ECLI:NL:RBAMS:2022:8801

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
13/752126-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Bulgaarse opgeëiste persoon in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 december 2022 uitspraak gedaan over de overlevering van een Bulgaarse opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door het Sofia City Prosecutor’s Office en betreft een vrijheidsstraf van vijf jaar, waarvan nog twee jaar, twee maanden en dertien dagen resteerden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en beoordeeld of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan, waaronder de toetsing van de detentieomstandigheden in Bulgarije.

Tijdens de zittingen op 5 oktober, 13 oktober en 15 december 2022 is de zaak behandeld. De rechtbank heeft vragen gesteld over de detentieomstandigheden in Bulgarije, met name in het licht van eerdere rapporten van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in Nederland is ingeschreven en niet heeft aangetoond dat zij gedurende vijf jaren onafgebroken in Nederland heeft verbleven, waardoor zij niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander.

De rechtbank concludeert dat de gegeven garanties over de detentieomstandigheden in Bulgarije afdoende zijn en dat er geen reden is om aan te nemen dat de opgeëiste persoon daar onmenselijk of vernederend behandeld zal worden. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752126-16
RK nummer: 22/3837
Datum uitspraak: 29 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 augustus 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 2 december 2016 door
the Sofia City Prosecutor’s Office(Bulgarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] (Bulgarije),
wonende aan de [adres],
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting van 5 oktober 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. L.M. van den Dungen, advocaat te Venlo, is wel verschenen. Zij heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het overleveringsverzoek, zodat de opgeëiste persoon bij de behandeling aanwezig kan zijn. De door de opgeëiste persoon getekende afstandsverklaring betreft een misverstand.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst, omdat zij niet heeft kunnen uitsluiten dat de opgeëiste persoon aanwezig had willen zijn bij de behandeling en zodat de verstrekte detentiegarantie kan worden vertaald.
Zitting van 13 oktober 2022
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 13 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsvrouw en een tolk in de Bulgaarse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak van 27 oktober 2022
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 27 oktober 2022 het onderzoek heropend en vervolgens geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere vragen betreffende de detentieomstandigheden voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit [1] .
De rechtbank heeft op grond van artikel 22, vierde lid, OLW de beslistermijn met 60 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting van 15 december 2022
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de openbare zitting van 15 december 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van haar recht om bij de behandeling van de vordering aanwezig te zijn en is vertegenwoordigd door haar raadsvrouw.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Sentence .No!! 335 since 07 November 2013 Judicial Penal Process (JPP) .Nr. 762/2013 of the Sofia City's Court, Penal Department, 1st Division.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens informatie van het EAB nog 2 jaar, 2 maanden en 13 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon weliswaar niet als ingezetene in de Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven, maar dat zij sinds 2015 in Nederland verblijft. Zij heeft hier ook vanaf dat moment gewerkt. De raadsvrouw heeft detacheringsovereenkomsten en salarisspecificaties over de jaren 2021 en 2022 overlegd ter onderbouwing.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat volgens haar niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad gedurende vijf jaren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de opgeëiste persoon niet in Nederland is ingeschreven en ook anderszins niet heeft aangetoond dat zij gedurende een periode van vijf jaren onafgebroken in Nederland heeft verbleven. Dat betekent dat aan de eerste voorwaarde niet is voldaan en de opgeëiste persoon dus niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander.

6.Artikel 11; detentieomstandigheden

De rechtbank heeft op grond van het
Public statementvan het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. [2] Bij uitspraak van 11 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1097) heeft de rechtbank geoordeeld dat het CPT-rapport van 4 mei 2018, naar aanleiding van bezoeken tussen 25 september 2017 en 6 oktober 2017, niet tot een ander oordeel leidt.
In haar tussenuitspraak van 27 oktober 2022 [3] heeft de rechtbank, mede in het licht van het nieuwe CPT-rapport van 18 oktober 2022, vragen geformuleerd over de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon na overlevering in de detentie-instelling in Sliven zal worden gedetineerd, in het bijzonder met het oog op haar gezondheidstoestand.
Bij schrijven van 11 november 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit deze vragen beantwoord. Hierin valt het volgende te lezen.
De woonruimtes in Sliven zijn groter dan 12m2, elke gedetineerde beschikt over 4m2, sanitair niet inbegrepen. Elke woonruimte beschikt over een afzonderlijke sanitaire voorziening met constant lopend water.
Het medische centrum bij de gevangenis van Sliven biedt spoedeisende en dentale hulp, primaire medische hulp, gespecialiseerde ambulante zorg, profylactische, revalidatie en hygiëne-anti-epidemiologisch hulp en medische beoordeling van de gezondheidstoestand van de gedetineerden.
In het centrum werken een huisarts, een specialist in verloskunde en gynaecologie, een psychiater, een tandarts en in totaal 3 verpleegkundigen. Het centrum is gerenoveerd en beschikt over moderne apparatuur.
De specialist in verloskunde en gynaecologie volgt de gynaecologische status van alle gedetineerde vrouwen op en maakt een diagnose, voert profylactische onderzoeken uit en stelt indien nodig een therapie voor. Indien nodig worden de vrouwelijke patiënten door de opvolgende gynaecoloog doorverwezen naar een gynaecoloog-oncoloog in de Militaire Medische Academie te Sliven.
Als er geen therapeutische mogelijkheden meer zijn, wordt de betrokkene doorverwezen naar het gespecialiseerde ziekenhuis voor de behandeling van gedetineerden bij de gevangenis van Sofia. Dat ziekenhuis heeft een vrouwelijke afdeling. Indien de medische specialisten dit nodig achten, kan de gedetineerde [opgeëiste persoon] voor een raadpleging in gespecialiseerde oncologische instellingen worden gevoerd.
Indien uit de uitgevoerde onderzoeken dit noodzakelijk is gebleken, kan de betrokkene door een medische adviescommissie worden doorverwezen voor het opstellen van medische documenten (een verslag ten behoeve van de Nationale ziekteverzekeringskas) of voor een permanente ondersteunende therapie na een primaire behandeling. De screening van dergelijke patiënten vindt plaats in een multifunctioneel oncologisch centrum op het vaste adres van de patiënt. De begeleiding van de gedetineerde geschiedt na medische onderzoeken van de gevangenis die door de gevangenis op voorhand worden afgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de beantwoording van de vragen niet afdoende is. Deze informatie spreekt eerdere informatie (over de beschikbare sanitaire voorzieningen) tegen. De raadsvrouw heeft in dit verband ook gewezen op de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon en haar zorgen geuit over de medische zorg die aan de opgeëiste persoon kan worden geboden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit afdoende zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gegeven garanties – zoals te lezen in de brief van 11 november 2022 – afdoende zijn. Daarin is immers te lezen dat de opgeëiste persoon zal beschikken over 4m2 persoonlijke ruimte en een (gedeelde) afzonderlijke sanitaire voorziening. Daarnaast is ook de eventueel vereiste medische zorg voor de opgeëiste persoon beschikbaar. Gelet op het stelsel van wederzijds vertrouwen ziet de rechtbank geen ruimte voor twijfel aan de juistheid van deze garantie. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er daarom geen gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon in de uitvaardigende lidstaat zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling tijdens haar detentie. De detentieomstandigheden staan dan ook niet in de weg aan de overlevering.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon] aan
the Sofia City Prosecutor’s Office(Bulgarije) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie het arrest Aranyosi en Căldăraru, HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90, en o.a. Rechtbank Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.