Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
De curator heeft zijn verweer op dit punt in elk geval onvoldoende toegelicht. Het hof oordeelt derhalve dat het beroep van [verweerster] op artikel 3:15j aanhef en onder d BW in beginsel gehonoreerd dient te worden. De stelling van de curator dat voorts nog een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van [verweerster] bij de toewijzing van haar vordering en de belangen van de door de curator genoemde betrokkenen is juist. De curator heeft evenwel deze belangen onvoldoende toegelicht. De curator heeft nadrukkelijk naar voren gebracht dat haars inziens geen aansprakelijkheid van [B] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aan de orde is. Het hof leidt hieruit voorshands af dat de curator niet voornemens is [B] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aan te spreken. [verweerster] lijkt daarom met de door haar voorgenomen aanspraak jegens [B] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de curator, de overige schuldeisers en de boedel niet te benadelen. De door de curator genoemde belangen leggen derhalve geen gewicht in de weegschaal. Wel zullen bescheiden die klaarblijkelijk niets met de aansprakelijkstelling van de door [verweerster] genoemde bestuurders van [A] van doen hebben niet mogen worden ingezien en gekopieerd en dient behoedzaam te worden omgegaan met de in te ziene gegevens gelet op de mogelijke vertrouwelijkheid hiervan. De vraag of [verweerster] zou moeten wachten met het daadwerkelijk instellen van een vordering jegens [B] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is voor de beslissing op de onderhavige vordering niet relevant en behoeft geen beantwoording.”
4.Beslissing
8 april 2016.