ECLI:NL:RBAMS:2023:1427

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
13/179589-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot doodslag en bedreiging met een mes

Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 57-jarige man, die op 6 juli 2021 in Amstelveen zijn voormalige schoonzus heeft aangevallen met een mes. De man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en ter beschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. Tijdens de aanval heeft hij zijn schoonzus, mevrouw [benadeelde partij 1], meerdere keren gestoken terwijl zij haar driejarige dochtertje, [benadeelde partij 2], probeerde te beschermen. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en bedreiging. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, toegewezen. De rechtbank heeft de onderzoekswensen van de verdediging afgewezen, omdat de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (PBC) voldoende onderbouwd hebben dat de man lijdt aan een ernstige neurocognitieve stoornis, wat zijn gedrag heeft beïnvloed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat de feiten hem deels kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/179589-21 (Promis)
Datum uitspraak: 14 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
ingeschreven aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 februari 2023 en 14 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W. Hendrickx, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank de heer T. den Boer, psychiater, als deskundige gehoord. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en de toelichting hierop door hun raadsvrouw, mr. W. van Egmond. Ten slotte heeft [benadeelde partij 1] ter zitting een slachtofferverklaring voorgelezen, waarvan de rechtbank ook kennis heeft genomen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de terechtzitting – ten laste gelegd dat hij zich op 6 juli 2021 te Amstelveen heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
Feit 1: Poging tot moord dan wel poging tot doodslag op [benadeelde partij 1] , door haar messteken in de rug en lies toe te brengen. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als zware mishandeling.
Feit 2: Poging tot moord dan wel poging tot doodslag op [benadeelde partij 2] (destijds drie jaar oud) door met een of meer messen stekende bewegingen richting haar lichaam te maken. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling.
Feit 3: Bedreiging van [benadeelde partij 2] door haar een mes te tonen, haar vast te pakken en mee te nemen en stekende bewegingen in haar richting te maken terwijl hij daarbij verbale bedreigingen uitte.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage, die aan dit vonnis is gehecht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 6 juli 2021 krijgt de politie een melding binnen van een steekincident op de [adres 2] , ter hoogte van huisnummer [nummer] . Ter plaatse treft de politie zittend op de stoep onder andere het slachtoffer mevrouw [benadeelde partij 1] en haar driejarige dochtertje [benadeelde partij 2] aan. [2] Enkele meters van [benadeelde partij 1] vinden de verbalisanten in twee stukken een handvat en een lemmet van een mes op de grond aan. Op het lemmet van het mes zit bloed. De totale grootte van de beide delen is ongeveer 30 centimeter. [3] [benadeelde partij 1] is aanvankelijk moeilijk aanspreekbaar. Nadat verbalisanten haar T-shirt openknippen zien zij meerdere steekwonden in haar rug. [4] Enige tijd later komt [naam man] , de man van [benadeelde partij 1] , ter plaatse en vertelt hij de verbalisanten dat zijn vrouw hem na het incident telefonisch de naam van verdachte heeft gegeven als degene die haar had gestoken. [5] Later blijkt dat [benadeelde partij 1] meerdere keren in haar rug en één keer in haar lies is gestoken. Eén van de steken in haar rug heeft een klaplong veroorzaakt. [6] [benadeelde partij 1] heeft aangifte gedaan, ook namens haar dochter [benadeelde partij 2] . [7] Zij verklaart dat verdachte haar op straat bij haar woning aansprak en dat hij naar binnen wilde. [benadeelde partij 1] weigerde dit, mede omdat haar man niet thuis was. Op een gegeven moment pakte verdachte een mes. Daarna pakte hij [benadeelde partij 2] vast en met het mes nog in zijn handen bedreigde hij haar daarmee. [benadeelde partij 1] heeft vervolgens geprobeerd om [benadeelde partij 2] bij verdachte weg te halen en haar te beschermen. Vervolgens is [benadeelde partij 1] verschillende keren gestoken.
De politie heeft verschillende camerabeelden uitgekeken en geverbaliseerd, waaronder de beelden afkomstig van de woning van [benadeelde partij 1] . [8] Daaruit volgt dat een man (de rechtbank begrijpt: verdachte) in een auto voor de woning van [benadeelde partij 1] wacht. Hij stapt uit wanneer een vrouw (de rechtbank begrijpt: [benadeelde partij 1] ) vlak daarbij haar auto parkeert en vervolgens met haar dochtertje uitstapt. Verdachte maakt dan contact met [benadeelde partij 1] en het kindje. Na ongeveer 30 seconden haalt verdachte een voorwerp uit zijn binnenzak dat lijkt op een keukenmes. Daarna pakt hij het kind en loodst haar mee. Hij houdt het mes in zijn gebalde vuist. [benadeelde partij 1] loopt ook mee en probeert kennelijk haar dochtertje weer van verdachte af te pakken. Bij het achteruit lopen valt [benadeelde partij 1] op haar rug. Er zijn vervolgens meerdere steekbewegingen van verdachte richting [benadeelde partij 1] ’s rug te zien. Even later loopt verdachte weer richting [benadeelde partij 2] , die nog steeds probeert weg te komen. [benadeelde partij 1] staat op en probeert verdachte weer tegen te houden. Verdachte steekt vervolgens nog één keer in de richting van de zij dan wel de onderrug van [benadeelde partij 1] .
Verdachte heeft verklaard [9] dat hij op de dag van het incident moest vertrekken uit de opvanglocatie waar hij verbleef. Op voornoemd adres woonde zijn zwager [naam man] . Verdachte wilde hem spreken, in de eerste plaats in verband met de scheiding tussen hem en zijn vrouw waarbij hij wilde dat de scheiding in aanwezigheid van zijn ex-zwager zou worden uitgesproken. In de tweede plaats wilde hij ook vragen of [benadeelde partij 2] verdachte kon helpen met andere zaken, zoals het vinden van een huis. Verdachte heeft het adres van [benadeelde partij 2] op internet opgezocht, is daarnaartoe gereden en is bij het huis blijven wachten. Op een gegeven moment kwam de vrouw van zijn ex-zwager, [benadeelde partij 1] , thuis samen met hun kindje. Verdachte weet niet meer precies wat er toen is gebeurd. Hij weet nog wel dat hij aan [benadeelde partij 1] heeft gevraagd of hij binnen mocht komen, ook om naar de WC te gaan. [benadeelde partij 1] weigerde dat. Hierdoor voelde verdachte zich diep beledigd. Verdachte kan zich niet herinneren dat hij [benadeelde partij 2] heeft bedreigd, maar zegt wel dat hij degene is geweest die de daad (de rechtbank begrijpt: het steken van [benadeelde partij 1] ) heeft verricht.
4.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat feit 1 primair wettig en overtuigend kan worden bewezen, maar niet in de vorm van poging tot moord. Voor poging tot doodslag is wel bewijs aanwezig. Ook feit 3, de bedreiging van [benadeelde partij 2] , ( [benadeelde partij 2] ) het dochtertje van [benadeelde partij 1] , kan worden bewezen. Feit 2, de poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling van het dochtertje, kan niet worden bewezen. Verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft de raadsman zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot moord op [benadeelde partij 1] niet kan worden bewezen. Van poging tot doodslag is echter wel sprake. Ook kan de onder feit 3 ten laste gelegde bedreiging van [benadeelde partij 2] , het dochtertje van [benadeelde partij 1] wettig en overtuigend worden bewezen. Van feit 2, de poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling van dit meisje, wordt verdachte vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 primair:
op 6 juli 2021 te Amstelveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in de rug en de lies van die [benadeelde partij 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 3:
op 6 juli 2021 te Amstelveen [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortedatum] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door
- een mes aan die [benadeelde partij 2] te tonen en
- vervolgens die [benadeelde partij 2] vast te pakken terwijl hij, verdachte, over die [benadeelde partij 2] buigt en
- die [benadeelde partij 2] mee te nemen en
- een mes op het lichaam ter hoogte van de buik van die [benadeelde partij 2] te richten en
- vervolgens in de Farsi taal dreigend de woorden toe te voegen: ‘als je [naam man] belt, gebeurt dit. Bel niet’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport naar aanleiding van het onderzoek naar verdachte in het Pieter Baan Centrum d.d. 21 juni 2022, opgemaakt door I.W.J. ten Post, psycholoog, en T. den Boer, psychiater (hierna: het PBC-rapport).
7.1
Onderzoekswensen
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het PBC-rapport door de deskundigen niet onderbouwd is en gebaseerd is op competitie en rivaliteit omdat verdachte arts is. [10]
Omdat het onderzoek naar het oordeel van de raadsman gebrekkig is geweest, heeft hij verzocht om de conclusies uit het PBC-rapport over de toerekeningsvatbaarheid en de gedwongen behandeling niet te volgen en de zaak aan te houden om nieuw onderzoek naar de geestvermogens van verdachte te laten verrichten. De gebreken aan het onderzoek volgen om te beginnen uit de strubbelingen tussen verdachte en de rapporterend psychiater.. Verder heeft er gedurende de onderzoeksperiode tussen verdachte en een medepatiënt een geweldsincident plaatsgevonden, waardoor verdachte angstig is geworden in het PBC. Ten slotte is verdachte van mening dat hij in het PBC een onjuiste medische behandeling heeft gekregen. Al deze factoren tezamen zijn in nadelige zin van invloed geweest op zijn psychische toestand en daarmee op de resultaten van het (intelligentie)onderzoek.
Om die reden vindt de raadsman het belangrijk dat aanvullend onderzoek plaatsvindt. De raadsman heeft daartoe een aantal onderzoekswensen ingediend, die de rechtbank tijdens de terechtzitting heeft afgewezen. Bij pleidooi heeft de raadsman verzocht de hierna te noemen onderzoekswensen toe te wijzen en om de behandeling van de zaak om die reden alsnog aan te houden.
Ten eerste is verzocht om onderzoek te laten doen door een andere psycholoog en psychiater, die geen banden hebben met het PBC. Hun taak is in de eerste plaats om eigen onderzoek te verrichten, maar ook om het al gedane onderzoek door psychiater den Boer en psycholoog ten Post te toetsen. Ook zou in dat nieuwe persoonlijkheidsonderzoek aandacht moeten worden besteed aan de culturele achtergrond van verdachte.
Ten tweede is verzocht om dr. Y.A.L. Pijnenburg, neuroloog bij het VU Medisch Centrum, of een andere neuroloog danwel neuropsycholoog verdachte te laten onderzoeken, omdat specialistische kennis nodig is om te kunnen oordelen over het al dan niet bestaan van een neurocognitieve stoornis.
Ten derde is verzocht om psycholoog I.K.W. ten Post alsnog te horen als deskundige. Zij was wel opgeroepen voor de zitting, maar kon niet als deskundige optreden wegens medische redenen. De verdediging heeft vragen over haar vakbekwaamheid, de symptoom- en simulatietests die bij verdachte zijn afgenomen, de cognitieve tests, de verhoogde score op de depressieschaal en haar samenwerking met de neuropsycholoog Van Stralen.
Afhankelijk van de resultaten van het nader onderzoek, is ten slotte ook verzocht om de reclassering een maatregelenrapport op te laten maken in het kader van een ter beschikking stelling (hierna: TBS) met voorwaarden.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel omtrent deze verzoeken.
De rechtbank constateert dat zowel de psycholoog als de psychiater zijn ingeschreven in het Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg Register (BIG-register) en in het Nederlands Register voor Gerechtelijk Deskundigen (NRGD). De rechtbank heeft geen reden om aan hun objectiviteit dan wel deskundigheid te twijfelen. Dat zij niet onafhankelijk zouden zijn in de uitvoering van hun onderzoek, is door de verdediging onvoldoende onderbouwd. Daarnaast heeft de psychiater ter zitting toegelicht dat – anders dan de verdediging heeft gesteld – in het onderzoek wel degelijk voldoende aandacht aan de culturele achtergrond van verdachte is besteed, maar dat de psychopathologie van verdachte zo zeer op de voorgrond stond, dat specifiek cultureel onderzoek geen nadere bijdrage levert aan de beantwoording van de vraagstelling.
De rechtbank beschouwt het door de deskundigen van het PBC verrichte onderzoek en het naar aanleiding daarvan uitgebrachte rapport als gedegen. De conclusies zijn onder meer gebaseerd op levenslooponderzoek, observatieonderzoek, psychiatrisch en psychologisch onderzoek, waaronder testpsychologisch onderzoek. Het PBC-rapport is zorgvuldig, genuanceerd en onderbouwd. De psychiater heeft verder ter zitting uitgebreid en adequaat de vele vragen van zowel de rechtbank als de raadsman van verdachte beantwoord. Zo heeft de psychiater toegelicht dat verdachte in het PBC zeker testbaar was en een goede testhouding had, waarbij verdachte duidelijk niet de wens had minder intelligent over te komen. Ook uit de daarop toegesneden testen kwamen geen aanwijzingen voor onderprestatie naar voren.
Op grond van het voorgaande vindt de rechtbank het niet noodzakelijk nieuwe deskundigen te benoemen om onderzoek naar verdachte te laten doen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Ook het verzoek tot benoeming van een neuropsycholoog of neuroloog wordt afgewezen omdat dit niet noodzakelijk wordt geacht. In het PBC is ook ten behoeve van het psychologisch onderzoek een neuropsychologisch onderzoek gedaan door klinisch neuropsycholoog H.E. van Stralen. [11] Hieraan heeft verdachte beperkt meegewerkt. In dat onderzoek werden aanwijzingen gevonden voor problemen in het richten en vasthouden van de aandacht, verhoogd associatief denken en er was sprake van decorumverlies. [12] Naar aanleiding van de zitting op 24 juni 2022 heeft de rechtbank een verzoek om aanvullend neuropsychologisch onderzoek als tegenonderzoek toegewezen. De rechter-commissaris heeft vervolgens drs. M. Hack, klinisch neuropsycholoog, als deskundige benoemd en zij heeft getracht verdachte te onderzoeken. Verdachte heeft echter zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd, omdat hij geen vertrouwen had in de onafhankelijkheid van deze deskundige. Verdachte heeft hiermee de gelegenheid gehad om een aanvullend tegenonderzoek te laten plaatsvinden. Het is zijn keuze geweest om niet mee te werken aan dit onderzoek. Ook drs. M. Hack is in het BIG-register en in het NRGD geregistreerd. Objectieve redenen om aan de onafhankelijkheid van deze deskundige als klinisch neuropsycholoog te twijfelen zijn gesteld, noch gebleken. [13]
Ten aanzien van het benoemen van een neuroloog als deskundige geldt dat verdachte ten behoeve van de PBC-rapportage ook is onderzocht door neuroloog E. Strijks. In dit kader is onder andere een MRI-scan gemaakt. De rechtbank acht zich ook op dit punt voldoende voorgelicht en vindt nader onderzoek door een neuroloog dan ook niet noodzakelijk.
Het verzoek tot het horen van psycholoog Ten Post wordt afgewezen, daartoe overweegt de rechtbank als volgt. In aanloop naar de zitting werd Ten Post opgeroepen, maar is gebleken dat zij voor langere tijd niet in staat blijkt te zijn om te verschijnen vanwege medische redenen. De rechtbank stelt vast dat de conclusies en adviezen in het PBC-rapport door de psycholoog en de psychiater gezamenlijk zijn geformuleerd en geheel gelijkluidend zijn. Zowel wat betreft de toerekeningsvatbaarheid als wat betreft het advies tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Beiden zijn van oordeel dat de noodzakelijke behandeling in een voorwaardelijk kader niet tot stand kan komen en dat een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk is. [14] Voorts heeft de psychiater op de zitting toegelicht dat hij voorafgaand aan de zitting, juist vanwege de afwezigheid van Ten Post ter zitting, telefonisch overleg met haar heeft gehad ook expliciet over de psychologische bevindingen. De raadsman heeft aangegeven dat hij de psycholoog vragen wil stellen, onder meer over symptoomvaliditeit. De raadsman heeft de psychiater hierover ter zitting uitgebreid bevraagd en de psychiater heeft die vragen steeds adequaat beantwoord. Ook uit de rapportage blijkt dat diverse symptoomvaliditeitstesten afgenomen zijn die geen tekenen van onderprestatie vertoonden. Verder zijn door de rechtbank op de zitting ook vragen gesteld over mogelijke simulatie van symptomen door verdachte. De psychiater heeft uitgelegd dat daar geen enkele aanwijzing voor bestaat. Ook over de cognitieve tests, depressiviteit en de samenwerking met de neuropsycholoog Van Stralen heeft de psychiater uitgebreid vragen beantwoord. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht. Het verzoek om de zaak aan te houden om psycholoog Ten Post te horen wijst de rechtbank af. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank overweegt dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Het verzoek om de reclassering een maatregelenrapport op te laten maken, zal de rechtbank bespreken bij de op te leggen maatregel (zie 8.3.2.).
7.2
Stoornis en toerekeningsvatbaarheid
Uit voornoemd rapport van het PBC blijkt onder meer het volgende, zakelijk weergegeven:
Verdachte kampt met ernstige beperkingen in zijn algemeen psychisch functioneren en in het verlengde daarvan met een afgenomen impulscontrole en verhoogde rigiditeit met een sterke neiging tot persevereren. [15] Dit zijn aspecten die omschreven kunnen worden als ‘executieve functiestoornissen’. Hierdoor is een ernstige oordeels- en kritiekstoornis ontstaan. Met andere woorden, verdachte is veel minder dan passend bij zijn eerdere functieniveau in staat tot het behouden van overzicht en inzicht in zijn situatie. Hij is daarnaast beperkt in staat de consequenties van zijn handelen te overwegen en zijn gedrag daarop aan te passen. De ernst van deze oordeels- en kritiekstoornissen neemt toe naarmate de spanning bij verdachte toeneemt. Naast het zorgelijke klinische beeld toont ook het uitgevoerde intelligentieonderzoek een grote discrepantie tussen de veronderstelde hoge intelligentie van betrokkene en zijn actuele intellectuele capaciteiten. Deze grote discrepantie, wijst in de richting van ernstig cognitief verval. Dit cognitief verval, in combinatie met het klinisch beeld en in samenhang met de groepsobservaties en de levensloop van verdachte, doet sterk denken aan een fronto-temporale dementie. Dit is een neurodegeneratieve aandoening die zich vaak eerst uit in verlies van grip op emoties en gedrag, terwijl cognities (waaronder geheugen) nog lang intact kunnen blijven. Een dergelijke dementie is niet altijd zichtbaar bij beeldvormend onderzoek. Ondanks het beperkte zicht op het feitelijk functioneren van verdachte in de afgelopen jaren en het ontbreken van anatomische aanwijzingen, staan de executieve functiestoornissen in combinatie met het cognitief verval dermate op de voorgrond dat de deskundigen alles overziend de aanwezige psychische stoornis van verdachte classificeren als een uitgebreide neurocognitieve stoornis, met gedragsstoornissen, die ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde.
De deskundigen zien een nadrukkelijke rol van de geconstateerde stoornis in de ten laste gelegde feiten. Naast de geconstateerde neurocognitieve stoornis beschikt verdachte over een beperkt zicht op de daadwerkelijke betekenis van zijn handelen voor anderen. Zijn zelfreflectieve vermogen is beperkt en hij begrijpt zijn omgeving op een sterk egocentrische wijze. Daarnaast ontbreekt het hem aan adequate oplossingsvaardigheden. Zijn emotieregulatie is fors verstoord en hij kampt al jaren met boosheid. Verlies van impulscontrole en daarmee samenhangend verlies van grip op handelen, kan niet los gezien worden van de geconstateerde beperkingen. De deskundigen adviseren dan ook betrokkene voor de hem ten laste gelegde feiten, indien bewezen geacht,
verminderd toerekeningsvatbaarte achten.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het psychiatrisch voorgeleidingsconsult van 9 juli 2021, opgemaakt door E. Kuiper. Hieruit blijkt onder meer, zakelijk weergegeven, dat de psychiater drie dagen na de ten laste gelegde feiten een man in verwarde toestand heeft gezien waarbij een onderliggende somatische oorzaak niet werd uitgesloten.
Op basis van de inhoud van de rapportages, de brief die verdachte aan de rechtbank heeft gestuurd d.d. 6 februari 2023 en de uitingen van verdachte op de terechtzitting, stelt de rechtbank vast dat sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een uitgebreide neurocognitieve stoornis, met gedragsstoornissen. Daardoor zijn er ernstige beperkingen in het algemeen psychisch functioneren van verdachte. In het verlengde hiervan is sprake van een afgenomen impulscontrole. Dit alles leidt ertoe dat verdachte slechts beperkt in staat is geweest om de consequenties van zijn handelen te overzien. Gelet hierop, vindt de rechtbank– anders dan de PBC-rapporteurs – dat de feiten als gevolg van de stoornis verdachte in
sterk verminderde matekunnen worden toegerekend.
Verdachte is dus nog wel (deels) strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, en dat daarnaast de maatregel van TBS met dwangverpleging aan verdachte wordt opgelegd. De officier van justitie heeft het advies van de deskundigen van het PBC om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen, overgenomen. Verdachte moet behandeld worden en niet te verwachten is dat op andere wijze dan door middel van TBS met dwangverpleging een behandeling kan plaatsvinden met het gewenste effect.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafoplegging komen, dan heeft de raadsman verzocht om de duur van de gevangenisstraf te matigen, gelet op het feit dat de deskundigen hebben betoogd dat verdachte een behandeling nodig heeft.
Voor het geval waarin de rechtbank de onderzoekswensen met betrekking tot nader onderzoek naar de persoon van verdachte afwijst, heeft de raadsman zich met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Ernst van de feiten en strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en bedreiging. Hij heeft een driejarig meisje met een mes bedreigd en haar moeder, mevrouw [benadeelde partij 1] , meerdere messteken toegebracht terwijl zij op verschillende momenten haar dochtertje in veiligheid probeerde te brengen. Verdachte heeft daarbij ernstige verwondingen toegebracht aan [benadeelde partij 1] en zo een forse inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. In haar slachtofferverklaring heeft [benadeelde partij 1] beschreven hoe zij nog elke dag last heeft van niet alleen het feit dat zij zelf meerdere keren is gestoken, maar met name ook van de bedreiging van haar dochtertje. Zij heeft ervaren dat zij moest vechten voor het leven van haar dochter. Dat het destijds driejarige meisje zelf veel last heeft van verdachtes handelen heeft ondervonden, blijkt ook uit de door haar gemaakte tekeningen die aan de rechtbank zijn overgelegd. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Daarnaast weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat de bewezen verklaarde feiten midden op de dag op straat zijn gepleegd. Verschillende buurtbewoners waren getuige van de steekpartij. Feiten als de onderhavige die in de openbare ruimte worden gepleegd en waargenomen, wakkeren gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij aan.
De rechtbank is van oordeel dat het bovenstaande een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. In beginsel zou de eis van de officier van justitie passend zijn. Zoals hiervoor is overwogen rekent de rechtbank de feiten sterk verminderd aan verdachte toe. Verder vindt de rechtbank het van groot belang dat de behandeling van verdachte zo snel mogelijk kan aanvangen. Om deze redenen matigt de rechtbank de eis van de officier van justitie ten aanzien van de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
8.3.2
Recidiverisico en op te leggen maatregel
Ten aanzien van het recidiverisico houdt het PBC-rapport onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Niet eerder kwam verdachte wegens een agressief feit met justitie in aanraking. Wel kwam hij kort voorafgaand aan het ten laste gelegde tot ernstig suïcidaal gedrag. Dit kunnen de deskundigen niet los zien van de geconstateerde psychopathologie, in die zin dat het hem ontbreekt aan adequate oplossingsvaardigheden en hij kampt met een fors verstoorde emotieregulatie. Deze suïcidepoging wijst eveneens op het verlies van oplossingsvaardigheden en daarnaast verlies van grip op emoties en impulscontrole. Het gebruikte geweld ten tijde van het ten laste gelegde wordt ook gezien als in belangrijke mate voortvloeiend uit de geconstateerde psychopathologie. De psychopathologie van verdachte is van duurzame aard en is niet snel te behandelen. Daarnaast ontbreekt het verdachte aan ziektebesef en -inzicht, waardoor hij niet geneigd is de bij dit ziektebeeld passende hulp te accepteren en snel ontregelt.
Onderliggend is bij betrokkene sprake van boosheid, terwijl zijn emotieregulatie zeer beperkt is. Binnen voor betrokkene betekenisvolle relaties maar ook binnen hulpverleningscontacten kan het risico op ernstig agressief handelen op korte termijn ontstaan en tot uiting komen. In verband met de geconstateerde stoornis wordt door deskundigen dus een risico op ernstig agressief handelen gezien.
Door gebrek aan ziekte-inzicht mist betrokkene het vermogen om zich vrijwillig te committeren aan een behandelcontext en behandeling, noodzakelijk voor de bij hem geconstateerde problematiek. Dit maakt dat een voorwaardelijk kader niet haalbaar wordt geacht. Behandeling binnen het kader van een nieuwe zorgmachtiging wordt niet opportuun geacht, vanwege de vereiste duur van de behandeling en de omstandigheid dat het benodigde beveiligingsniveau daartoe onvoldoende is. De deskundigen achten een behandeling, gericht op tegemoetkoming aan de voortschrijdende beperkingen en op trajectdiagnostiek (het verdere verloop van de geconstateerde stoornis), slechts mogelijk binnen een hoog beveiligde context. Om die reden wordt geadviseerd betrokkene
de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverplegingop te leggen.
De rechtbank neemt het advies van de PBC-rapporteurs over. Na de eerder door verdachte getoonde veerkracht waarbij hij na zijn komst uit Afghanistan in Nederland een mooi bestaan opbouwde, was de afgelopen jaren als gevolg van de geconstateerde psychopathologie sprake van een neerwaartse spiraal. Verdachte heeft een uitgebreide en voortschrijdende neurocognitieve stoornis, terwijl het hem ontbreekt aan ziektebesef of ziekte-inzicht. De rechtbank acht mede gezien de aard en ernst van de bewezen geachte feiten het risico op ernstig agressief handelen – ook op korte termijn – aanzienlijk. Gezien de noodzaak om de samenleving tegen verdachte te beveiligen en om herhaling te voorkomen, kan niet met de voornoemde gevangenisstraf worden volstaan en acht de rechtbank daarnaast oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (TBS) noodzakelijk.
Vanwege het genoemde gebrek aan ziekte-inzicht is samenwerking met verdachte in een behandeling niet mogelijk. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat een maatregel TBS met voorwaarden niet aan de orde is. Een dergelijk minder beveiligd kader acht de rechtbank ontoereikend voor verdachte en ontoereikend ter bescherming van de maatschappij. Dit betekent ook dat de rechtbank geen aanleiding ziet om de reclassering een maatregelenrapport op te laten maken. De rechtbank zal dit verzoek van de verdediging afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat onder feit 1 sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zoals bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, nu het in dit geval gaat om een poging doodslag. Dit betekent dat de duur van de TBS met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren.

9.Ten aanzien van het beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
G6076837 (mes, 2 delen, afgebroken, lemmet 20cm, heft 12 cm)
Verbeurdverklaring
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1
De benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Standpunten
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een bedrag van € 26.404,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 120,- daggeld verblijf ziekenhuis, € 1155,- eigen bijdrage zorgkosten over meerdere jaren, € 25.000,- gederfd inkomen en € 129,- in verband met beschadigde kleding. Verder vordert zij € 25.000,- aan vergoeding van immateriële schade. Dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
Door de raadsman van verdachte is geen verweer gevoerd ten aanzien van de posten ‘daggeld ziekenhuis’ en ‘kleding’. De posten ‘eigen bijdrage zorgkosten’ en ‘gederfde inkomsten’ zijn integraal bestreden. Bij de post immateriële schade is de hoogte van de vordering bestreden.
De officier van justitie vindt dat alle posten voldoende zijn onderbouwd en in zijn geheel kunnen worden toegewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de niet bestreden posten integraal toewijzen.
Eigen bijdrage zorgverzekering
De vordering ten aanzien van de post eigen bijdrage zorgkosten zal integraal niet ontvankelijk worden verklaard nu deze post gemotiveerd is bestreden en de benadeelde partij deze post vrij eenvoudig had kunnen onderbouwen door het overzicht dat de zorgverzekeraar verstrekt ten aanzien van de jaarlijkse eigen bijdrage in te brengen. Door dit niet te doen, kan, zoals door de raadsman van verdachte is betoogd, niet worden uitgesloten dat de maximale eigen bijdrage (deels) het gevolg is van andere oorzaken.
Gederfde winst
De rechtbank vindt aannemelijk dat als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit sprake is geweest van inkomstenderving. De rechtbank is echter met de raadsman van verdachte van oordeel dat deze post, in ieder geval qua hoogte, onvoldoende is onderbouwd. Zo is onduidelijk hoeveel dagen de benadeelde partij heeft verzuimd, wat daar de oorzaak van was en of er (deels) andere oorzaken zijn aan te wijzen als oorzaak van de lagere omzet. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft subsidiair verzocht een bedrag toe te wijzen op basis van de schattingsbevoegdheid die de rechtbank toekomt. De rechtbank zal daartoe overgaan en kiezen voor een voorzichtige schatting, nu het op de weg van de benadeelde partij lag om meer inzicht te geven in deze schadepost. De rechtbank wijst schattenderwijs een bedrag aan inkomstenderving toe van € 10.000,- en verklaart de vordering voor het overige niet ontvankelijk.
Immateriële schade
De raadsman van verdachte heeft niet bestreden dat sprake is van immateriële schade. Wel wordt de hoogte daarvan bestreden. Volgens de raadsman zijn de door de raadsvrouw van de benadeelde partij aangehaalde voorbeelden uit de smartengeldgids op basis van de ernst van de gevolgen niet goed te vergelijken met de onderhavige zaak. De rechtbank gaat deels mee met dit verweer. Dit geldt echter niet voor de zaak ECLI:NL:RBOBR:2018:4341. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak goed te vergelijken is met de onderhavige zaak. In die zaak was sprake van een toegewezen bedrag van € 15.000,- dat na indexatie komt op een bedrag van € 18.313,-. De rechtbank stelt vast dat aangeefster in de onderhavige zaak naast de opgelopen verwondingen als moeder heeft moeten aanzien hoe haar dochter met een mes werd bedreigd en dat haar driejarige dochter als gevolg van deze ingrijpende gebeurtenis psychische klachten heeft ondervonden. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is verder aangevoerd dat sprake is van een stijgende trend in de hoogte van toegewezen immateriële schadevergoedingen. De rechtbank onderkent die licht toenemende trend. Al met al zal de rechtbank het bedrag aan smartengeld afronden op € 20.000,- en voor het overige afwijzen.
Samenvattend zal de rechtbank een bedrag van € 10.249,- aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,00 aan vergoeding van immateriële schade toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
10.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Standpunten
De vordering van [benadeelde partij 2] , het driejarige dochtertje van [benadeelde partij 1] , ziet op immateriële schade, te weten een bedrag van € 2.500,- smartengeld en € 25.000,- schokschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Door de raadsman van verdachte is de hoogte van het smartengeld bestreden. De post schokschade is integraal bestreden omdat een officiële diagnose voor de aanwezigheid van geestelijk letsel ontbreekt nu in de door de raadsvrouw van de benadeelde partij overgelegde rapportage van Medisch Orthopedagogisch Centrum ‘Het Kabouterhuis’ staat vermeld dat geen sprake is van een officiële diagnose PTSS.
De officier van justitie vindt dat beide posten voldoende zijn onderbouwd en integraal kunnen worden toegewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Schockschade
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman van verdachte niet. Voor vergoeding van schokschade is op grond van art. 6:106, eerste lid onder b, van het Burgerlijk Wetboek vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn wanneer sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hiermee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. De vaststelling door de rechter dat daarvan sprake is,
kanop informatie van een deskundige worden. [16] Als de rechter op grond van een rapportage van een deskundige tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, kan hij tot toewijzing van schadevergoeding overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. [17] De ingebrachte rapportage van EMDR therapeut/gz-psycholoog K. Schulting betreft naar het oordeel van de rechtbank een voldoende onderbouwing van het geestelijk letsel bij benadeelde partij [benadeelde partij 2] . De rechtbank stelt voorop dat de impact van wat deze driejarige heeft gezien onmiskenbaar zeer groot zal zijn geweest. Kijkend naar de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen, wijst de rechtbank in deze zaak een bedrag van € 20.000,- aan schokschade toe. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan smartengeld ad € 2.500,- integraal toewijzen. Deze vordering is voldoende onderbouwd. Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat kinderen die ooggetuige zijn van heftige feiten daar in de regel lang (mogelijk zelfs de rest van hun leven) veel geestelijke schade van kunnen ondervinden. Beide schadeposten zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Dit betekent dat de rechtbank een bedrag van € 20.000- aan schokschade toewijst en een bedrag van € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van de toe te wijzen bedragen ten behoeve van genoemde benadeelde partijen, eveneens met wettelijke rente. De vergoeding van eventuele proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
In de duur van de opgelegde gevangenisstraf en het daaropvolgende traject van de terbeschikkingstelling, ziet de rechtbank ten aanzien van beide vorderingen aanleiding de duur van de gijzeling te matigen tot één dag.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 38d, 38e, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Wijst afhet verzoek van de raadsman tot het verrichten van nieuw persoonlijkheidsonderzoek door een psycholoog en psychiater.
Wijst afhet verzoek van de raadsman om nieuw onderzoek door een neuro(psycho)loog.
Wijst afhet verzoek van de raadsman om psycholoog Ten Post alsnog te horen.
Wijst afhet verzoek van de raadsman om door de reclassering een maatregelenrapport op te laten maken.
Verklaarthet onder feit 2 ten laste gelegde
niet bewezenen spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezendat verdachte het onder de feiten 1 primair en 3 ten laste gelegd, heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezenwat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling
Verklaarthet bewezene
strafbaar.
Verklaartverdachte,
[verdachte], daarvoor
strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) jaren.
Beveeltdat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelastdat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart verbeurd:
G6076837 (mes, 2 delen, afgebroken, lemmet 20cm, heft 12 cm).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toetot een bedrag van € 10.249,- (tienduizend tweehonderd negenenveertig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 6 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering tot materiële schadevergoeding is.
Wijst het resterende deel van de vordering tot immateriële schadevergoeding af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat€ 30.249 (dertigduizend tweehonderd negenenveertig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 juli 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor
de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toetot een bedrag van € 22.500,- (tweeëntwintigduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 juli 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst het resterende deel van de vordering tot vergoeding van schokschade af.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat€ 22.500,- (tweeëntwintigduizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 juli 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor
de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. R. van de Water en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hiernavolgende voetnoten steeds verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 4-6.
3.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 130.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 7.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 8-9.
6.Letselrapportage forensische geneeskunde GGD Amsterdam, d.d. 7 december 2021, p. 281-290.
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 45-54.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33-42.
9.De ter terechtzitting van 17 februari 2023 afgelegde verklaring van verdachte en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 245
10.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 februari 2023.
11.Zie Pieter Baan Centrum rapportage d.d. 21 juni 2022, p. 59 e.v.
12.Volgens de onafhankelijke website Hersenletsel-uitleg is decorumverlies ontremd en/of ongepast gedrag dat bij dementie kan voorkomen.
13.Op 29 november 2022 werd door de rechter-commissaris een verzoek tot het benoemen van een andere klinisch neuropsycholoog dan Hack afgewezen.
14.HR 15-11-2022, ECLI:NL:HR:2022:1625, m.nt. N. Jörg
15.Volgens de onafhankelijke website Hersenletsel-uitleg is persevereren het steeds doorgaan met of herhalen van handelingen of emoties ondanks dat de situatie verandert. Het komt het meest voor bij fronto-temporale dementie.
16.Vgl. HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241 en HR 27 september 2016, ECLI:NL:NR:2016:2201.
17.Vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958.