had ingedekt tegen verliezen. In hoger beroep (op 10 februari 2022) is een document overgelegd dat teruggevonden zou zijn in door de FIOD aan verdachte geretourneerde stukken. Het betreft de notulen van een buitengewone aandeelhoudersvergadering (BVA) van FSH op 16 maart 2007. De BVA – in de persoon van verdachte – heeft volgens de notulen besloten dat verdachte € 75 miljoen van de vennootschap zal lenen om, op verzoek van de bestuursvoorzitters van [bank 7] en [bank 1] , aandelen [bank 7] , [bank 1] en [bedrijf 18] te kopen. FSH vrijwaart verdachte voor verliezen die geleden kunnen worden en zal verdachte volledig compenseren voor die verliezen en de mogelijke uit de aankoop voortvloeiende belastingclaims. Verder is vastgelegd dat verdachte al begin 2007, vooruitlopend op de vergadering, is gestart met de aankoop van aandelen. [medewerker] , die in 2011 is overleden, zou namens [bank 2] op de hoogte zijn gesteld van het verzoek van de bestuursvoorzitters en hebben meegedeeld dat [bank 2] geen voorwaarden zou stellen aan de lening. De verdediging heeft met de notulen een onderzoek van [bedrijf 19] overgelegd, waaruit naar voren komt dat de notulen zijn geprint in de periode ‘halverwege jaren 80 tot heden’.
Het hof gaat ervan uit dat het document niet in 2007 is opgemaakt. Gesuggereerd wordt dat het document tot voor kort in het bezit van de FIOD zou zijn geweest. In het dossier is echter geen enkele vermelding, verklaring of document terug te vinden die/dat het bestaan van de notulen ondersteunt. Ook in de jaarrekeningen van FSH is niet opgenomen dat zij mogelijke verliezen op aandelentransacties zou moeten compenseren. Pas in het 19e faillissementsverslag van 17 juni 2021 wordt voor het eerst melding gemaakt van het bestaan van de notulen. De curator merkt in dat verslag op:
In de afgelopen verslagperiode zond [curator] de curator een BVA-besluit van
FSH d.d. 16 maart 2007 dat voorheen bij de curator niet bekend was. Zakelijk
weergegeven voorzag dit besluit in een volledige vrijwaring van [verdachte] voor
koersverliezen, verband houdende met de aandelentransacties, waarvoor de heer
[verdachte] de rekening-courantverplichting aanging. Die koersverliezen werden
werkelijkheid, voor vrijwel het hele pro resto bedrag. Het faillissement van de heer
[verdachte] is door de curatoren van FSH aangevraagd op (onder meer) deze rekeningcourant
vordering ad € 48.217.221,--. De curator vraagt zich af waarom het allereerste
verweer van [verdachte] niet heeft geluid, dat hij zijn vordering op FSH op grond van
de vrijwaring in verrekening wenste te brengen met zijn rekening-courantverplichtingen
jegens FSH. Te meer omdat [verdachte] in eerste aanleg al tot twee keer toe
strafrechtelijk is veroordeeld wegens valsheid in geschrifte is de curator terughoudend.
De aanschaf van aandelen in 2007 past ook niet in de volgende tijdlijn:
Volgens de jaarrekeningen van FSH over 2007, 2008 en 2009 had verdachte eind 2007 een schuld van € 0,8 miljoen aan FSH, eind 2008 een schuld van € 21 miljoen en eind 2009 bedroeg de schuld € 70 miljoen. Daaruit kan worden afgeleid dat verdachte op z’n vroegst in de loop van 2008 is overgegaan tot de aankoop van de aandelen, maar het grootste deel van de aandelen in 2009 heeft aangeschaft. [bank 7] was toen al overgenomen en [bank 1] werd met staatssteun overeind gehouden. Het hof concludeert dat de aandelen om louter speculatieve redenen door verdachte zijn gekocht en dat hij de voor die aankoop benodigde middelen van FSH heeft geleend.
De borgstelling jegens [bank 4] en de torenhoge schuld aan FSH leidden ertoe dat een faillissement van EC Holding onvermijdelijk ook zou leiden tot een privéfaillissement, omdat verdachte geen mogelijkheden had om zijn verplichtingen jegens FSH, de schuld in rekening-courant, en de [bank 4] na te komen. Zijn aangifte inkomstenbelasting 2009 vermeldt al een negatief privévermogen van zo’n € 19 miljoen.
[getuige 1] , belastingadviseur bij de [bedrijf 13] , heeft verklaard dat hij in het najaar van 2010 is benaderd door verdachte met de vraag hoe hij zijn pensioen en de woning uit de borgstelling van de bank kon houden.
Enkele weken na het tekenen van de borgstelling, is verdachte begonnen vermogen uit de
EC-groep en uit zijn privébezittingen over te hevelen naar zijn gezinsleden.
Zo heeft EC Holding de Stal Eurocommerce overgedragen aan de vennootschap van zijn zoon en hotel-restaurant [bedrijf 8] aan zijn dochter. Verdachte sloot leningsovereenkomsten, waarbij EC Holding aanzienlijke bedragen aan zijn gezinsleden of hun vennootschappen leende en vervolgens de schulden ‘verrekende’. Géén van deze transacties diende enig zakelijk belang van EC Holding.
Maar ook het privévermogen van verdachte is uitgehold. Op 30 december 2010 is zijn woning voor € 1,-- verkocht aan de [stichting] . In december 2011 en januari 2012 is in totaal € 4,5 miljoen overgemaakt aan de [stichting] . De echtgenote ontving in totaal € 1.080.000,-- op haar bankrekening en [bedrijf 7] € 600.000,-- en nog eens € 1 miljoen in januari 2012. Op 29 december 2011 is een bedrag van € 250.000,-- contant opgenomen van de bankrekening van verdachte. Achteraf heeft verdachte getracht een zakelijke verklaring voor deze onttrekkingen te construeren, maar ook deze zijn allemaal gebaseerd op valse brieven, overeenkomsten en verklaringen (zie hieronder).
Het hof is van oordeel dat deze handelingen van verdachte in onderling verband en samenhang gezien, geen ander doel hebben gehad dan het onttrekken van vermogen aan EC Holding en het privébezit van verdachte, waarbij verdachte ten minste bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard op verkorting van de rechten van de schuldeisers. De aanmerkelijke kans op een faillissement van EC Holding en een persoonlijk faillissement waren voor verdachte voorzienbaar vanaf ten minste 1 oktober 2010. Anders dan verdachte wil doen geloven was er al in 2009 geen sprake meer van een gezonde onderneming, maar van een bedrijf dat met rasse schreden op een faillissement afstevende.
Bewijsoverwegingen feit 1A
Op 1 december 2011 zijn de aandelen in EC Promotie verkocht aan [bedrijf 7] voor een bedrag van € 7.000.000,--. Omdat EC Promotie nog een schuld had aan EC Holding van € 38.250.000,-- is dezelfde dag een overeenkomst gesloten om die schuld door middel van een agiostorting te vereffenen. Deze vordering was overigens verpand aan [bank 2] . De koopsom van de aandelen werd niet betaald: [bedrijf 7] leende het bedrag van EC Holding, terug te betalen in zeven jaarlijkse termijnen van € 1 miljoen. [bedrijf 6] sloot gelijktijdig een sponsorovereenkomst met EC Holding, waarbij werd overeengekomen dat EC Holding gedurende zeven jaar € 1 miljoen per jaar zou betalen voor sponsoractiviteiten. De eerste aflossing van de lening en het eerste jaarlijkse sponsorgeld diende betaald te worden op 1 december 2012.
Standpunt van de verdediging:
Uit de appelschriftuur van de verdediging komt naar voren dat de bezwaren tegen de bewezenverklaring met betrekking tot de overdracht van de stal, het volgende inhouden:
- Bij de overdracht van de stal moet primair gekeken worden naar de waarde
van de aandelen nu het een overdracht going concern betrof;
- Vader en zoon zijn bij de beoordeling van de waarde van de stal in het kader van de overdracht uitgegaan van een waarde van de paarden van € 4,5 miljoen, welke waardering strookt met de verrichte taxaties.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de Stal Eurocommerce om niet is vervreemd. Dat is effectief het resultaat van de onder feit 1A omschreven rechtshandelingen. De rechtbank heeft overwogen dat de constructie van rechtshandelingen bedoeld was om de Stal Eurocommerce over te dragen met gesloten beurzen, dus om niet. De rechtbank is verder uitgebreid ingegaan op de waarderingsgrondslag van de stal en de paarden, maar dat is niet relevant bij een vervreemding om niet. [medeverdachte 2] had geen geld om de Stal Eurocommerce te betalen. De koopsom had evengoed op € 14.000.000,-- gesteld kunnen worden. Dan was er ook € 14 miljoen geleend en een sponsorovereenkomst gesloten voor zeven jaarlijkse termijnen van € 2 miljoen. Het resultaat was hetzelfde geweest en er was nauwelijks discussie geweest over de waarde. In ieder geval wordt niet betwist dat de stal enige waarde had. Primair is het standpunt dat sprake is van een vervreemding om niet. Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank.
Oordeel van het hof
EC Holding had jarenlang de verliezen van Stal Eurocommerce gefinancierd. Inmiddels was de schuld van EC Promotie, de eigenaar van de stal, aan het moederbedrijf opgelopen tot
€ 38.250.000,--. Deze vordering was verpand aan [bank 2] , waardoor de bank de schuld die EC Holding aan haar had – destijds zo’n € 70 miljoen – zo nodig ook zou kunnen verhalen door de activa van de stal uit te winnen. De activa van de stal, met name de paarden, vertegenwoordigden een aanzienlijke waarde.
Zoals eerder opgemerkt is de waarde van een bedrijf zo hoog is als de hoogste van de directe of de indirecte opbrengstwaarde. Daarbij is de indirecte opbrengstwaarde de waarde going concern en de directe opbrengstwaarde de liquidatiewaarde. Over de waarde going concern kan het hof kort zijn. Stal Eurocommerce was al jaren verlieslatend en kon in feite alleen door financiële steun van EC Holding op de been blijven. Het hof zal om die reden de directe opbrengstwaarde van EC Promotie/ [bedrijf 6] beoordelen.
De waarde van de stal, de paarden
De taxateurs [taxateur 1] en [taxateur 2] hebben de volgende taxatierapporten uitgebracht:
  • Op 25 september 2012 hebben zij 65 paarden getaxeerd voor een gezamenlijke waarde van € 4.247.500,--;
  • Op 22 november 2012 hebben zij nog eens vijftien paarden getaxeerd op een gezamenlijke waarde van € 320.750,--;
  • Voor Singapore is bij brief een aparte waardebepaling afgegeven op 14 januari 2013. De waarde van Singapore op 1 december 2011 bedroeg € 100.000,--; en
  • Op 20 februari 2013 is een taxatie van 26 paarden afgegeven met een gezamenlijke waarde van € 115.450,--.
De totale waarde, van 107 paarden, bedroeg volgens de taxatierapporten van [taxateur 1] en [taxateur 2] per 1 december 2011 € 4.783.700,--.
Op 31 december 2011 stonden in totaal 125 paarden op de balans van [bedrijf 6] met
een totale boekwaarde van € 12.654.342. Van de in de boekhouding van [bedrijf 6]
opgenomen 125 paarden kwamen 26 paarden niet voor in de taxatierapporten. Deze 26 paarden stonden op de grootboekrekeningen met een totale waarde van € 204.748,58. Acht paarden die in de taxatierapporten waren vermeld kwamen niet voor in de boekhouding van [bedrijf 6] . Deze acht paarden stonden in de taxatierapporten met een totale waarde van € 43.250,--.
De verdediging heeft omtrent het grote verschil tussen de taxatiewaarden en de latere verkoopwaarden in eerste aanleg naar voren gebracht dat de waardevermeerderingen verklaarbaar zijn uit ontwikkelingen na de peildatum 1 december 2011 en dat informatie van na de peildatum in principe niet relevant is voor de beoordeling van de waarde op dat moment.
Het hof neemt wel aan dat een paard in relatief korte tijd aanzienlijk meer waard kan worden. Een goed voorbeeld daarvan is London dat door zijn prestaties op de Olympische Spelen in 2012 € 8,6 miljoen heeft opgebracht. Maar er zijn ook onverklaarbare verschillen tussen de taxatiewaarden en de verkoopwaarden, die heel kort na de taxatie zijn gerealiseerd. Zo is California in het rapport van 25 september 2012 getaxeerd op € 100.000,‑- (met als peildatum 1 december 2011). California was echter al op 1 april 2012 verkocht voor € 2.200.000,-- en had het seizoen vóór de verkoop goed gepresteerd. Het paard Orlanda kent ook een vreemde geschiedenis. Het is in 2011 gekocht voor € 230.000,-- van [bedrijf 20] , is getaxeerd op € 35.000,-- en is op 23 januari 2012 – dat is althans de factuurdatum – weer verkocht aan [bedrijf 20] voor € 110.000,--. [bedrijf 20] zou het paard volgens de factuur (van 13 januari 2012) vóór die tijd al weer hebben doorverkocht voor € 190.000,--. Het paard Vigaro is getaxeerd op € 150.000,-- en op 24 juli 2012 verkocht voor € 1.450.000,--.
Daarnaast zijn er taxaties van paarden die dekgelden opbrachten. Zo is Berlin getaxeerd op € 75.000,--, terwijl in 2011 in totaal ruim € 275.000,-- (netto ruim € 191.000,--) aan dekgeld is ontvangen. Hetzelfde geldt voor het paard Namelus , dat is getaxeerd op € 75.000,--. Op een in beslaggenomen lijst van dekkingen in 2012 komt naar voren dat voor Namelus in 2012 voor een totaalbedrag van ongeveer € 120.000,-- dekgeld is ontvangen en in 2011 voor een totaalbedrag van ruim € 136.000,-- netto.
Taxateur [taxateur 2] is door de FIOD gehoord. Over de waarde van California , die hij heeft getaxeerd nadat het paard was verkocht, verklaarde hij:
“Daar blijkt wel uit dat we dat niet hebben geweten. Of wij deze gegevens hadden
moeten weten is een ethisch vraagstuk, ik ben van mening dat wij dit wel hadden moeten
weten. Voor Vigaro geldt hetzelfde. Dit is ons door [medeverdachte 2] niet meegedeeld”.
Het hof is van oordeel dat de taxatierapporten niet als uitgangspunt kunnen dienen voor de waarde van de paarden op 1 december 2011.
Alles overziende oordeelt het hof dat de gehanteerde waarde van de paarden van € 4,5 miljoen veel te laag is en dat verdachte en zijn medeverdachte zich van het aanzienlijke verschil met een reële waarde bewust moeten zijn geweest.
Waarde van de stal, het vastgoed
De waarde van het vastgoed is door [bedrijf 21] per 1 december 2011 getaxeerd op € 3.095.000,--. De bij de stal behorende roerende zaken zijn per 1 december 2011 getaxeerd op € 302.600,--. De totale waarde van de onroerende en roerende zaken bedroeg € 3.397.600,--. Dit bedrag wijkt bijna € 900.000,-- af van de waarde die [medeverdachte 2] en [verdachte] , volgens een bij [verdachte] aangetroffen briefje (D-066, waarvan de authenticiteit overigens in twijfel kan worden getrokken) zouden zijn overeengekomen. Dat de opbrengst bij verkoop in het kader van de executie aanzienlijk lager was, doet daaraan niet af.
Het hof stelt vast, zonder een exacte waarde van de Stal Eurocommerce te kunnen bepalen, dat de verkoopprijs van € 7.000.000,-- voor de aandelen klaarblijkelijk te laag is geweest, nog daargelaten de vraag of aan de samenhangende sponsorovereenkomst een prijs van € 7.000.000 kan worden toegekend. Het hof is van oordeel dat EC Holding geen enkel zakelijk belang bij de transactie heeft gehad. Tegenover het wegvallen van de verliezen stond allereerst een jaarlijkse sponsoring van € 1.000.000,-- en haar vordering op [bedrijf 6] verminderde met niet minder dan ruim € 30 miljoen. De voordelen die voor EC Holding uit de sponsorovereenkomst voortvloeiden (onder meer ontvangst van bestuur en gasten van EC Holding) en de eventuele naamsbekendheid van EC rechtvaardigden geenszins een jaarlijkse sponsorbijdrage van € 1 miljoen. Gezien de liquiditeitspositie van EC Holding was de sponsorovereenkomst volstrekt onzakelijk en onverantwoord.
Met betrekking tot de rechtshandelingen kan het volgende worden vastgesteld:
  • De waarde van de aandelen (€ 7.000.000,--) is (veel) te laag en
  • De waardering van de door [bedrijf 7] aan EC Holding te leveren tegenprestatie (van € 1.000.000,-- per jaar) is veel te hoog en vanuit EC Holding bezien volstrekt onzakelijk.
Elk van deze omstandigheden rechtvaardigt de conclusie dat daardoor sprake is van benadeling van schuldeisers.
Het opzet is naar het oordeel van het hof ook gericht op de benadeling van de schuldeisers.
EC Holding had geen zakelijk belang bij deze transacties. Verdachte heeft verklaard dat zijn zoon al lang de wens had uitgesproken om de stal over te nemen. In het dossier is een aantal briefjes opgenomen die moeten suggereren dat vader en zoon eerder over de overname van de stal en de waarde van de aandelen hadden gesproken. Het hof is ervan overtuigd dat deze briefjes naderhand zijn opgemaakt. Het is ongeloofwaardig dat vader en zoon, die ook nog eens naast elkaar wonen, op deze manier met elkaar communiceerden. Ook is het vreemd dat er kennelijk geen advies is ingewonnen over de waarde van de aandelen of een gedegen businessplan is opgemaakt waaruit zou blijken dat de stal ook zonder verlies geëxploiteerd kon worden. Later zijn de beheerders van de stal gehoord. Zij hebben verklaard dat zij niets hebben gemerkt van de overdracht van de stal. Feitelijk zijn de gevolgen van deze (onverbrekelijk met elkaar samenhangende) transacties dat de Stal Eurocommerce, inclusief de paarden, zonder reële tegenprestatie is overgedragen aan [bedrijf 7] en daarmee aan het verhaalsrecht van schuldeisers van EC Holding is onttrokken.
Bewijsoverwegingen Feit 1C
Op 3 januari 2011 is een pandrechtovereenkomst/zakelijke borgtocht gesloten, waarin verdachte verklaart een schuld van € 2.050.000,-- aan medeverdachte [medeverdachte 1] te hebben, welke schuld zou voortvloeien uit de op 28 september 2009 vastgestelde Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden. Op 4 januari 2011 hebben EC Holding en [bedrijf 10] een geldleningsovereenkomst gesloten met betrekking tot een bedrag van € 2.050.000,--. Dit bedrag is dezelfde dag overgemaakt van de bankrekening van EC Holding naar de bankrekening van [bedrijf 10] met de omschrijving ‘overboeking’. Op de vordering uit hoofde van deze geldleningsovereenkomst is het pandrecht gevestigd ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Standpunt van de verdediging
In de pleitnota, zoals overgelegd aan de rechtbank, is het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd:
Verdachte is in 1979 op huwelijkse voorwaarden gehuwd met medeverdachte [medeverdachte 1] . Bij de huwelijkse voorwaarden is iedere huwelijkse goederengemeenschap uitgesloten. [medeverdachte 1] had al in 2001 de wens te kennen gegeven om over een eigen vermogen te beschikken. Daartoe zou het tijdens hun huwelijk door verdachte vergaard vermogen moeten worden verdeeld. In 2004 heeft verdachte advies ingewonnen bij [bedrijf 22] en zich bereid verklaard € 10 miljoen aan [medeverdachte 1] toe te bedelen. Door allerlei omstandigheden, waaronder de uitkoop van de broer van verdachte uit de EC-groep, is daar destijds geen uitvoering aan gegeven. [medeverdachte 1] had een belangrijke rol gespeeld in de opbouw van het vermogen en heeft aangedrongen op een scheiding van het vermogen. Uiteindelijk heeft dat geleid tot de overeenkomst Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden (
hierna: VVHV) van 28 september 2009. Eén van de onderdelen van de VVHV betreft het onderbrengen van de woning in een aparte entiteit. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over de verdeling van het pensioen en is aan [medeverdachte 1] € 10 miljoen toebedeeld. De betaling door EC Holding aan [medeverdachte 1] van € 2.050.000,-- en de andere rechtshandelingen van 3 en 4 januari 2011 moeten in het kader van deze VVHV worden bezien. In januari 2011 was een faillissement van EC Holding niet te voorzien voor verdachte. Ten aanzien van deze transacties kan dus geen sprake zijn van bedrieglijke bankbreuk.
Standpunt van het openbaar ministerie
De rechtbank heeft vastgesteld dat de VVHV nietig is, omdat niet aan de formele vereisten voor het wijzigen van huwelijkse voorwaarden is voldaan. De advocaat-generaal heeft gesteld dat de VVHV is geantedateerd en dus valselijk is opgemaakt. De handelingen zoals in de tenlastelegging omschreven hebben ertoe geleid dat er een bedrag van € 2.050.000,-- aan het vermogen van EC Holding is onttrokken.
Oordeel van het hof
Bij doorzoeking van de woning van verdachte op 9 oktober 2013 zijn verschillende documenten aangetroffen met betrekking tot de verdeling van het huwelijkse vermogen van verdachte en zijn (ex-)echtgenote. Eén daarvan was de VVHV van 28 september 2009.
Het hof is van oordeel dat de VVHV vals is. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat, zoals hierboven al besproken, verdachte zijn pensioen en zijn woning uit de borgstelling ten behoeve van de [bank 4] wilde houden. [getuige 1] heeft op 19 maart 2010 een memo opgemaakt ‘Estate planning voor de heer en mevrouw [naam 7] ’. Over huwelijkse voorwaarden vermeldt [getuige 1] :
De huwelijksvoorwaarden die u in 1979 heeft opgesteld, zijn nog onverkort van toepassing. In 2002 is een wijziging van de akte voorbereid, maar deze is niet gepasseerd.
Het is onlogisch en onvoorstelbaar dat verdachte advies zou hebben ingewonnen bij zijn vaste belastingadviseur zonder melding te maken van een relatief kort daarvoor, in september 2009, opgestelde overeenkomst verleden huwelijkse voorwaarden. Gevraagd naar de VVHV heeft [getuige 1] ook verklaard dat hij het stuk niet kende.
Een ander document dat bij de doorzoeking is aangetroffen, is een vragenlijst die is opgemaakt op verzoek van de advocaten van verdachte. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij de antwoorden heeft ingevuld en dat het handschrift op de vragenlijst van haar is. Bij vraag 70 (
Zijn de pandrechtovereenkomst/zakelijke borgtocht en Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden door u of uw man of derden gemaakt?) heeft medeverdachte met de hand genoteerd dat de VVHV zijn opgemaakt naar aanleiding van de BVA van 29 december 2010 ten kantore van Eurocommerce, terwijl de VVHV is gedateerd 28 september 2009.
Het hof leidt hieruit af dat de VVHV niet in september 2009 is opgemaakt, maar slechts gediend heeft om een verklaring te kunnen geven voor de frauduleuze handelingen
die zijn gepleegd om vermogen veilig te stellen. EC Holding had bovendien geen enkele zakelijke reden om verplichtingen van verdachte privé na te komen en zeker niet op een moment dat de liquide middelen hard nodig waren om aan de eigen verplichtingen te kunnen voldoen.
Op 3 januari 2014 schreef de advocaat van [medeverdachte 1] een brief aan de advocaat van [bank 2] , waarin wordt meegedeeld dat [bedrijf 10] de lening van € 2.050.000,-- – waarvan de termijn op 4 januari 2014 zou vervallen – niet zal terugbetalen, maar deze zal verrekenen met de vordering die zij heeft op verdachte uit hoofde van de pandrechtovereenkomst/zakelijke borgtocht van 3 januari 2011. Daarmee is bereikt wat naar het oordeel van het hof vanaf het begin de intentie was, namelijk dat EC Holding ruim € 2 miljoen aan [medeverdachte 1] heeft overgemaakt, terwijl verdachte wist dat de daardoor ontstane vordering van EC Holding op verdachte door de faillietverklaringen nooit geïnd kon worden.
Het hof is van oordeel dat de handelingen, zoals omschreven in de tenlastelegging onder 1C, in onderling verband en samenhang gezien, uitsluitend tot doel hebben gehad om in het zicht van het faillissement vermogen te onttrekken aan EC Holding, waardoor de aanmerkelijke kans is ontstaan en bewust aanvaard dat de schuldeisers benadeeld zouden worden.
Feitelijke leiding geven
Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de
desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend. De tenlastegelegde rechtshandelingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon.
EC Holding had de beschikkingsmacht over de onttrokken vermogensbestanddelen en
de transacties pasten binnen de bedrijfsvoering van de vennootschap. Verdachte vereenzelvigde het vermogen van de vennootschap met zijn eigen vermogen. Zo is bijvoorbeeld uit de feitelijke gang van zaken op te maken dat EC Holding de paardenhobby van verdachte (mede) bekostigde, dat hij de enige was die het beleid bepaalde en dat alle malversaties ten gunste van zijn gezinsleden door hem zijn bedacht en uitgevoerd.
Zelf heeft hij verklaard dat Eurocommerce eigenlijk een eenmanszaak was. Aldus stelt het hof vast dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de bovenomschreven gedragingen.
Bewijsoverwegingen Feit 3
Onder feit 3 is een aantal rechtshandelingen tenlastegelegd die hebben geresulteerd in
de volgende onttrekkingen van vermogen aan de privéboedel van verdachte:
de overdacht van de echtelijke woning voor € 1,-- aan de [stichting]
overboekingen van in totaal € 1.600.000,-- aan [bedrijf 7]
overboekingen van in totaal € 4.500.000,-- aan de [stichting]
overboekingen van in totaal € 1.080.000,-- aan [medeverdachte 1]
contante opname van € 250.000,--.
Standpunt van de verdediging
Het verweer, zoals verwoord in de pleitnota van 16 november 2016, komt – kort samengevat – op het volgende neer:
De transacties met betrekking tot de woning en de aan de [stichting] overgemaakte bedragen, vloeiden voort uit de VVHV. En ten aanzien van de verkoop van Singapore (punt 9.30 van de pleitnota en onder b) hierboven):
Ten aanzien van de factuur met betrekking tot de verkoop van het paard is door [medeverdachte 2] aangegeven dat deze inderdaad later is opgemaakt, maar dat deze factuur diende ter vervanging van een eerdere factuur van [bedrijf 6] . Daarbij is als oorzaak te kennen gegeven dat aanvankelijk het idee bestond om de twee bedrijven te laten fuseren maar dat
daar geen uitvoering aan is gegeven ten gevolge de door de curatoren gestarte procedures.
Verder is aangevoerd dat de handelingen hebben plaatsgevonden in een periode dat het voor verdachte niet voorzienbaar was dat hij failliet zou worden verklaard.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich aangesloten bij de overwegingen en bewezenverklaring van de rechtbank. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van de rechtshandelingen die vóór 15 november 2011 zijn verricht omdat het faillissement toen nog niet voorzienbaar zou zijn. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat ook die feiten bewezen verklaard kunnen worden, ervan uitgaande dat verdachte al vanaf het moment dat hij valse documenten aan de banken overlegde had voorzien dat EC Holding en in het verlengde daarvan hijzelf failliet zouden gaan.
Oordeel van het hof
a.
Overdracht van de woning
De echtelijke woning te Gorssel is op 30 december 2010 voor € 1,-- overgedragen aan de [stichting] . Het woonhuis was op het moment van overdracht € 1.200.000,-- waard.
Verder is al geconcludeerd dat het faillissement op 30 december 2010 voorzienbaar was. Het hof is van oordeel dat de woning om niet, althans klaarblijkelijk beneden de waarde is overgedragen, wat uitsluitend tot doel had om de woning te onttrekken aan beslag en uitwinning door de schuldeisers.
De overboekingen aan [bedrijf 7]
Op 26 januari 2012 heeft verdachte € 1.000.000,-- overgemaakt op de bankrekening van [bedrijf 7] onder vermelding van ‘jaarsponsoring Eurocommerce’. Volgens verdachte zou het gaan om een co-sponsorovereenkomst, opgemaakt in januari 2012. Tegenover het sponsorbedrag stond de verplichting van [bedrijf 7] om te zorgen voor toegangskaarten voor wedstrijden vanaf nationaal niveau. Verdachte heeft tegenover de FIOD verklaard dat hij de overeenkomst heeft gesloten om zijn zoon te helpen en dat zijn zoon zonder de bijdrage zou vastlopen.
Uiteraard staat het verdachte vrij om zijn zoon financieel te helpen, maar niet op een moment dat een faillissement dreigt. Dan kan de overboeking niet anders worden gezien dan als een onttrekking aan het vermogen van verdachte met een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers.
Op 23 december 2011 heeft verdachte een bedrag overgemaakt van € 600.000,-- op de bankrekening van [bedrijf 7] onder vermelding van de nietszeggende omschrijving ‘overboeking’. Het bedrag zou bedoeld zijn voor de aankoop van het paard Singapore . De overgelegde factuur van 22 december 2011 is niet aangetroffen in de bij de Stal Eurocommerce inbeslaggenomen map [bedrijf 6] verkopen 2010/2011. Op de computer van de Stal Eurocommerce is een digitale versie van de factuur aangetroffen, die ruim een jaar later, op 24 december 2012, is opgeslagen door [naam 5] , die destijds bij de stal werkzaam was als administratief medewerkster. Zij heeft verklaard dat de factuur niet in 2011 is opgemaakt en dat zij de factuur heeft opgemaakt op verzoek van verdachte. In de administratie van 2011 van het accountantskantoor van [bedrijf 7] is de storting aanvankelijk aangemerkt als ‘afkoop deelneming’ en later als lening.
In een mail van 23 december 2012 schrijft [naam 6] , werkzaam bij de [bedrijf 13] , aan [getuige 1] dat hij de transactie zeer verdacht vindt en dat hij de transactie alleen wil verwerken als het hele traject is bevestigd door de advocaat van verdachte.
Het hof is van oordeel dat verkoop van Singapore , die overigens al in februari 2012 was overleden, achteraf is geconstrueerd om een zakelijke verklaring te geven voor de overboeking van € 600.000,-- op 23 december 2011 aan [bedrijf 7] . Ook deze overboeking betreft naar het oordeel van het hof een transactie om vermogen aan het verhaal van de schuldeisers te onttrekken.
c) Overboekingen aan de [stichting] ,
d) Overboekingen aan [medeverdachte 1] en
e) contante opname
Op 23 december 2011 is een bedrag van € 2.500.000,-- overgemaakt van de privé
bankrekening van [verdachte] naar de bankrekening van de [stichting] . Op
26 januari 2012 is opnieuw een bedrag van de privérekening van verdachte op een bankrekening van de [stichting] overgemaakt, nu ter hoogte van € 2.000.000,--.
In de periode van 13 juli 2011 tot en met 16 augustus 2012 is in totaal een bedrag van
€ 1.080.000,-- van de bankrekening van verdachte overgemaakt op de bankrekening van [medeverdachte 1] .
Op 29 december 2011 heeft verdachte € 250.000,-- opgenomen van zijn bankrekening.
De overboekingen aan de [stichting] en [medeverdachte 1] waren beweerdelijk bedoeld om uitvoering te geven aan de VVHV. Dat was ook vastgelegd in het verslag van de BVA van FSH die zou hebben plaatsgevonden op 29 december 2010. Of die vergadering überhaupt heeft plaatsgevonden is zeer twijfelachtig, omdat het enige agendapunt van die vergadering de betaling van € 2.050.000,-- aan [bedrijf 10] / [medeverdachte 1] betrof, die zou voortvloeien uit de VVHV.
Het hof heeft hierboven al vastgesteld dat de VVHV vals is en dus geen grondslag kan vormen voor deze overboekingen.
Met betrekking tot de contante opname heeft verdachte verklaard dat hij toch ergens van moet leven. Naar het oordeel van het hof zijn ook deze overboekingen en opname uitsluitend bedoeld geweest om vermogen weg te sluizen.
Medeplegen [medeverdachte 1]
Het hof is van oordeel dat de handelingen zoals genoemd onder a, c en d zijn medegepleegd met medeverdachte [medeverdachte 1] . Zij is bij al deze handelingen betrokken geweest: bij de overdracht van de woning als medebestuurder van de [stichting] en bij de overboekingen als ontvanger of als bestuurder van de ontvanger. Zij heeft verklaard aanwezig te zijn geweest bij de BVA op 29 december 2010 en heeft de VVHV mede ondertekend.
Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen moet er sprake zijn van een
nauwe en bewuste samenwerking. In dit geval houdt dat in dat er sprake moet zijn van nauwe en bewuste samenwerking bij het plegen van faillissementsfraude. [medeverdachte 1] moet zich dus bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans op de verkorting van de rechten van de schuldeisers en op de aanmerkelijke kans dat verdachte in privé failliet zou gaan en die kans ook bewust hebben aanvaard.
[medeverdachte 1] heeft op 30 oktober 2010 de borgstelling ten behoeve van de [bank 4] ondertekend. Het hof acht de verklaring die zij daarover heeft afgelegd, namelijk dat zij haar man vertrouwde en zo vaak wat ondertekende, niet geloofwaardig. Zelfs als ze wel vaker stukken ondertekende zonder de inhoud gedetailleerd te hebben gelezen, kan het haar niet zijn ontgaan dat zij een borg moest ondertekenen voor een bedrag van € 30 miljoen. Zij heeft met de hand ‘Ten blijke van mijn toestemming’ moeten toevoegen, vlak onder de handgeschreven toevoeging van verdachte ‘goed voor 30 miljoen euro met rente en kosten’.
Het was hoogst ongebruikelijk dat zij stukken ten behoeve van het verkrijgen van krediet voor EC Holding mede moest ondertekenen. Dat de vastgoedcrisis haar geheel zou zijn ontgaan, acht het hof evenmin geloofwaardig.
[medeverdachte 1] heeft de op 28 september 2009 gedateerde VVHV mede ondertekend. Maar er zijn meer documenten die [medeverdachte 1] heeft ondertekend, ook documenten die betrekking hebben op de uitvoering van de VVHV, onder meer:
  • de overeenkomst van geldlening tussen EC Holding en [bedrijf 10] gedateerd 4 januari 2011 voor een bedrag van € 2.050.000,--
  • een brief gedateerd 7 november 2010 van haar aan verdachte waarin zij erop aandringt dat verdachte uitvoering gaat geven aan de VVHV
  • de pandrechtovereenkomst met als datum 3 januari 2011
  • het uitbetalingsschema met als datum 14 oktober 2009. Het betreft de uit de VVHV voortvloeiende termijnbedragen.
Verder heeft zij, zo blijkt uit het dossierMaruoka, net als verdachte een in 2016 gedateerde verklaring ondertekend waaruit zou moeten blijken dat een huur-/gebruiksovereenkomst met betrekking tot onder meer een weiland bij het woonhuis te [plaats 3] eind december 2005 zou zijn opgemaakt en ondertekend. Dat is aantoonbaar in strijd met de waarheid, nu het lettertype waarin de overeenkomst is opgemaakt pas beschikbaar is gekomen bij het uitbrengen van Microsoft Office 2007, op of na 30 november 2006. Dat blijkt uit de verklaring van de als getuige gehoorde ontwerper van het betreffende lettertype.
[medeverdachte 1] kan niet simpelweg alle verantwoordelijkheid voor het zetten van haar handtekening afwimpelen door te verklaren dat ze verdachte vertrouwde. Dan zou haar handtekening niets waard zijn en hoeft zij nooit de consequenties van haar handelen te dragen. Ze heeft bewust meegewerkt aan ten minste de vervalsing van de VVHV en de overeenkomsten die gebaseerd zijn op de VVHV.
Het hof neemt wel aan dat zij aanvankelijk niet op de hoogte is geweest van de valse huurovereenkomsten die verdachte ten grondslag heeft gelegd aan zijn kredietaanvragen.
Maar vanaf het moment dat zij de borgstelling voor een dergelijk groot bedrag moest ondertekenen, moet zij hebben geweten dat er een groot probleem was.
[medeverdachte 1] heeft tegenover de FIOD verklaard dat de VVHV in overleg met verdachte en de kinderen is opgemaakt en dat zij daarover door haar kinderen is geadviseerd. Verder heeft zij verklaard dat zij hun woning aan de [stichting] hebben overgedragen ter uitvoering van die VVHV. Uit de al eerder genoemde vragenlijst ten behoeve van hun advocaten en haar toevoeging bij vraag 70 blijkt dat zij wist dat de VVHV later was opgemaakt. Het is bovendien volstrekt ongeloofwaardig dat zij enerzijds al jaren in onderhandeling was om over een eigen vermogen te kunnen beschikken en anderzijds heeft toegestaan dat de uiteindelijk bedongen € 10 miljoen werd overgemaakt naar een stichting die mede werd bestuurd door verdachte. Er is geen andere verklaring voor de handelingen van [medeverdachte 1] dan dat zij welbewust heeft meegewerkt aan het veiligstellen van vermogen.
Medeplegen [medeverdachte 2]
Het hof is van oordeel dat de handelingen genoemd onder b zijn medegepleegd met medeverdachte [medeverdachte 2]
heeft bewust meegewerkt aan de constructie van een verklaring voor de storting van het bedrag van € 600.000,--. De factuur voor Singapore is opgemaakt op de computer van de Stal Eurocommerce in december 2012. Overigens was verdachte toen al failliet verklaard. [naam 6] van de [bedrijf 13] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 2] in november 2012 heeft gevraagd naar de boeking van het bedrag. [verdachte] had hem toen verteld dat het de verkoop van Singapore betrof. In december 2012 heeft [naam 6] opnieuw contact gehad met [medeverdachte 2] en naar de factuur gevraagd. [medeverdachte 2] heeft hem toen verteld dat er nog geen factuur was opgemaakt.
[medeverdachte 2] heeft de co-sponsorovereenkomst, de vermeende grondslag voor de betaling van
€ 1.000.000,--, ondertekend. [medeverdachte 2] was middellijk aandeelhouder van EC Holding, hield 25% van de certificaten in de STAK, hij was aanwezig bij de bestuursvergaderingen van FSH en keurde als bestuurslid de jaarrekeningen van FSH goed. Hij nam via [bedrijf 7] ook deel in enkele projecten van EC Projectontwikkeling en [bedrijf 23] . Hij moet geweten hebben van de grote financiële problemen waarin de EC-groep verkeerde en heeft in de jaarrekeningen gezien hoe hoog de schuld was die verdachte aan FSH had.
Hij heeft meegewerkt aan het opstellen en ondertekenen van de sponsorovereenkomst,
waarin een jaarlijks bedrag van € 1 miljoen werd toegezegd voor de levering van een beperkt aantal toegangskaartjes voor springwedstrijden. Hij heeft meegewerkt aan het bedrog rond het paard Singapore . Het hof is van oordeel dat [medeverdachte 2] heeft geweten dat er een geenszins te verwaarlozen kans was op een faillissement van EC Holding en daarmee van zijn vader.
Hij heeft meegewerkt aan het opmaken van documenten waaruit had moeten blijken dat er een zakelijke verklaring was voor de overboekingen, terwijl de werkelijke bedoeling was vermogen van verdachte uit het zicht van de schuldeisers te brengen.

8.Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 07-996513-12 onder 1 primair,
2 primair, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en het in de zaak met parketnummer 08-996128-13 onder 1 primair en 3 tenlastegelegde, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 07-996513-12 ( Vercors ):
1. primair
hij op één of meer tijdstippen in
of omstreeks de periode van 01 februari 2011 tot en met 15 november 2011, in ieder geval in2010 en/of 2011 in
de gemeente(n) [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of (elders)in Nederland,
tezamen en in vereniging met Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. en/of Eurocommerce Holding B.V. en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
* een aannemingsovereenkomst " [kantoorgebouw 1] en [kantoorgebouw 2] " [plaats 6] tussen Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. en [bedrijf 1] en
/of
* een afbouwgarantie
-
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen-
(telkens
)valselijk heeft opgemaakt
en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of zijn mededader(s) (telkens)valselijk -zakelijk omschreven-:
- die aannemingsovereenkomst opgesteld
en/of doen opstellenen
/of-onder meer- in die aannemingsovereenkomst onder punt 3.1 omschreven/vermeld
en/of doen omschrijven/vermeldendat de aanneemsom Euro 43.660.000 bedroeg en
/ofonder punt 3.2. omschreven/vermeld
en/of doen omschrijven/vermeldendat de betaling van de aanneemsom zou plaatsvinden in termijnen en
/of (vervolgens)onder(aan) die aannemingsovereenkomst een handtekening geplaatst
en/of doen plaatsendie moest doorgaan voor die van [naam 1] , en
/of
- die afbouwgarantie heeft opgesteld
en/of doen opstellenen
/of-onder meer- in die afbouwgarantie onder punt 6.
omschreven/vermeld
en/of doen omschrijven/vermeldendat in een voorkomend geval dat de opdrachtgever in verzuim is jegens de bank, de aannemer zich verbindt, onder uitdrukkelijke afstand doening van eventuele retentierechten, jegens de bank cq een door de bank aan te wijzen derde bij in gebreke zijn van de opdrachtgever als eigen verplichting de uitvoering van de aannemingsovereenkomst te voltooien en
/of (vervolgens)onder(aan) die afbouwgarantie een handtekening geplaatst
en/of doen plaatsendie moest doorgaan voor die van [naam 1] , zulks
(telkens)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
primair
hij
op of omstreeks 03 december 2010, althansin het jaar 2010 in
de gemeente(n) [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of (elders) inNederland,
tezamen en in vereniging met Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. en/of Eurocommerce Holding B.V. en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/óf rechtspersonen, althans alleen,een huurovereenkomst kantoorruimte tussen Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. en [bedrijf 2] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt
en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of zijn mededader(s)valselijk -zakelijk omschreven- die huurovereenkomst opgesteld
en/of doen opstellenen
/of-onder meer- in die huurovereenkomst
omschreven/vermeld
en/of doen omschrijven/vermeldendat Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. een bedrijfsruimte gelegen op de 20e tot en met 29e verdieping (7.220 m2 v.v.o.) van kantoorgebouw " [kantoorgebouw 3] " te [plaats 4]
zou verhuren en/ofzou hebben verhuurd aan [bedrijf 2] en
/of (vervolgens)onder(aan) die huurovereenkomst een handtekening geplaatst
en/of doen plaatsendie moest doorgaan voor die van [naam 2] namens [bedrijf 2] , zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
primair
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2007 tot en met 10 januari 2008, in ieder gevalin 2007
en/of 2008
in de gemeente(n) [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of (elders)in Nederland,
tezamen en in vereniging met Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. en/of Eurocommerce Holding B.V. en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens):
* een aannemingsovereenkomst met [bedrijf 3] en
/of
* een huurovereenkomst -met de [vastgoedorganisatie] als huurder- en
/of
* een huurovereenkomst -met de gemeente [gemeente 1] als huurder-
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt
en/of doen opmaken of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of zijn mededader(s) (telkens)valselijk -zakelijk omschreven-:
- die aannemingsovereenkomst opgesteld
en/of doen opstellenen
/ofin die aannemingsovereenkomst -onder meer-
omschreven/vermeld
of doen omschrijven/vermeldendat de aanneemsom voor het werk (zijnde de realisatie en oplevering van de kantoortoren op het terrein gelegen tussen de wegen [weg 1] , [weg 2] en [weg 3] ter hoogte van de hoofdingang van het centraal station te [plaats 4] ) Euro 30.500.000 bedroeg (punt 3.1) en
/ofdat betaling geschiedt binnen 28 dagen na ontvangst en goedkeuring door opdrachtgever van een rekening (punt 3.3) en
/of (vervolgens)onder(aan) die aannemingsovereenkomst een handtekening geplaatst
en/of doen plaatsendie moest doorgaan voor die van [naam 1] , en
/of
- die huurovereenkomst opgesteld
en/of doen opstellenen
/ofin die huurovereenkomst
onder meer- omschreven/vermeld
en/of doen omschrijven/vermeldendat Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. de 5e tot en met de 10e verdieping en 140 parkeerplaatsen van het kantoorgebouw [kantoorgebouw 4] te [plaats 4] had verhuurd
of zou verhurenaan de [vastgoedorganisatie] met ingang van 01 januari 2010 met een looptijd van 10 jaren en
/of (vervolgens)onder(aan) die huurovereenkomst een handtekening geplaatst
en/of doen plaatsendie moest doorgaan voor die van
de directeur, althans vaneen tekeningsbevoegde, van de [vastgoedorganisatie] , en
/of
- die huurovereenkomst opgesteld
en/of doen opstellehen
/ofin die huurovereenkomst
- onder meer- omschreven/vermeld
en/of doen omschrijven/vermeldendat Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. de begane grond tot en met de 4e verdieping en 150 parkeerplaatsen van het kantoorgebouw [kantoorgebouw 4] te [plaats 4] had verhuurd
of zou verhurenaan de Gemeente [gemeente 1] met ingang van 01 januari 2010 met een looptijd van 10 jaren en
/of (vervolgens)onder(aan) die huurovereenkomst een handtekening geplaatst
en/of doen plaatsendie moest doorgaan voor die van de Gemeentesecretaris van de Gemeente [gemeente 1] , zulks
(telkens)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4. primair
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 25 maart 2010, in ieder gevalin 2009
en/of 2010
in de gemeente(n) [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of (elders)in Nederland
, tezamen en in vereniging met Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. en/of Eurocommerce Holding B.V. en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens):
* een huurovereenkomst -tussen verhuurder Eurocommerce Projectontwikkeling BV en huurder [bedrijf 4] te [plaats 1] - en
/of
* een huurovereenkomst -tussen verhuurder Eurocommerce Projectontwikkeling BV en huurder [bedrijf 5] te [plaats 2] -
-
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt
en/of doen opmaken of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of zijn mededader(s) (telkens
)valselijk -zakelijk omschreven-:
- die huurovereenkomst
opgesteld en/of doen opstellenen
/ofin die huurovereenkomst -
onder meer- omschreven/vermeld
en/of doen omschrijven/vermeldendat Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. bedrijfsruimte op de derde, vierde en vijfde verdieping (2.033 m2) alsmede 35 parkeerplaatsen van/bij het kantoorgebouw [kantoorgebouw 6] te [plaats 5]
zou verhuren en/ofzou hebben verhuurd aan [bedrijf 4] voor een periode van 5 jaren en 5 optiejaren ingaande 01 oktober 2010 en
/of (vervolgens)onder(aan) die huurovereenkomst een handtekening geplaatst
en/of doen plaatsendie moest doorgaan voor die van [naam 3] namens [bedrijf 4] , en
/of
- die huurovereenkomst opgesteld en
/of doen opstellen en/ofin die huurovereenkomst
- onder meer- omschreven/vermeld
en/of doen omschrijven/vermeldendat Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. bedrijfsruimte op de begane grond (620 m2) alsmede 10 parkeerplaatsen van/bij het kantoorgebouw [kantoorgebouw 6] te [plaats 5] voor een periode van 5 jaren ingaande 01 oktober 2010
zou verhuren en/ofzou hebben verhuurd aan [bedrijf 5] en
/of (vervolgens)onder(aan) die huurovereenkomst een handtekening geplaatst
en/of doen plaatsendie moest doorgaan voor die van [naam 4] namens [bedrijf 5] , zulks
(telkens
)met het oogmerk om
die/dat geschrift
(en)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Zaak met parketnummer 08-996128-13 ( Kirishima ):1. primair
Eurocommerce Holding B.V. (verder te noemen EC Holding)
en/of Eurocommerce Recreatie B.V. (verder te noemen EC Recreatie)op één of meer tijdstippen
in of omstreeks de periode van 01 december 2011 tot en met 05 maart 2014, in ieder gevalin de periode van 01 januari 2010 tot en met 05 maart 2014,
in de gemeente(n) [gemeente 2] en/of [gemeente 4] en/of (elders)in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans ieder voor zich of alleen, terwijl zij, EC Holding bij vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 juli 2012
en/of EC Recreatie bij vonnis van de Rechtbank Zutphen van 12 juli 2012,in staat van faillissement is
/zijnverklaard,
(telkens
)ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar
(EC Holding en/of EC Recreatie)schuldeiser(s):
a.
lasten (heeft/hebben) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft/hebben) verantwoord en/of (een)goed
(eren
)aan de boedel heeft
/hebbenonttrokken, en
/of
b. ter gelegenheid van het/de faillissement(en) van EC Holding en/of EC Recreatie of op een tijdstip waarop EC Holding en/of EC Recreatie en/of verdachte en/of zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het/de faillissement(en) niet kon(den) worden voorkomen, één of meer van de schuldeisers van EC Holding en/of EC Recreatie op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld, en/of
c. enig goed,
hetzij om niet, hetzijklaarblijkelijk beneden de waarde, heeft
/hebbenvervreemd, immers heeft
/hebben/is/zijnEC Holding
en/of EC Recreatie en/of haar/hun mededader(s)-zakelijk omschreven-:
A. *** een overeenkomst tussen Eurocommerce Promotie B.V. (verder te noemen EC Promotie, doch later [bedrijf 6] verder te noemen [bedrijf 6] ) en EC Holding, gedateerd 01 december 2011
afgesloten
en/of doen afsluiten en/of opgesteld en/of doen opstellen en/of ondertekend en/of doen ondertekenen, waarin wordt overeengekomen
en/of omschreven/vermelddat EC Holding een vordering (verder te noemen de Vordering) heeft op EC Promotie per 30 november 2011 ten bedrage van EUR 38.250.000 -welke vordering tot zekerheid voor nakoming van haar schulden door EC Holding was verpand aan [bank 2] - en dat deze Vordering wordt omgezet middels een (agio)storting door EC Holding van EUR 38.250.000 op (door haar gehouden) aandelen EC Promotie, later [bedrijf 6] ) en
/ofwaarbij EC Holding verklaart niets meer van EC Promotie, later [bedrijf 6] te vorderen te hebben uit hoofde van de Vordering en kwijting verleent aan EC Promotie, later [bedrijf 6] voor betaling van de Vordering
en/of EC Holding verklaart niets meer van EC Promotie, later [bedrijf 6] te vorderen te hebben uit hoofde van de Vordering tot nadere storting van die EUR 38.250.000 en/of kwijting te verlenen aan EC Promotie, later [bedrijf 6] voor betaling van de Vordering tot nadere storting van die EUR 38.250.000, door welke overeenkomst een schuld van EC Promotie, later [bedrijf 6] aan EC Holding de facto is kwijtgescholden
, althans is omgezet naar eigen vermogen van EC Promotieen
/ofeen vordering van EC Holding op EC Promotie, later [bedrijf 6] is omgezet in verhoging van het bedrag van de deelneming in het risicodragend kapitaal van EC Promotie, later [bedrijf 6] , waardoor EC Holding per saldo heeft afgezien van het vermogensrecht bestaande in die Vordering en het pandrecht van [bank 2] is
geschonden, althans wordtmiskend, en
/of
*** middels notariële akte op
of omstreeks01 december 2011 de aandelen van EC Promotie, later [bedrijf 6] -(ver) beneden de waarde in het economisch verkeer- voor een geldbedrag van EUR 7.000.000 verkocht/overgedragen aan [bedrijf 7] (verder te noemen [bedrijf 7] ) waarbij is overeengekomen dat betaling van de koopsom van de aandelen
door afstand te niet gaat, althansis voldaan middels de hierna te noemen geldleningsovereenkomst, en
/of
*** op
(01 december 2011
)een geldleningsovereenkomst tussen EC Holding en [bedrijf 7]
afgesloten
en/of doen afsluiten en/of opgesteld en/of doen opstellen en/of ondertekend en/of doen ondertekenenwaarbij EC Holding een geldbedrag van EUR 7.000.000 leent aan [bedrijf 7] onder meer onder voorwaarde van 7 (zeven) jaarlijkse aflossingen van elk EUR 1.000.000 door [bedrijf 7] te beginnen op 01 december 2012, en
/of
***
(op of omstreeks 01 december 2011
)een sponsorovereenkomst
afgesloten
en/of doen afsluiten en/of opgemaakt en/of doen opmakentussen EC Holding en EC Promotie, later [bedrijf 6] inhoudende dat EC Holding gedurende zeven jaren jaarlijks EUR 1.000.000 betaalt voor door EC Promotie, later [bedrijf 6] te leveren sponsoractiviteiten,
welke feiten tezamen en in onderling verband bezien ertoe hebben geleid dat aanzienlijke vermogensbestanddelen het vermogen van EC Holding hebben verlaten en
/of
C. *** op een tijdstip in bovengenoemde periode een geldleningsovereenkomst, gedateerd 04 januari 2011 opgemaakt
en/of doen opmakenwaarin EC Holding -zonder zakelijk belang en
/ofzonder zekerheden- een lening verstrekt aan [bedrijf 10] ter hoogte van EUR 2.050.000, en
/of
*** op een tijdstip in bovengenoemde periode een pandrechtsovereenkomst/zakelijke borgtocht,
gedateerd en/ofgetekend op 03 januari 2011, opgesteld
en/of doen opstellenwaarin -onder meer- staat vermeld dat EC Holding aan [bedrijf 10] een geldlening verstrekt van EUR 2.050.000 en
/ofdat verdachte erkent een schuld aan [medeverdachte 1] te hebben van EUR 2.050.000 gebaseerd op een overeenkomst "VVHV" (Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden) blijkens de daarop geplaatste datum ogenschijnlijk gedateerd 28 september 2009 en
/ofdat verdachte erkent de in die VVHV afgesproken bedragen niet tijdig conform afspraak te hebben betaald aan [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en
/ofdat EC Holding onzakelijk/onverplicht een pandrecht/zakelijke borgtocht voor de gestelde schuld van verdachte aan [medeverdachte 1] verleent voor een bedrag van EUR 2.050.000 aan [medeverdachte 1] inhoudende dat indien verdachte zijn verplichtingen aan [medeverdachte 1] niet voor 01 december 2013 nakomt automatisch per 31 december 2013 het pandrecht/zakelijk borgtocht zal worden ingeroepen waardoor na uitoefening van het pandrecht/zakelijke borgtocht EC Holding een vordering ad EUR 2.050.000 heeft op verdachte, en
/of
*** op of omstreeks 04 januari 2011 (veel eerder dan verplicht),
althans op een tijdstip in bovengenoemde periodevan de (bank)rekening van EC Holding het geldbedrag van EUR 2.050.000 overgemaakt
/gestort en/of doen overmaken/stortenop de (bank)rekening van [bedrijf 10] met de omschrijving "overboeking",
welke feiten tezamen en in onderling verband bezien ertoe hebben geleid dat een bedrag van EUR 2.050.000 aan het vermogen van EC Holding is onttrokken;
tot het plegen van welke(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan niet tezamen met een ander of anderen, opdracht heeft gegeven dan welaan welke bovenomschreven verboden gedraging
(en
)verdachte
al dan niet tezamen met een ander of anderenfeitelijke leiding heeft gegeven;
3.
hij op één of meer tijdstippen in
of omstreeks de periode van 30 december 2010 tot en met 09 oktober 2013, althans inde periode van 01 december 2010 tot en met 17 juli 2014
in de gemeente(n) [gemeente 2] en/of [gemeente 4] en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] (verder te noemen [medeverdachte 1] )
en/of met [medeverdachte 2] (geb. 05 januari 1982, verder te noemen [medeverdachte 2] )
en/of
met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althansalleen, terwijl hij, verdachte, bij vonnis van de Rechtbank Zutphen van 27 november 2012, in staat van faillissement is verklaard,
(telkens
)ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s):
a.
lasten (heeft) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft) verantwoord en/of (een)goed
(eren
)aan de boedel hebben onttrokken,
en/of
b. ter gelegenheid van zijn, verdachtes, faillissement of op een tijdstip waarop hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van zijn schuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld, en/of
c. enig goed,
hetzij om niet, hetzijklaarblijkelijk beneden de waarde, hebben vervreemd, immers
heeft/hebben hij, verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)-zakelijke omschreven-:
(Tezamen met [medeverdachte 1] ):
*** op
of omstreeks30 december 2010
, althans op een tijdstip in genoemde periode -onverplicht
en/of zonder (geldige) titel-de woning aan de [adres] te [plaats 3] voor EUR 1 verkocht
en/of doen verkopenaan de [stichting] en
/of
(Tezamen met [medeverdachte 2] ):
*** op
of omstreeks23 december 2011,
althans op een tijdstip in genoemde periode -onverplicht en
/ofzonder (geldige) titel- een geldbedrag van EUR 600.000 gestort
en/of doen stortenop een bankrekening van [bedrijf 7] ,
als ware dit de verkoopprijs voor een door [bedrijf 7] aan [verdachte] verkocht paard (genaamd Singapore ),en
/of
(Tezamen met [medeverdachte 1] ):
*** op of omstreeks 26 januari 2012 -zonder redelijke en/of duidelijke tegenprestatie en
/ofzonder zakelijk belang- een geldbedrag van EUR 1.000.000 betaald
en/of doen betalenaan [bedrijf 7] met de omschrijving jaarsponsoring Eurocommerce, en
/of
*** op of omstreeks 23 december 2011
, althans in de bovengenoemde periode-onverplicht en
/ofzonder (geldige) titel-een geldbedrag van EUR 2.500.000 en
/ofop 26 januari 2012,
althans in de genoemde periodeeen geldbedrag van EUR 2.000.000 overgemaakt
/gestort en/of doen overmaken/stortenvanaf zijn, verdachtes, privérekening op een bankrekening van de [stichting] , en
/of
*** op één of meer tijdstippen in genoemde periode -onverplicht en
/ofzonder (geldige) titel-
één of meergeldbedragen
(tot een totaal van EUR 1.080.000
)overgemaakt
/gestort en/of doen overmaken/stortennaar
/opeen bankrekening van [medeverdachte 1] en
/of
(Alleen):
*** op of omstreeks 29 december 2011
, althans in genoemde periodeeen geldbedrag van EUR 250.000 contant van zijn bankrekening opgenomen
en/of doen opnemen;.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

9.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer
07-996513-12onder 1 primair, 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde levert op (telkens):
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer
07-996513-12onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
Valsheid in geschrift.
Het in de zaak met parketnummer
08-996128-13onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
Feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer
08-996128-13onder 3 bewezenverklaarde levert op:
(Mede)plegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd.

10.Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

11.Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en drie maanden zal worden opgelegd
.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte was bestuurder van één van de grootste projectontwikkelingsmaatschappijen van Nederland. Het concern inclusief de dochters zoals de Stal Eurocommerce en [bedrijf 8] verschafte direct en indirect werk aan een groot aantal werknemers. EC Holding had bovendien bij verschillende banken enorme leningen uitstaan en grootschalige bouwprojecten onder handen. Het faillissement van EC Holding heeft op al die betrokkenen grote impact gehad.
Verdachte heeft echter op geen enkel moment rekening gehouden met de grote maatschappelijke verantwoordelijkheid die het leiden van zo’n concern met zich brengt. Hij is vanaf het moment dat de liquiditeitspositie penibel werd, bezig geweest vermogen veilig te stellen zonder rekening te houden met de belangen van anderen. Zelfs zijn vrouw en kinderen heeft hij meegesleurd in de teloorgang van het bedrijf. Zij zijn vervolgd en veroordeeld door hun loyaliteit aan verdachte en, hoewel zij daarin ook een eigen verantwoordelijkheid hebben, is het hof ervan overtuigd dat alle initiatieven voor de malversaties afkomstig zijn geweest van verdachte.
Het is kennelijk nooit bij verdachte opgekomen dat hij door de banken te misleiden met valse huurovereenkomsten, aannemingsovereenkomsten, bouwgaranties en onjuiste financiële informatie zélf de aanzet heeft gegeven tot de ondergang van de EC-groep.
Gebruik maken van valse bewijsstukken zoals overeenkomsten, schaadt de integriteit van het financiële en economische verkeer. Het leidt ertoe dat bedrijven uitgebreide controlemechanismen moeten opzetten en compliance-afdelingen steeds strengere eisen moeten stellen. Het zijn ernstige feiten met grote maatschappelijke gevolgen.
Verdachte heeft privévermogen en vermogen van EC Holding in de aanloop naar de faillissementen door een reeks frauduleuze transacties en overboekingen, zoals hiervoor beschreven, overgeheveld naar zijn (ex-)echtgenote, kinderen of vennootschappen.
De ernst van deze feiten rechtvaardigt oplegging van een vrijheidsbenemende straf van lange duur.
Verdachte heeft zich na het rijzen van de eerste verdenkingen en de faillietverklaringen
volledig gericht op het afwentelen van zijn verantwoordelijkheden. In een eindeloos aantal civiele procedures en in de strafzaken zijn steeds weer valse documenten opgedoken, die de meest ongeloofwaardige scenario’s moesten ondersteunen. Alle bij het proces betrokken personen, getuigen, de officier van justitie, curatoren, de rechter-commissaris belast met de afhandeling van faillissementen, een belangrijke voormalige zakenrelatie van verdachte en bankmedewerkers zijn zwart gemaakt en ervan beschuldigd samen te zweren om verdachte, zijn familie en zijn bedrijf kapot te maken. Ook personen die zich, doordat zij inmiddels ernstig ziek of overleden waren, niet meer konden verdedigen. De valsheid van de door verdachte in deze procedure ingebrachte geschriften, maakt geen deel uit van de
tenlastelegging. Omdat de stukken dienen ter onderbouwing van verweren van de verdachte heeft het hof zich wel een oordeel over die stukken moeten vormen. Uit de getuigenverklaringen in het onderzoekMaruoka leidt het hof af dat door verdachte overgelegde stukken vals zijn. Van een aantal valse geschriften staat vast dat verdachte bij het opstellen daarvan betrokken is. Dat neemt het hof de verdachte kwalijk. Niettemin houdt het hof met deze omstandigheid bij de straftoemeting maar beperkt rekening. Verdachte is immers voor het gebruik van een aantal valse geschriften inmiddels in een aparte procedure veroordeeld. Weliswaar is die veroordeling niet onherroepelijk, maar het hof wil voorkomen dat met betrekking tot deze geschriften in feite een dubbele bestraffing plaatsvindt.
Tijdens de bespreking van zijn persoonlijke omstandigheden bij de rechtbank profileerde verdachte zich min of meer als slachtoffer. In hoger beroep is er geen verweer gevoerd op de strafmaat, maar uit het onderzoek komt wel naar voren dat die houding van verdachte niet wezenlijk is veranderd.
Verdachte heeft, zelfs toen hij al verdacht werd van het vervalsen van huurovereenkomsten niet in willen zien dat zijn handelingen strafbaar zijn. Integendeel, tijdens de procedure zijn weer nieuwe valse documenten ingebracht, waarvoor verdachte inmiddels ook, zij het niet onherroepelijk, is veroordeeld (de zaakMaruoka ). Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is daarom van toepassing op de strafoplegging.
De betrokken procespartijen kunnen nauwelijks vertrouwen op door verdachte ingebrachte documenten, omdat telkens weer naar voren komt dat verdachte en medeverdachten het niet zo nauw nemen met waarheid.
Het hof heeft bij de strafoplegging verder gelet op de rechterlijke oriëntatiepunten, afgeleid van het geschatte benadelingsbedrag. Bij een benadelingsbedrag van € 1.000.000,-- wordt een gevangenisstraf van 24 maanden aangegeven als begin van denken voor een op te leggen straf. Het hof stelt vast dat er in dit geval sprake is van een benadelingsbedrag van minimaal € 10 miljoen. Daarnaast is gelet op straffen die bij soortgelijke omvangrijke fraudezaken zijn opgelegd. Alles afwegende is het hof uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden.
Overschrijding van de redelijke termijn
Verdachte heeft op 23 december 2016 hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. De procedure in hoger beroep heeft dus zes jaar in beslag genomen. Het verloop van de procedure is hierboven geschetst. Daaruit blijkt dat een aanzienlijk deel van de vertraging te wijten is aan het indienen van valse stukken, de wisselingen in de verdediging, de zoektocht naar onvindbare getuigen en het horen van getuigen en deskundigen op verzoek van de verdediging. Ook de complexiteit en omvang van de zaak hebben een rol gespeeld bij de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof constateert dat de procedure al met al onwenselijk lang heeft geduurd en dat die overschrijding gecompenseerd dient te worden door de strafduur te verminderen met negen maanden.
Naar het oordeel van het hof is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en drie maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal in beginsel volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 51, 57, 63, 225 en 341 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting.
Verklaart verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 0899612813 onder 2 primair en 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08-996128-13 onder 1 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 07996513-12 onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 08-996128-13 onder 1 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 07-996513-12 onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. N.C. van Lookeren Campagne en mr. P.L.M. van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Versloot, griffier,
en op 2 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: HR 9 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BI4691 (
2.