ECLI:NL:RBAMS:2022:959

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
13/752188-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot brandstichting in Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 15 november 2019. De opgeëiste persoon, geboren in 1978 in Roemenië, is beschuldigd van opzettelijke brandstichting. Tijdens de openbare zitting op 16 februari 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door een advocaat en een tolk. De rechtbank constateerde dat de beslistermijn van 90 dagen voor de overlevering was verstreken, wat leidde tot de conclusie dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, voldoet aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De officier van justitie stelde dat het feit, ongeacht of het om opzettelijke of onopzettelijke brandstichting gaat, in Nederland ook strafbaar is. De rechtbank oordeelde dat er geen beletsel was voor de overlevering, ondanks de argumenten van de verdediging over de detentieomstandigheden in Roemenië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden in Roemenië geen reëel gevaar voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon met zich meebrengen, op basis van de garanties die door de Roemeense autoriteiten zijn verstrekt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752188-20
RK nummer: 21/84
Datum uitspraak: 2 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 januari 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 november 2019 door
the Babadag Court(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door mr. P.D. Popescu die waarneemt voor zijn advocaat, mr. A. Petrescu, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
criminal sentence no. 108/07.05.2019 of Babadag Court, maintained and final on 06.11.2019 by the criminal decision no. 957/P/06.11.2019 of Constanţa Court of Appeal by rejection as unfounded of the appeal submitted by the defendant (case file no. 1582/179/2018).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid en de opgeëiste persoon heeft ter zitting aangegeven dat hij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep ter zitting aanwezig was.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De advocaat heeft aangevoerd dat het feit niet dubbel strafbaar omdat onduidelijk is of sprake is geweest van opzettelijke brandstichting in Roemenië. Ten onrechte is in het EAB het lijstfeit brandstichting niet aangekruist.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de vertaling “
set fire” niet blijkt of het al dan niet om onopzettelijke brandstichting gaat. Het is echter de vraag of het relevant is nu de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft aangegeven dat het brandstichting betreft en duidelijk is waar de overlevering op ziet. Subsidiair kan de rechtbank afzien van het toepassen van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW. Het feit is in Roemenië gepleegd door een Roemeen en het slachtoffer is ook een Roemeense. Het ligt dan voor de hand om de zaak in Roemenië af te wikkelen, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. Het feit is dubbel strafbaar ongeacht of het om opzettelijke brandstichting gaat (artikel 157 Wetboek van Strafrecht) dan wel om een schuldvariant gaat (artikel 158 Wetboek van Strafrecht). De rechtbank ziet evenwel aanleiding om, gelet op de feitsomschrijving in het EAB, uit te gaan van opzettelijke brandstichting, gelet op de woorden “
set fire”.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

5.1
Standpunt van de advocaat
De overlevering dient te worden geweigerd vanwege de detentieomstandigheden in Roemenië. De individuele detentiegarantie is niet betrouwbaar omdat uit de website van de Roemeense overheid blijkt dat in de gevangenis van Tulcea sprake is van overbevolking en dat deze gevangenis niet is gerenoveerd. In de uitspraak van 11 september 2018 van deze rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2018:6969) is de overlevering geweigerd omdat de opgeëiste persoon in de Tulcea gevangenis zou worden geplaatst in het semi-open regime en daar maar 2 m² personal space tot zijn beschikking zou hebben. Door de individuele garantie neemt de opgeëiste persoon ruimte in ten koste van de andere gedetineerden aldaar.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De individuele detentiegarantie inhoudend dat de opgeëiste persoon 3 m² persoonlijke ruimte zal hebben, neemt het algemene gevaar weg. De detentieomstandigheden vormen dus geen beletsel voor de overlevering.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat uit de algemene detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling voortvloeit voor personen die in een Roemeense penitentiaire instelling worden gedetineerd, met name vanwege de overbevolking in de penitentiaire instellingen. [1] De verwijzing van de advocaat naar de website van de Roemeense overheid waaruit blijkt dat er nog steeds sprake is van overbevolking onderstreept dit algemene gevaar, maar dit raakt niet de individuele detentiegarantie zoals hieronder beschreven.
In deze zaak heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit een brief verstrekt van
the commissioner of Penitentiary police Dr. [persoon] , General director of the National Administration of Penitentiariesvan 19 januari 2022. In deze brief is onder meer het volgende meegedeeld:
If the person deprived of liberty is surrendered to the Romanian authorities, …he will be initially detained in the Rahova Penitentiary of Bucharest in order to carry out the quarantine period for a period of 21 days in a room which will ensure a minimum space of 3 square meters.
…Considering the period of his punishment, the convict will most likely execute his custodial sentence initially in the semi-open regime. Also considering his domicile, most likely, at the beginning, he will execute the punishment in the Tulcea Penitentiary.
…We mention that, according to the computerized application PHMSWEB, on 22.06.2021, Tulcea Penitentiary registered a number of 517 persons deprived of liberty classified in semi-open regime, having at their disposal a number of 575 places destined for this category, related to an individual minimum space of 3 m2.
(…)
Considering the perspective of the implementation of the measures included in the- ''Action plan for the period 2020 - 2025, elaborated in order to execute the pilot-judgment Rezmives and others against Romania, as well as the judgments pronounced in the group of cases Bragadireanu against Romania ". as well as the number of detainees currently detained by the National Administration of Penitentiaries, following the criminal policies adopted by the Romanian state, the National Administration of Penitentiaries guarantees the provision of an individual minimum space of 3 sqm during the execution of the sentence, including the related bed and furniture, without including also the space destined for the sanitary group.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in deze garantie. Gelet op deze garantie is de rechtbank van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. De detentieomstandigheden vormen dan ook geen beletsel voor het toestaan van de overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 157 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Babadag Court(Roemenië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629 en rechtbank Amsterdam, 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463.