ECLI:NL:RBAMS:2022:8353

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3460
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijzondere bijstand voor verhuiskosten en inrichtingskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Aalsmeer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van verhuizing en inrichtingskosten, welke door verweerder zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht is, omdat de verhuizing voorzienbaar was en eiser had kunnen reserveren of lenen voor de verhuiskosten. Daarnaast had eiser de aanvraag voor inrichtingskosten bij de gemeente waar hij naartoe verhuist moeten indienen. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. Eiser had zijn woning ook kunnen inrichten na de verhuizing. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3460

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Aalsmeer, eiser

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. D. Ahmed).

Procesverloop

Met afzonderlijke besluiten van 15 november 2021 heeft verweerder de aanvragen voor bijzondere bijstand voor de kosten van verhuizing (het primaire besluit I) en inrichting (het primaire besluit II) afgewezen.
Met een besluit van 7 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 1 november 2022 op een zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is met zijn gezin verhuisd van een tweekamerwoning in Amsterdam naar een grotere woning in de gemeente Aalsmeer. Om dit te kunnen financieren heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de verhuiskosten en de kosten van een nieuwe vloer en het verven van de muren (inrichtingskosten).
2. Met het primaire besluit I is de aanvraag bijzondere bijstand voor verhuiskosten afgewezen, omdat eiser een lening had kunnen vragen bij de Gemeentelijke Kredietbank. Er is dus een voorliggende voorziening waar eiser gebruik van kan maken. Daarnaast had eiser hiervoor kunnen sparen. Met het primaire besluit II is de aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten afgewezen, omdat eiser deze aanvraag moet indienen bij de gemeente waar hij naartoe verhuist.
3. In het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft zijn eerdere standpunten gehandhaafd. Verder is volgens verweerder niet gebleken van een bijzondere situatie die individuele afstemming rechtvaardigt.
Standpunt eiser
4. Eiser voert met betrekking tot de inrichtingskosten aan dat hij pas kan verhuizen als de muren en de vloer in orde zijn. Aangezien eiser niet eerder kan verhuizen, staat hij nog niet ingeschreven in de nieuwe gemeente en kan hij dus ook nog geen bijzondere bijstand aanvragen. Over de verhuiskosten voert eiser aan dat hij daarvoor niet had kunnen reserveren. Eiser is ten slotte van mening dat op grond van afstemming bijzondere bijstand had moeten worden verleend voor zowel de kosten van de verhuizing als van de inrichting.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) heeft een gezin recht op bijzondere bijstand voor zover het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de Pw niet van toepassing zijn.
6. In artikel 18, eerste lid van de Pw is bepaald dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de aanvragen van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van de verhuizing en inrichting terecht heeft afgewezen.
De kosten van de verhuizing
8. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] (de CRvB) volgt dat voor het recht op bijzondere bijstand eerst moet worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser sinds 2004 met een gezin van (uiteindelijk) zes personen in een tweekamerwoning woonde. Van september 2018 tot en met september 2021 heeft eiser € 70,82 per maand aan saneringskrediet moeten aflossen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het standpunt kunnen innemen dat de kosten van de verhuizing voorzienbaar waren en dat eiser voor deze kosten had kunnen lenen of hiervoor kon reserveren. Eiser woonde al voor een langere tijd met zes personen in een tweekamerwoning, waardoor een verhuizing naar een grotere woning voorzienbaar was. Eiser had hiervoor dus al langer kunnen reserveren. Ook had eiser - indien reserveren niet mogelijk was - na de aflossing op het saneringskrediet in 2021 een nieuwe lening kunnen aanvragen. Op de zitting is bevestigd dat eiser uiteindelijk ook een nieuwe lening heeft gekregen waarmee hij de verhuiskosten heeft betaald. Er was dus sprake van een voorliggende voorziening in de vorm van een lening. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser nog verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 19 april 2022 [2] waaruit zou moeten blijken dat in tegenstelling tot de vaste rechtspraak moet worden gekeken naar de feitelijke situatie en of daarin de mogelijkheid bestaat om te reserveren. Deze uitspraak maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, aangezien eiser ook nog had kunnen lenen voor de verhuiskosten.
Kosten voor de inrichting
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het beleid kunnen volgen waarin is opgenomen dat een aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten in de nieuwe gemeente ingediend moet worden. Verweerder dient overeenkomstig deze beleidsregel te handelen tenzij dat voor eiser gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Dat eiser voorafgaande aan zijn verhuizing de woning al wilde inrichten kan niet als een bijzondere omstandigheid worden gezien op grond waarvan verweerder van de beleidsregel had moeten afwijken. Eiser had zijn woning immers ook kunnen inrichten nadat hij was verhuisd.
Afstemming
12. Uit vaste rechtspraak [3] volgt dat voor een individuele afstemming met toepassing van artikel 18 van de Pw in de vorm van een verlaging of verhoging slechts plaats is in zeer bijzondere situaties. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in een zeer bijzondere situatie verkeerde. Het beroep op artikel 18 van de Pw slaagt daarom niet.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
14. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van R. Luiten, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1475.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 19 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:907.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2101.