In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door de officier van justitie. De vordering was ingediend op 23 september 2022 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1984, die wordt verdacht van diefstal en vernieling. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vereisten voor overlevering beoordeeld, waaronder de eis van ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan deze eis, aangezien hij pas sinds 2020 in Nederland verblijft. De raadsman heeft geprobeerd een uitzondering te maken op deze eis door te stellen dat de opgeëiste persoon zich definitief in Nederland wil vestigen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de Overleveringswet (OLW) geen mogelijkheid biedt voor een uitzondering op de vereiste van vijf jaar rechtmatig verblijf. De officier van justitie heeft ook bevestigd dat er geen gelijkstelling mogelijk is, omdat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten van de OLW.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en is uitgesproken in een openbare zitting.