ECLI:NL:RBAMS:2023:1491

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/142244-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en evenredigheid

Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Slowakije op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 15 december 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De opgeëiste persoon is veroordeeld voor diefstal van twee halogeenlampen en heeft een straf van zes maanden opgelegd gekregen. De verdediging voerde aan dat de stukken van het EAB niet genoegzaam waren en dat de overlevering geweigerd moest worden op basis van detentieomstandigheden in Slowakije, alsook op grond van het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging en concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de evenredigheid van de opgelegde straf primair aan de uitvaardigende autoriteit is.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/142244-22
RK nummer: 22/5142
Datum uitspraak: 15 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 december 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 december 2021 door
The District Court in Galanta(Slowakije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Slowakije) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 februari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.C.A.J. Ficq, advocaat te Zaandam, en door een tolk in de Slowaakse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Slowaakse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Court order of the District Court in Galanta of 09/0l/2020, file reference: 0T/182/2019 for serving a custodial sentence.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

Standpunten
De raadsman heeft aangevoerd dat in de feitomschrijving staat vermeld dat de opgeëiste persoon voor de diefstal van twee lampen is veroordeeld, terwijl hij eerder voor een vernieling en een diefstal is veroordeeld. Van de genoemde recidive is geen feitomschrijving in het EAB opgenomen, wat in strijd is met het bepaalde in artikel 2, tweede lid 2 sub e, OLW. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de stukken van het EAB genoegzaam zijn aangezien het voor de opgeëiste persoon duidelijk is om welke feiten het gaat. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd te bevatten, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op 17 juli 2019 is veroordeeld ter zake van diefstal van twee halogeenlampen terwijl sprake was van recidive.
De omschrijving van het feit waarvoor de opgeëiste persoon op 17 juli 2019 is veroordeeld, is zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd. Die omschrijving voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, van de OLW en is daarmee genoegzaam. Niet vereist is dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de diefstal en de vernieling, waarvoor de opgeëiste persoon op 3 oktober 2018 en 29 mei 2019 was veroordeeld en waar het EAB niet op ziet, nader omschrijft. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunten
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. De opgeëiste persoon werkt gedurende de laatste drie jaar in Nederland en is geworteld in Nederland. De raadsman verzoekt namens de opgeëiste persoon een uitzondering te maken op de eis van een rechtmatig ononderbroken verblijf in Nederland voor de duur van vijf jaar.
De officier van justitie merkt op dat opgeëiste persoon pas drie jaar in Nederland verblijft en daarom niet voor gelijkstelling in aanmerking komt.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling, nu geen sprake is van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren. De opgeëiste persoon heeft immers zelf verklaard pas sinds 3 jaar in Nederland te zijn. De OLW biedt geen mogelijkheid tot het maken van een uitzondering ten aanzien van het hierboven onder punt 1 genoemde vereiste van vijf jaren.

7.Detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsman
De overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Slowakije een reëel gevaar loopt dat zijn door artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) gewaarborgde rechten zullen worden geschonden. De raadsman heeft hiertoe een drietal getuigenverklaringen van ex-gedetineerden in Slowaakse gevangenissen aan de rechtbank overgelegd. Uit deze getuigenverklaringen en de verklaring van de opgeëiste persoon blijkt onder andere dat in de Slowaakse gevangenissen sprake is van overbevolking, veel geweld, pesterijen en minder dan 3 m2 individuele celruimte. Daarnaast heeft de raadsman twee per Google translate vertaalde krantenartikelen uit Slowakije aan de rechtbank overgelegd, te weten
Drie vijftig per maand en neonazi’svan 11 maart 2021, en
Bittere bekentenis van een gevangene uit Leopoldovzonder datum. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de opgeëiste persoon homoseksueel is en dat de opgeëiste persoon uit eigen ervaring weet dat homoseksuelen het zwaar te verduren hebben in de Slowaakse gevangenissen. Eén van de getuigen verklaart dat sprake is van veel pesterijen van homoseksuelen. De krantenartikelen bevestigen de overgelegde getuigenverklaringen en de verklaring van de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
Niet met objectieve stukken is aangetoond dat sprake is van een algemeen risico op schending van artikel 4 Handvest. De officier van justitie wijst op de uitspraak van de rechtbank van
1 december 2022 [1] waarin de overlevering van een opgeëiste persoon aan Slowakije is toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank hanteert bij de toetsing van het verweer het kader, zoals dat is gegeven door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: EU-Hof) in het arrest van 5 april 2016. [2]
De rechtbank stelt vast dat de door de raadsman overgelegde getuigenverklaringen en krantenartikelen niet aangemerkt kunnen worden als objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens als bedoeld in voormeld arrest van 5 april 2016.
De rechtbank is ook ambtshalve niet bekend met dergelijke gegevens. Dat betekent dat geen algemeen gevaar kan worden vastgesteld, ook niet voor homoseksuelen in het bijzonder. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan de vraag of een dergelijk gevaar concreet voor de opgeëiste persoon geldt. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Evenredigheid

Standpunt van de raadsman
De overlevering dient op grond van het evenredigheidsbeginsel te worden geweigerd. De raadsman heeft hiertoe het navolgende aangevoerd.
De autoriteiten van Slowakije hebben in strijd met het doel van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit) gehandeld door niet conform het Handboek voor het uitvaardigen van een EAB te handelen. Zo is geen rekening gehouden met de ernst van het feit en de belangen van het slachtoffer, en heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit nagelaten te overwegen of een alternatieve straf opgelegd kan worden of de vrijheidsstraf aan de lidstaat van verblijf over te dragen. Op grond hiervan dient de overlevering te worden geweigerd.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd aangezien in strijd is gehandeld met artikel 49 Handvest, waarin is bepaald dat de opgelegde straf niet onevenredig mag zijn met de ernst van het feit. De straf van zes maanden staat niet in verhouding tot het stelen van twee lampen à € 0,76,- en is daarmee onevenredig. De overlevering dient dus te worden geweigerd.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van schending van artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest, aangezien de zwaarte van de straf “
grossly disproportionate”te noemen is. Geen enkel legitiem penologisch doel is gediend om iemand voor het feit, zoals hiervoor omschreven, een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een EAB kan worden uitgevaardigd en op basis van het wederzijds vertrouwen dat zij dat naar eigen recht hebben mogen kunnen doen. De in Slowakije opgelegde straf voldoet ook aan de in Nederland geldende minimumvereisten op grond waarvan een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden kan worden opgelegd. Het betreft dan ook een verweer dat in Slowakije aan de orde kan worden gesteld.
Oordeel van de rechtbank
Stelselevenredigheid
In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval.
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. [3] Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in het geval van de opgeëiste persoon geen sprake.
Artikel 49 derde lid OLW
In de uitspraak van 7 november 2014 [4] heeft de rechtbank al geoordeeld dat artikel 49, derde lid, Handvest zich niet tot de overleveringsrechter richt, maar tot de rechter in de uitvaardigende lidstaat. Dit vindt bevestiging in de rechtspraak van het EU-Hof , die inhoudt dat “in het bij kaderbesluit 2002/584 ingevoerde systeem de naleving van het evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen namelijk gewaarborgd [wordt] door de rechterlijke autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat”. [5] De rechtbank verwerpt het verweer.
Artikel 3 EVRM/Artikel 4 Handvest
Volgens rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is de oplegging van een ‘zwaar onevenredige’ (
grossly disproportionate) straf in strijd met artikel 3 EVRM. [6]
Omdat de oplegging van een zeer disproportionele straf ook in strijd met artikel 4 Handvest kan zijn, dient in deze procedure getoetst te worden of aan dit criterium is voldaan.
Uit de feitomschrijving in het EAB blijkt dat sprake is van een diefstal van 2 halogeenlampen ter waarde van € 0,76, terwijl de opgeëiste persoon in de 12 maanden daarvoor voor een soortgelijk feit een geldboete opgelegd heeft gekregen, en in de 24 maanden daarvoor is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kent de bepaling van artikel 43a waarbij de op te leggen maximum straf met een derde kan worden verhoogd als een verdachte binnen 5 jaar na een veroordeling voor een soortgelijk feit wordt veroordeeld. Ook kent Nederland conform artikel 38m Sr de oplegging van de ISD-maatregel waarbij de veroordeelde, die als veelpleger wordt aangemerkt, gedurende 2 jaar van zijn vrijheid kan worden ontnomen voor het begaan van een relatief licht vergrijp. Gelet op de aard en de zwaarte van het in het EAB omschreven feit en voornoemde Nederlandse strafbepalingen, kan niet worden gezegd dat de in Slowakije opgelegde gevangenisstraf naar Nederlandse maatstaven ‘
grossly disproportionate’ is. De rechtbank ziet geen reden om te veronderstellen dat dit naar Europese maatstaven anders zou zijn. De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Artikel 36 OLW

De raadsman heeft erop gewezen dat de opgeëiste persoon op 20 februari 2023 een zitting van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, wil bijwonen omdat dan een strafzaak waarbij de opgeëiste persoon de verdachte is, wordt behandeld. Om die reden moet, gelet op artikel 36 OLW, de feitelijke overlevering uitgesteld.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een nog lopende strafzaak geen omstandigheid vormt die de beoordeling van het overleveringsverzoek in de weg kan staan.
Een openstaande strafzaak kan een belemmering voor de feitelijke overlevering opleveren in de zin van artikel 36 OLW, maar daar kan de rechtbank in dit stadium van de procedure geen beslissing over nemen. Dit komt pas aan de orde nadat de overlevering is toegestaan.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
The District Court in Galanta(Slowakije) voor het feit zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.ECLI:EU:C:2016:198 Aranyosi en Căldăraru
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.
5.ECLI:EU:C:2022:558 (
6.Uitspraak van het EHRM, 17 januari 20212, Vinter e.a. tegen het Verenigd Koninkrijk, 66069/09, 130/10, 3896/10, par. 88/89.