6.3.Hetgeen hiervoor ten aanzien van de last onder dwangsom is opgemerkt, geldt ook ten aanzien van eiseres III voor zover zij al belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De rechtbank begrijpt eiseres III zo dat al haar betrokkenheid bij de woning is opgehouden te bestaan, zodat enig oordeel over de gebruiksmogelijkheden van de woning geen feitelijke betekenis meer heeft voor haar. Dit betekent dat zij niet alleen geen belang heeft ten aanzien van de last onder dwangsom, zoals zij zelf betoogt, maar evenmin bij de boete.
7. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres II tegen de aan haar opgelegde last onder dwangsom niet-ontvankelijk. De rechtbank verklaart daarnaast de beide beroepen van eiseres III niet-ontvankelijk.
8. Waar de rechtbank hierna spreekt over ‘eisers’, doelt zij slechts op eisers I, II en IV.
Is de Huisvestingsverordening verbindend?
9. Eisers betogen dat de Huisvestingsverordening onverbindend is, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis. De huidige rechtspraak van de Afdeling is een onjuiste uitleg hiervan. De gemeente gebruikt ten onrechte het vergunningenstelsel om leefbaarheidsproblematiek te reguleren. Verweerder heeft verder nagelaten om te motiveren waarom de schaarsteproblematiek ook specifiek voor dit soort bedrijfsmatig gebruikte woningen geldt. De gemeenteraad heeft daarom niet zonder meer dit soort woningen kunnen scharen onder de vergunningplicht.
10. De rechtbank overweegt dat volgens de toelichting op artikel 3.1.1 van de Huisvestingsverordening de aanwijzing van de woonruimtevoorraad noodzakelijk is omdat sturing door middel van voorraadbeleid gewenst is. Een uitgebreide onderbouwing van de noodzaak is te vinden in het rapport ‘Schaarstepatronen in de woningvoorraad van de stadsregio Amsterdam’ d.d. 10 november 2014 en het ‘Eindverslag onderbouwing schaarste ten behoeve van de huisvestingsvergunning van de Stadsregio Amsterdam’ van 31 oktober 2014. De conclusie uit het rapport en het eindverslag is dat de gehele woonruimtevoorraad, zowel koop- als huurwoningen, in de stadsregio Amsterdam schaars is en dat geheel Amsterdam als een schaarstegebied kan worden aangemerkt. De schaarste aan woonruimte blijkt zowel uit de wachttijden voor gereguleerde huurwoningen als uit de moeilijke (financiële) bereikbaarheid van woningen in de geliberaliseerde huursector of koopwoningen. Sterke bevolkingsontwikkeling (sinds 2008 met ruim 10.000 personen per jaar) en achterblijvende toename van woningen leidt tot toenemende schaarste van passende woningen. Er is sprake van schaarste zowel binnen als buiten de ring van Amsterdam binnen alle segmenten. De gemiddelde woningbezetting groeit weer sinds 2012 met de daarbij ongewenste neveneffecten voor de leefbaarheid. Er is een sterke verhuisbehoefte die niet gehonoreerd kan worden. De vraag naar betaalbare huurwoningen overtreft in grote mate het aanbod hetgeen resulteert in lange wachtlijsten (inschrijfduur gemiddeld acht jaar). Het aantal personen dat is aangewezen op woningen in de vrije sector is hoger en groeit sterker dan het aantal woningen dat voor deze groep beschikbaar is, hetgeen resulteert in hoge huurprijzen, waardoor deze woningen ook voor de middengroepen vaak niet meer bereikbaar zijn. Hetzelfde geldt voor koopwoningen. Dit heeft mede tot gevolg dat de doorstroming laag is en de woningen die geschikt zijn voor primair de lagere inkomens ook bezet worden door huishoudens die een middensegment huur- of koopwoning zouden kunnen bewonen. In de toelichting op de Huisvestingsverordening staat daarnaast dat sturing op woonruimtevoorraad niet alleen gaat om behoud en samenstelling met het oog op schaarste, maar ook om de leefbaarheid. Leefbaarheidsproblemen kunnen zich in elk segment van de woonruimtevoorraad voordoen. Om de sociale cohesie te waarborgen moet binnen de woonfunctie een duidelijk aandeel zijn van ‘wonen' in de zin zoals die in de jurisprudentie voor de Huisvestingswet geldt. Aanvullend kan de leefbaarheid in het geding zijn als een aanzienlijk deel van de woonruimtevoorraad op een zodanige manier gebruikt of bewoond wordt dat dit een onevenredig grote druk op de woonomgeving betekent. Voorbeelden hiervan (dus niet uitputtend) zijn een overmatig groot aandeel van studentenwoningen, veel kamergewijze verhuur of een groot aandeel van tijdelijke verhuur, aldus de toelichting op de Huisvestingsverordening.
11. De rechtbank is tegen deze achtergrond van oordeel dat artikel 3.1.1 van de Hvv niet onverbindend is. Eisers hebben geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aangedragen ten aanzien van de aangehaalde onderzoeken. De Afdeling heeft zich herhaaldelijk uitgelaten over het gegeven dat de aangehaalde onderzoeken de aanwijzing in artikel 3.1.1 van de Hvv kunnen dragenen de rechtbank sluit zich hierbij aan ten aanzien van bedrijfsmatig gebruikte woningen. De rechtbank acht ook het betrekken van de leefbaarheid niet ontoelaatbaar. Zij verwijst de rechtbank in dit verband naar de wetsgeschiedenis bij artikel 21 van de Hvw en de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2018.
Behoort de woning tot de woningvoorraad?
12. Eisers betogen dat de woning niet behoort tot de woningvoorraad. Het is namelijk een afhankelijke woning, die bedoeld is om gebruikt te worden in het kader van de bedrijfsvoering van het [bedrijf] . Planologisch is ‘wonen’ hier bovendien niet toegestaan.
13. De rechtbank overweegt dat onttrekking in de zin van de Hvw slechts kan plaatsvinden, indien het desbetreffende gebouw op enig moment is bestemd voor permanente bewoning. Of dat het geval is moet worden beoordeeld aan de hand van objectieve maatstaven, waarbij noch het feitelijk gebruik noch de registratie van bewoning in de Brp doorslaggevend zijn.
14. De rechtbank is van oordeel dat de woning behoort tot de woningvoorraad. Dat de woning in de (hoofd)huurovereenkomsten tussen partijen als afhankelijke woning in de zin van artikel 7:290 lid 3 BW is aangemerkt, staat hieraan gelet op het voorgaande niet in de weg. De rechtbank neemt in overweging dat de gronden zijn bestemd als ‘gemengd-1.3’ in het bestemmingsplan ‘Zuidelijke binnenstad’ en in de BAG het adres de bestemming ‘wonen’ heeft. Niet in geschil is dat de woning alle voorzieningen heeft om te fungeren als zelfstandige woonruimte. Eisers hebben naar voren gebracht dat de woning door geluidsoverlast vanwege het wegverkeerslawaai en de horecaexploitatie niet geschikt/beschikbaar is voor duurzame bewoning, maar hebben dit niet met stukken onderbouwd. Verder blijkt uit een overzicht uit de Brp dat tussen 1994 en 2014 zes mensen ingeschreven hebben gestaan op het adres. Een aantal van deze mensen heeft meerdere jaren onafgebroken ingeschreven gestaan op het adres. Aannemelijk is dat zij hier woonden. De rechtbank neemt derhalve aan dat de woning op enig moment is bestemd voor permanente bewoning. Het feit dat sinds de bestreden besluiten personeel van eiseres ingeschreven staat en woont op het adres onderstreept dit. De bestemmingsplanregels vormen geen contra-indicatie, nu deze niet permanente bewoning op het adres beletten. Het gebruik na de genoemde periode doet hier verder niet aan af, nu de rechtbank al heeft vastgesteld dat op enig moment de woning bestemd is voor permanente bewoning.
Is sprake van een overtreding van de Huisvestingswet?
15. Eisers stellen dat geen sprake is van een overtreding van artikel 21 van de Hvw. De toeristische verhuur is niet aangetoond. Het bewijs schiet tekort. Het kortstondig ontvangen van gasten door eiseres I kan subsidiair niet aangemerkt worden als onttrekking, omdat de functie niet wijzigt. Dit gebeurde immers steeds om niet.
16. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat alleen al uit het eenmalige gebruik van een woning door toeristen volgt dat de woning op dat moment niet beschikbaar is voor permanente bewoning en dat deze dus aan de woonruimtevoorraad is onttrokken.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht een overtreding van artikel 21 van de Hvw heeft vastgesteld. De rechtbank acht namelijk aannemelijk dat de woning minstens viermaal verhuurd is aan toeristen tussen 1 juli 2017, de datum waarop host ‘ [naam 3] ’ lid is geworden van Airbnb, en 15 januari 2019. Hierbij wegen de schermafbeeldingen van de Airbnb-advertentie van de woning, met daarbij vier recensies, zwaar. De foto’s behorend bij de advertentie komen qua inrichting van de kamer overeen met de foto’s in het beeldverslag van 15 januari 2019. Verder slaat de rechtbank acht op het feit dat bovenbuurvrouw [naam 4] op 15 januari 2019 heeft verklaard dat er regelmatig wisselende mensen gebruik maken van de woning, de toezichthouders een gelabelde huisdeursleutel in het trappenhuis hebben aangetroffen en dat niet in geschil is dat er destijds geen personen permanent woonden. De enkele stelling van eisers dat, ondanks de foto’s, de advertentie (met bijbehorende recensies) behoort bij een andere woning, beschouwt de rechtbank als onwaarschijnlijk, onder meer omdat de recensies verwijzen naar een onderliggend [bedrijf] en een bakker aan de overkant. Dit komt overeen met de situatie ter plaatse van de woning. De stelling van eisers dat de woning wisselend gebruikt werd door personeel en muzikanten, wat daar ook van moge zijn, sluit verder niet uit dat de woning óók gebruikt is voor toeristische verhuur.
Zijn eisers aan te merken als overtreders?